4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
4.3.2.1
Het gebruik van de EncroChatberichten
De rechtbank is op grond van hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie van oordeel dat niet gebleken is van enige onrechtmatigheid en/of strijd met Europees recht zodat de EncroChatdata gebruikt kunnen worden voor het bewijs.
4.3.2.2
Identificatie gebruikers PGP-toestellen
Met betrekking tot de identiteit van de in het dossier voorkomende gebruikers van EncroChatberichten overweegt de rechtbank als volgt.
Uit de bewijsmiddelen zoals opgenomen in bijlage II volgt dat diverse verdachten gebruik hebben gemaakt van PGP-toestellen. Daarbij werd gebruik gemaakt van de berichtendienst van EncroChat onder nicknames. Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat [verdachte] gebruik heeft gemaakt van de nickname [alias 2] , [medeverdachte 5] van de nickname [alias 3] , [medeverdachte 3] van de nickname [alias 5] , [medeverdachte 2] van de nickname [alias 1] en [medeverdachte 1] ten slotte van de nickname [alias 4] .
Dat (onderling) gewisseld werd van telefoons of dat telefoons werden overgedragen aan anderen zodat van exclusief gebruik geen sprake was, is de rechtbank uit het dossier niet gebleken. Hierover is door de diverse verdachten ook in het geheel niet verklaard.
Anders dan de verdediging heeft gesteld, is de rechtbank van oordeel dat uit het proces-verbaal van identificatie IMEI, eindigend op 89960 wel volgt dat [verdachte] de gebruiker is geweest van het account [alias 2] .
Uit analyse van de zendmastgegevens is gebleken dat met dit IMEI-nummer vooral zendmasten worden aangestraald in Goes, Vlissingen en het havengebied van Vlissingen. Aan de hand van personeelslijsten is bekeken welke werknemers voor, na en tijdens het aantreffen van de cocaïne werkzaam waren. Nagegaan is daarnaast wie van de werknemers woonachtig is in de omgeving Goes, links van de Deltaweg, zijnde de omgeving die regelmatig werd aangestraald. Eén werknemer was in die omgeving woonachtig, en wel in [plaats 1] , dit betreft [verdachte] . Aan de hand van de werkroosters werd vervolgens vastgesteld dat [verdachte] regelmatig in de haven werkzaam was als logistiek medewerker. Uit de historische gegevens van het IMEI- [nummer 1] bleek dat deze aanstraalde in het havengebied zoals aangegeven in het kaartje van het havengebied Vlissingen, overeenkomstig het werkrooster van verdachte .
Vervolgens is op 8 mei 2020 een IMSI-catcher ingezet om te achterhalen wie de gebruiker was van dit PGP-toestel. Op die dag was er een 100% hit op het woonadres van verdachte . Uit verdere gegevens bleek dat op 8 mei 2020 omstreeks 11:15 uur het getapte PGP toestel een beweging maakte vanuit de richting Vlissingen (Goes) over de Rijksweg A58 in oostelijke richting en daarna, omstreeks 12.15 uur, terug over de Rijksweg A58 vanuit de richting Bergen op Zoom richting Goes in westelijke richting. Uit camerabeelden van de Vlaketunnel blijkt dat om 12:02 uur een bedrijfsauto van het merk Mercedes voorzien van het [kenteken] ten name van [verdachte] over de Rijksweg A58 rijdt vanuit oostelijke richting. Op de beelden zijn twee personen, een bestuurder en een passagier, in de bedrijfsauto te zien. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat dit bedrijfsvoertuig van hem was en verder dat hij het voertuig regelmatig uitleende maar dat hij niet weet aan wie en ook verder geen vragen hierover kon beantwoorden.
Daarnaast is uit onderzoek gebleken dat het [telefoonnummer 2] op naam staat van verdachte . Door verbalisanten is een vergelijking gemaakt van de historische verkeersgegevens van het hiervoor aangehaalde IMEI- [nummer 1] en de historische verkeersgegevens van het mobiele [telefoonnummer 2] . Daarbij is vastgesteld dat op diverse data en tijdstippen het [telefoonnummer 2] zich in hetzelfde dekkingsgebied bevond als het IMEI- [nummer 1] en zich dus in dezelfde omgeving van elkaar bevonden.
Ter zitting heeft verdachte hierover verklaard dat het mogelijk is geweest dat er op die momenten, waaronder tijdens het uitgaan in Rotterdam in december 2019, iemand in zijn omgeving was met een PGP-toestel. De rechtbank is evenwel van oordeel dat de door verdachte gegeven verklaringen niet aannemelijk zijn geworden, te meer nu concrete antwoorden op verdere vragen zijn uitgebleven en verdachte zich overigens in vaagheden heeft uitgelaten.
Door de verdediging is er op gewezen dat het in de processen-verbaal aan [alias 2] gekoppelde IMEI-nummer niet steeds hetzelfde is.
Met de verdediging heeft de rechtbank geconstateerd dat op pagina 526 van het algemeen dossier Jackson het IMEI- [nummer 2] is gekoppeld aan de nickname [alias 2] . De rechtbank gaat er van uit dat dit een kennelijke misslag is in dit proces-verbaal, omdat laatstgenoemd IMEI-nummer is geïdentificeerd als zijnde toebehorende aan de [medeverdachte 1] , welke misslag later nogmaals is overgenomen. Daarbij is overigens ook telkens verwezen naar het proces-verbaal van identificatie.
Met betrekking de IMEI-nummers merkt de rechtbank ten slotte nog op dat het haar ambtshalve bekend is dat een IMEI-nummer bestaat uit 15 cijfers, waarbij het 15e cijfer altijd een controlegetal is en wordt berekend aan de hand van de formule van Luhn. Dit kan elk getal van 0-9 zijn. De eerste veertien cijfers maken een toestel uniek (bron: Wiki IMEI). Gelet hierop gaat de rechtbank er van uit dat met de overige, door de verdediging genoemde, IMEI-nummers, waarbij het vijftiende getal verschilt of ontbreekt steeds is bedoeld te verwijzen naar hetzelfde unieke toestel. Dat volgt ook uit het feit dat in dit verband telkens verwezen wordt naar het proces-verbaal van identificatie.
Concluderend stelt de rechtbank vast dat uit de identificatie van het IMEI-nummer, eindigend op [nummer 1] volgt dat [verdachte] de gebruiker is geweest van het account [alias 2] .
Hetgeen de raadslieden naar voren hebben gebracht, leidt dan ook niet tot een ander oordeel.
4.3.2.3
Onderzoek Jackson
4.3.2.3
De invoer van 50 kilogram cocaïne
Op grond van de bewijsmiddelen is het volgende vast komen te staan.
Op 7 april 2020 heeft de [schip 1] aangelegd bij [bedrijf] waarna dit schip op 8 april 2020 naar de kade bij Supermaritime is gevaren. Blijkens de werklijsten van Supermaritime Nederland waren op die dag verdachten [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 7] en [medeverdachte 5] ingedeeld voor de [schip 1] . [verdachte] en [medeverdachte 5] stonden daarbij ‘PL WAL’ (ploeg wal) en [medeverdachte 1] was ingedeeld voor ‘VT WAL’ (vorkheftruck wal). Verdachte [medeverdachte 7] was die dag ingedeeld als ‘VT BIBO’ (vorkheftruck binnenboord).
Met betrekking tot de partij van 50 kilogram cocaïne heeft een eerste chatcontact plaatsgevonden op 31 maart 2020. Op die datum bericht [medeverdachte 3] aan [medeverdachte 5] dat ‘onze boot met 50 stuks erop op 7 april komt’. Kort vóór aankomst van de boot vonden ook chatgesprekken plaats tussen de verdachten [medeverdachte 1] en [verdachte] met betrekking tot deze boot, over onder meer de aankomst van de boot en of zij het gereedschap en de telefoon al hebben. Het is vervolgens [medeverdachte 2] geweest die een dag voor aankomst van de boot aan verdachte [medeverdachte 3] heeft gevraagd of hij nog spullen moest halen. Er bleken nog telefoons en gereedschap nodig te zijn die door [medeverdachte 2] gehaald werden. Wat voor gereedschap nodig was had de onbekend gebleven gebruiker van de [nickname 1] doorgegeven aan [medeverdachte 3] . Op dezelfde dag heeft [medeverdachte 3] tegen [verdachte] gezegd dat ze alle spullen al voorbereid hadden, hetgeen [verdachte] op 7 april 2020 ook weer aan [medeverdachte 1] heeft laten weten. Blijkens chatberichten tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] is er een dag eerder een bijeenkomst geweest, waarbij [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 5] en [verdachte] aanwezig zijn geweest. Hierbij zou alles worden besproken en gereedschap aan [medeverdachte 5] en [verdachte] worden gegeven. Uit de chats kan voorts worden afgeleid dat de partij cocaïne voorzien was van een GPS-signaal. Op 7 en 8 april 2020 vinden er chats plaats tussen enerzijds [medeverdachte 3] en [nickname 1] en anderzijds [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] . [medeverdachte 4] informeert bij [medeverdachte 3] of er al iets te zien is met de GPS. [medeverdachte 3] antwoordt hem dat het ruim geïsoleerd is en je pas signaal hebt als de wand open gaat. [medeverdachte 4] is daardoor kennelijk gerustgesteld. Dat het ook daadwerkelijk om 50 kilogram gaat, volgt uit een bericht van “ [nickname 1] ” aan [medeverdachte 3] . Aangegeven is dat de uithaalgroep meegedeeld kan worden dat het om 25 pakketten van 2 kilo gaat, 50 stuks maar verpakt per 2 kilo en de tassen zijn er al bij gestopt.
Intussen werd tussen [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] gecommuniceerd wie welke dienst had. Allen stonden ploeg wal, alleen [medeverdachte 7] stond “vt bibo”, hij kon als noodgeval worden gebruikt.
Ook werden telefoonnummers uitgewisseld tussen [medeverdachte 3] , [medeverdachte 5] en [verdachte] . Op 8 april 2020 is vervolgens door [medeverdachte 3] tegen [medeverdachte 2] gezegd dat de [schip 1] onderweg was naar super, de rechtbank begrijpt: Supermaritime. Op de dag van aankomst bij Supermaritime is er gecommuniceerd of de GPS nog steeds oke is en dat er pas weer signaal is als de ruimen opengaan.
Kort daarna, op 9 april 2020, heeft [medeverdachte 3] tegen [verdachte] gezegd dat [naam 1] om 21 uur bij hem ‘pap’ zou komen halen. Uit de bewijsmiddelen zoals hierna opgenomen blijkt dat met [naam 1] [medeverdachte 5] wordt bedoeld. Hoe de verdeling van betaling exact is gegaan volgt uit een contact tussen [verdachte] en [medeverdachte 3] op 9 april 2020 om 15.17 uur. Uit een chatbericht van 9 april 2020 van [verdachte] aan [medeverdachte 3] blijkt dat de betaling aan hem, [verdachte] , en [naam 1] ( [medeverdachte 5] ) ‘58.535’ zou moeten zijn en dat Tatta, straattaal voor Nederlander, ‘33.125’ zou moeten krijgen. De exacte berekening is gemaakt door [medeverdachte 3] .
Ongeveer een week later gaf [medeverdachte 3] ook aan dat ze binnen 24 uur weg waren, in één keer voor 26, waarbij het ging om de blokken waarover [medeverdachte 5] in de chat aangeeft dat zij die hebben gepakt.
De rechtbank stelt op grond van de voorhanden zijnde chatberichten vast dat de verdachten in de periode van 31 maart 2020 tot en met 9 april 2020 veelvuldig contact met elkaar hebben gehad via encrypted telefoons over het uithalen van een partij van 50 kilogram cocaïne uit de [schip 1] . Deze zat verstopt in de wand van het schip. Daarbij hebben de [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] een faciliterende rol gehad en de verdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 5] , [verdachte] en [medeverdachte 7] een uitvoerende rol. Het zijn deze vier verdachten die ervoor gezorgd hebben dat de partij van boord is gehaald. [medeverdachte 2] heeft daarbij voor de telefoons en het gereedschap gezorgd en [medeverdachte 3] is onder meer verantwoordelijk geweest voor de eerste communicatie met betrekking tot deze partij en voor de uitbetaling van de zogenoemde uithalers.
Met betrekking tot de betrokkenheid van [medeverdachte 6] bij de onderhavige partij cocaïne wijst de rechtbank in het bijzonder nog op chatberichten tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 5] welke op 29 april 2020 hebben plaatsgehad. Daarbij wordt gesproken over het uithalen van ‘die 6’, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank duidt op het uithalen van 6 kilogram cocaïne in de periode van 27 tot en met 29 april 2020 (onderzoek Barreda). Uit de chatberichten volgt dat zij niet blij waren met de omstandigheid dat [medeverdachte 7] ook werkzaam was voor de groep van Bjorn Krijger. In de chatgesprekken is daarbij onder meer aangegeven “Bro, die [alias 6] moet je zeggen dat hij niet met die andere mag werken”, “Hij heb laatst voor de 1e x voor ons gepakt” en “die [alias 6] komt strx bijmij op gesprek K ga em bedrijge met gannoe”. Ook [verdachte] en [medeverdachte 1] spreken erover dat [medeverdachte 7] is aangepakt voor die 6 stuks en dat ze het voortaan met z’n drieën doen. [medeverdachte 7] is altijd plan B. Gelet op deze berichten acht de rechtbank vaststaan dat [medeverdachte 7] de 50 kilo mee heeft uitgehaald en dat hij wordt bedoeld met [alias 6] die daarvoor € 33.125,- betaald zou krijgen.
Het leidt in de opvatting van de rechtbank geen twijfel dat sprake is geweest van cocaïne, ook al is ten aanzien van dit feit niet daadwerkelijk cocaïne aangetroffen.
Daarbij wijst de rechtbank in dit kader in het bijzonder op de bewoordingen die in de diverse chatgesprekken zijn gebruikt. Onder meer is in de chats gesproken over ‘blokken’. Daarnaast is in verband met de hierna te bespreken partij van 40 kilo cocaïne in chats besproken dat er stalen knikkers in de blokken zaten waarop wordt gesproken over verrekenen en terugdeclareren. [medeverdachte 4] maakt daarbij de opmerking: ‘die knikker, die kun je niet opsnuiven, dat is geen coke’. Het dossier bevat ook diverse afbeeldingen van blokken. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat cocaïne ook daadwerkelijk wordt verpakt in blokken zoals die ook op de afbeeldingen voorkomen. Verder wijst het bedrag dat blijkens berichten is betaald voor de blokken eveneens op het feit dat het om cocaïne ging.
Door één van de raadslieden is in dit kader nog gewezen op een arrest van de Hoge Raad van 15 december 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD1300 (het zogeheten Kokosnoten-arrest). Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, treft dit verweer geen doel. Anders dan de verdediging is de rechtbank ten slotte van oordeel dat sprake is van medeplegen. De rechtbank stelt daarbij voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en gelet op de bewijsmiddelen als hierna opgenomen is de rechtbank van oordeel dat ieders rol in de keten duidelijk en voldoende is voor het aannemen van een nauwe en bewuste samenwerking.
Gelet op de hierna opgenomen bewijsmiddelen wordt het verweer dat het bewijs afkomstig is uit slechts één bron, verworpen. De rechtbank is van oordeel dat de inhoud van de chatgesprekken meerdere bewijsmiddelen opleveren, nu het gaat om (meerdere) gesprekken met verschillende gebruikers van EncroChat en over verschillende onderwerpen.
4.3.2.3.2
De invoer van 40 kilogram cocaïne
Op grond van de bewijsmiddelen is het volgende vast komen te staan.
Op 04 mei 2020 werd via het Team Criminele Inlichtingen informatie ontvangen dat aan boord van het [schip 2] vermoedelijk een grote hoeveelheid cocaïne verstopt zou zijn. De cocaïne zou verborgen zijn in containers tussen een lading bananen.
Bij onderzoek is vervolgens gebleken dat genoemd schip op 4 en 5 mei 2020 is gelost bij [bedrijf] in Vlissingen. Tijdens het lossen was de douane voor controle aanwezig. Een partij cocaïne werd niet aangetroffen. Omdat het vermoeden bestond dat de cocaïne nog in het schip verborgen zat, zijn camerabeelden en loggegevens van Supermaritime, waar het schip daarna naartoe is gegaan, geanalyseerd. Uit die gegevens is gebleken dat op 6 mei 2020 de verdachten [medeverdachte 5] , [verdachte] en [medeverdachte 1] gedurende dezelfde tijden dienst hadden. [verdachte] en [medeverdachte 5] waren ingedeeld PLWAL (ploeg wal) en [medeverdachte 1] PLBIBO (ploeg binnenboord)
Op de camerabeelden zijn deze drie verdachten ook te zien.
Die dag zijn zij met zwarte tassen het terrein opgegaan. Ook zijn zij aan boord van het schip geweest, [medeverdachte 1] tussen 15:30 uur en 21:58 uur en de verdachten [verdachte] en [medeverdachte 5] tijdens de schaftpauze tussen 17.55 uur en 18.09. uur. Bij het verlaten van het schip en het terrein van Supermaritime na hun dienst, hadden zij alle drie een grote zwarte tas bij zich.
Ook ten aanzien van deze partij is er veelvuldig EncroChatverkeer geweest tussen de verdachten onderling.
Een eerste contact hierover wordt gelegd tussen verdachte [medeverdachte 3] en een gebruiker van de [nickname 2] op 29 maart 2020. [medeverdachte 3] gaf daarbij aan dat op 14 april in Ecuador de [schip 2] zou aankomen en als op die boot de spullen er niet op zouden zitten, dan zouden ze hem moeten betalen, want dan duurde het te lang. Daarbij gaf [medeverdachte 3] aan dat de [schip 2] op 5 mei ‘hier bij ons’ zou aankomen en dan naar Supermaritime zou gaan, wat ‘ons’ bedrijf is. Gevraagd werd dan nog of er 20 bijgezet konden worden en of er een gps in de blokken gezet kon worden. Ook door de latere uithalers, de verdachten [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 5] , werd gechat over deze partij; ze gaan 40 op de [schip 2] zetten, de 40 zit er trouwens op, 40 zit erop, de 24 kon er niet bij gezet worden en dat ze het met zn 3e doen, 2 tassen van 13 en 1 van 14. Verdachte [medeverdachte 1] kreeg daarbij de opdracht dat hij ervoor moest zorgen dat hij ‘bootsman’ zou staan. Verdachte [medeverdachte 1] heeft vervolgens ook gevraagd of hij op ‘dek’ mocht staan, hetgeen bevestigd is door het bedrijf waarbij hij in dienst was. Na werktijd is er al snel gechat tussen deze verdachten over hoe snel en goed het was gegaan, wat ermee verdiend was en de verdeling daarvan.
Dat de uithalers uiteindelijk zijn betaald, volgt ook uit de chatberichten zoals opgenomen in het bewijsmiddelenoverzicht waarbij gesproken wordt over ’35.333 euro de man’.
Ook ten aanzien van deze partij zijn door de verdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] afspraken gemaakt wie voor gereedschappen en telefoons zou zorgdragen. Uiteindelijk is het verdachte [medeverdachte 2] die voor telefoons heeft gezorgd en verdachte [medeverdachte 3] voor de benodigde gereedschappen.
Daarnaast volgt uit de bewijsmiddelen dat sprake is geweest van een hoeveelheid van 40 kilogram. Dat blijkt met zoveel woorden uit de voorhanden zijnde chatberichten.
Het leidt in de opvatting van de rechtbank evenmin twijfel dat ook hier sprake is geweest van cocaïne, ook al is ook ten aanzien van dit feit niet daadwerkelijk cocaïne aangetroffen. De rechtbank verwijst daartoe naar hetgeen hierover ten aanzien van de partij van 50 kilogram is overwogen.
Ook ten aanzien van dit feit is de rechtbank van oordeel dat sprake is van medeplegen. Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het veronderstelde samenwerkingsverband geenszins is gebaseerd op aannames van de politie. Het samenwerkingsverband is gebaseerd op objectief bewijs zoals opgenomen in het bewijsmiddelenoverzicht. Het zijn de verdachte [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] geweest die de zending, de gereedschappen en telefoons hebben geregeld en in ieder geval een deel van de partij hebben verkocht en het zijn de verdachten [medeverdachte 5] , [medeverdachte 1] en [verdachte] geweest die de cocaïne van boord hebben gehaald en waarvoor ze zijn betaald door eerstgenoemde Hiermee is de nauwe en bewuste samenwerking een gegeven.
Ook ten aanzien van dit feit geldt dat, gelet op de hierna opgenomen bewijsmiddelen, het verweer dat het bewijs afkomstig is uit slechts één bron, wordt verworpen.
Concluderend is de rechtbank daarom van oordeel dat verdachten zich schuldig hebben gemaakt aan de invoer van 40 kilogram cocaïne.
4.3.2.3.3
Deelname aan een criminele organisatie
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat wettig en overtuigend bewezen verklaard kan worden dat de verdachten zich schuldig hebben gemaakt aan de invoer van 40 en 50 kilogram cocaïne in Nederland. Met betrekking tot deze twee feiten hebben de verdachten ieder een eigen rol gehad, zoals blijkt uit de hiervoor al aangehaalde bewijsoverwegingen en de bewijsmiddelen met betrekking tot die twee feiten.
Verdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] hebben een initiërende en sturende rol gehad bij de organisatie van de transporten. Dat hun rol hoogstwaarschijnlijk niet beperkt is gebleven tot de beide hierboven besproken partijen cocaïne kan ook worden afgeleid uit de bewijsmiddelen. In dit kader wijst de rechtbank onder meer op chatgesprekken die zij gevoerd hebben op 4 april 2020. Daarbij is gesproken over het “zetten” in Dubai. [medeverdachte 2] gaf daarbij aan dat hij daarbij weinig kon betekenen, omdat het de mensen van [medeverdachte 3] waren, waarop [medeverdachte 3] aangaf dat dat alleen maar beter was voor [medeverdachte 2] omdat hij gewoon zou meedelen in de winst en er niets voor hoefde te doen. Een dag later hebben zij het erover gehad dat ze voor Peru twee man hadden en over het opzetten van een lijn vanuit Peru.
Ook zijn het [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] die zich bezig hielden met de verkoop van de blokken. Dit volgt onder meer uit chatgesprekken die op 12 mei 2020 zijn gevoerd.
Daarnaast hebben [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] ook contacten met mensen buiten de eigen organisatie waarbij gesproken wordt over transporten.
Uit het geheel van chatberichten volgt dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] in de organisatie de regelaars van zendingen zijn waarbij zij er voor zorgen dat [medeverdachte 5] , [medeverdachte 1] en [verdachte] worden ingezet voor het uithalen van de drugs en dat zij daar vervolgens ook voor betaald zijn.
Is sprake van een crimineel samenwerkingsverband?
Ten aanzien van artikel 11b van de Opiumwet geldt dat die bepaling moet worden gezien als een specialis van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht en dat de jurisprudentie bij dit laatste artikel daarom richtinggevend is.
Voor deelname aan een criminele organisatie is ten eerste vereist dat sprake is van een ‘organisatie’. Onder een organisatie moet worden verstaan: een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon. Niet is vereist dat daarbij komt vast te staan dat een persoon om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is (vgl. HR 22 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB7134). Een organisatie wordt pas een criminele organisatie als vast komt te staan dat de organisatie het oogmerk heeft op het plegen van meer misdrijven. Voor een bewezenverklaring is voldoende dat het plegen van misdrijven wordt beoogd. Er hoeft geen begin met het plegen daarvan te zijn gemaakt. Voor het bewijs van dit oogmerk zal onder meer betekenis kunnen toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie reeds zijn gepleegd, aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking, zoals daarvan kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie, en, meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie (onder meer HR 15 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0502). Voor deelneming aan een criminele organisatie is, aldus de Hoge Raad, tot slot vereist dat de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in die artikelen bedoelde oogmerk ondersteunt. Daarbij is vereist dat een verdachte in zijn algemeenheid weet dat de organisatie een misdadig oogmerk heeft.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit hetgeen hiervoor is overwogen en uit de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, dat er in de periode van 1 april 2020 tot en met 1 juli 2020 sprake is geweest van een gestructureerde samenwerking gericht op het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde, vierde en vijfde lid van de Opiumwet en artikel 10a van de Opiumwet. Gedurende deze periode hebben de verdachten [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 5] , [verdachte] en [medeverdachte 1] deel uitgemaakt van dit samenwerkingsverband.
Uit de bewijsmiddelen en uit hetgeen hiervoor is overwogen blijkt ook dat sprake is geweest van een duidelijke rolverdeling. Het zijn [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] geweest die de zendingen hebben geregeld, voor de benodigde spullen en betalingen hebben gezorgd, in ieder geval één partij hebben verkocht en contacten onderhielden met mensen buiten de eigen organisatie en het zijn [medeverdachte 5] , [verdachte] en [medeverdachte 1] geweest die zich bezig hielden met het uithalen van de cocaïne vanaf de schepen en daarvoor betaald hebben gekregen.
De rechtbank is van oordeel dat hiermee de structuur van de organisatie een gegeven is.
Het samenwerkingsverband tussen de verdachten had naar het oordeel van de rechtbank ook een duurzaam karakter hetgeen volgt uit de bewijsmiddelen. Zeer regelmatig en gedurende een zekere tijd werd er over en weer met elkaar gecommuniceerd via PGP-telefoons over de criminele activiteiten.
Uit de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien, blijkt dat het samenwerkingsverband het oogmerk had om misdrijven te plegen als bedoeld in artikel 10 derde, vierde en vijfde lid van de Opiumwet en artikel 10a van de Opiumwet, te weten het regelen van drugstransporten.
Gelet hierop komt de rechtbank tot de conclusie dat het samenwerkingsverband als een organisatie kan worden aangemerkt met een gestructureerd en duurzaam karakter. Deze organisatie had als oogmerk het invoeren van cocaïne vanaf schepen die aanlegden in de haven van Vlissingen.
Gelet op het bovenstaande was de bijdrage die de verdachten leverden naar het oordeel van de rechtbank van voldoende intensiteit en duur om te worden aangemerkt als deelnemer van de organisatie. Het bewijs van het opzet van de verdachten, zowel op de deelname aan de organisatie als op het oogmerk van de organisatie, volgt uit de bewijsmiddelen en uit hetgeen hiervoor over de rol van de verdachten is overwogen.
Op grond van vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat er in de periode van 1 april 2020 tot en met 1 juli 2020 sprake was van een criminele organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde, vierde en vijfde lid van de Opiumwet en artikel 10a van de Opiumwet.
4.3.2.3.4
Het witwassen van contante geldbedragen;
[medeverdachte 5] en [verdachte] wordt verweten dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan het medeplegen van witwassen van een bedrag van in totaal € 65.200,00, aangetroffen bij een doorzoeking op 4 juli 2020 van een garage/opslagbox (hierna: de garagebox) aan het [adres 1] .
De garagebox behoort in eigendom toe aan [getuige 1] . Bij de politie heeft zij verklaard dat de garagebox is verhuurd aan een man die zich [naam 2] noemde. Deze [naam 2] had rastahaar tot op zijn kont, dreadlocks.
De man kwam altijd met een andere man, een man met een Marokkaans uiterlijk. De mannen zijn 4 of 5 keer bij haar geweest. Tijdens haar verhoor is de getuige een foto getoond van [medeverdachte 5] . Zij herkende deze man als de persoon die zich [naam 2] had genoemd. In eerste instantie was de [getuige 1] er niet zeker van dat de tweede persoon de [verdachte] betrof, in tweede instantie herkende zij [verdachte] van een tijdens een verhoor getoonde politiefoto wel voor 100%.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte [medeverdachte 5] de huurder van de loods is geweest. Naar het oordeel van de rechtbank is het dan ook verdachte [medeverdachte 5] die verantwoordelijk is voor de inhoud van de garagebox. Uitgangspunt is dan ook dat men als huurder van een pand/box geacht wordt te weten wat aldaar ligt opgeslagen.
[verdachte] heeft verklaard dat hij nooit bij een loods is geweest en dus ook nooit mee is gegaan naar deze loods. Gelet op de verklaring van de [getuige 1] acht de rechtbank de verklaring van [verdachte] ongeloofwaardig. Dit maakt evenwel nog niet dat de verklaring van de [getuige 1] voldoende steun biedt om bewezen te achten dat sprake is geweest van medeplegen van witwassen van het in de loods aangetroffen geldbedrag van
€ 65.200,00 door [verdachte] . Dat hij ter plaatse is geweest, betekent immers nog niet dat hij ook wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van het bedrag en dat hij ook de beschikkingsmacht over dat bedrag heeft gehad. Nu geen andere bewijsmiddelen hiervoor voorhanden zijn, dient [verdachte] vrijgesproken te worden van het medeplegen van witwassen van genoemd geldbedrag.
4.3.2.3.5
Het voorhanden hebben van een wapen, munitie en 24,1 gram cocaïne
Bij de hiervoor al aangehaalde doorzoeking in de garagebox aan het [adres 1] in Goes zijn ook een wapen, munitie en cocaïne aangetroffen. Zoals hiervoor al is overwogen is [medeverdachte 5] , als huurder van deze garagebox, verantwoordelijk voor hetgeen daarin is opgeslagen en gaat de rechtbank er vanuit dat hij wetenschap had van hetgeen zich in de garagebox bevond en daar ook beschikkingsmacht over had. Dit geldt temeer nu van [medeverdachte 5] ook DNA-materiaal is aangetroffen in de garagebox, waaronder op een knoop van een dichtgeknoopte zak met munitiepatronen erin en op zijn telefoon, die werd aangetroffen naast zijn bed op zijn slaapkamer, afbeeldingen zijn aangetroffen van soortgelijke munitie als die in de garagebox is gevonden. Gelet op dit alles acht de rechtbank bewezen dat [medeverdachte 5] het wapen, de munitie en de cocaïne voorhanden heeft gehad.
Gelijk hiervoor ten aanzien van het in betreffende garagebox aangetroffen geld is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de enkele omstandigheid dat [verdachte] ter plaatse is geweest nog niet betekent dat hij wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van het wapen, de munitie en de drugs en dat hij beschikkingsmacht daarover heeft gehad. Gelet daarop zal hij ook van dit feit worden vrijgesproken.
4.3.2.4
Onderzoek Shakira
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de doorzoeking in de woning van verdachte aan de [woonadres] op 29 juli 2022 onrechtmatig is geweest.
Uit een proces-verbaal bevindingen ter zake de doorzoeking op voormeld adres volgt dat deze doorzoeking op grond van een vermoedelijke overtreding van de Wet Wapens en Munitie (hierna: WWM) heeft plaatsgevonden. Ingevolge het bepaalde in artikel 49 WWM kunnen opsporingsambtenaren te allen tijde op plaatsen waar zij redelijkerwijs kunnen vermoeden dat wapens of munitie aanwezig zijn, ter inbeslagneming doorzoeking doen. Gelet hierop dient beoordeeld te worden of de opsporingsambtenaren redelijkerwijs hebben kunnen vermoeden dat in de woning van verdachte wapens of munitie aanwezig waren.
Op 29 juli 2022 is een proces-verbaal van verdenking opgemaakt. In dat proces-verbaal is gerelateerd dat in een uitgelezen mobiele telefoon in een WhatsApp-groep van vier deelnemers naar voren kwam dat ene [naam 3] in het bezit zou zijn van een Kalasjnikov. Dit gesprek dateert van 5 mei 2022 en bevat audioberichten. In de weergave van de berichten is het volgende opgenomen:
‘ [getuige 2] zegt in een audiobericht dat ze ruzie had met [naam 3] .
[naam 5] : Oh [naam 3]
[getuige 2] zegt in een audiobericht dat die jongen net doet of hij [voornaam] is. Alsof hij helemaal in de coke zit.
[naam 5] : Vraag ma oftie je een foto laat zien.
Van hem met een kalsnikof
Want die heb ik zo vaak gezien die foto
[getuige 2] zegt in een audiobericht dat ze een keer bij hem thuis was, was hij naar boven gegaan, kwam hij beneden met 2 witte handschoentjes aan met dat ding in zijn handen. [getuige 2] werd toen boos. [getuige 2] is daarna gelijk naar huis gegaan. Hij stond daar ineens met die fucking kalasnikov.’
Verder is in het proces-verbaal van verdenking gerelateerd dat als verdachte persoon, [verdachte] naar voren komt wegens betrokkenheid bij smokkel van cocaïne via de haven van Vlissingen. Op het gebied van overtreding van de Opiumwet heeft hij één antecedent. Op het gebied van overtreding van de WWM heeft hij geen antecedenten. Gerelateerd is vervolgens dat, gelet op het proces-verbaal met herbruikbare informatie, ZBRAB21004-1448, [verdachte] aangemerkt kan worden als verdachte van overtreding van de Wet Wapens en Munitie.
In laatstgenoemd proces-verbaal is gerelateerd dat in onderzoek Demeter, in welk onderzoek het levenloze lichaam van een man in Vlissingen is aangetroffen, als [getuige 2] is gehoord. Naar aanleiding van dat verhoor werd haar gevraagd of de inhoud van haar telefoon gekopieerd mocht worden omdat er mogelijk belangrijke informatie in zou kunnen staan. Dit onderzoek heeft geleid tot de bevindingen zoals hiervoor aangegeven in het proces-verbaal van verdenking.
Nader onderzoek is vervolgens gedaan naar de naam [naam 3] . Hieruit is naar voren gekomen dat de naam [naam 3] in de verschillende systemen geen hits gaf in de regio Zeeland-West-Brabant. Mogelijk dat met [naam 3] bedoeld werd [verdachte] . Deze naam komt wel voor in de regio Zeeland-West-Brabant. Hij heeft namelijk een maandelijkse meldplicht die is voortgekomen uit een schorsing van de voorlopige hechtenis in een onderzoek waar hij verdachte is van betrokkenheid bij smokkel van cocaïne via de haven van Vlissingen.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de in het proces-verbaal van verdenking gerelateerde feiten en omstandigheden voldoende concreet en specifiek waren om het in art. 49 WWM bedoelde vermoeden op te leveren op grond waarvan doorzoeking ter inbeslagneming mocht worden verricht. De rechtbank overweegt dat de achternamen [naam 3] en [verdachte] sterk op elkaar lijken, zowel in schrift als in uitspraak. Gelet daarop en op de omstandigheid dat de [naam 3] niet in de systemen voorkwam, maar [verdachte] wel, die bovendien in een schorsing van de voorlopige hechtenis liep wegens verdenking van betrokkenheid bij cocaïnesmokkel in de haven van Vlissingen, was er naar het oordeel van de rechtbank een voldoende redelijk vermoeden dat hij degene was die in het audiobericht werd bedoeld en dat in zijn woning een wapen aanwezig was. Dat er gericht gerechercheerd is om bij [verdachte] uit te komen, is de rechtbank niet gebleken.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, treft het verweer dat de doorzoeking onrechtmatig is geweest, geen doel en kunnen de resultaten uit de doorzoeking meegenomen worden voor het bewijs.
De rechtbank is van oordeel dat de feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen verklaard kunnen worden. De rechtbank wijst hierbij op de bevindingen van de politie bij de doorzoeking, op het wapentechnisch onderzoek en op de bekennende verklaring van verdachte ter zitting. De verklaring van verdachte dat hij het wapen met munitie en magazijn heeft gevonden in een verborgen ruimte van een door hem gekocht voertuig, acht de rechtbank niet geloofwaardig. In dat verband is opvallend dat in de woning van verdachte eveneens een kogelwerend vest is aangetroffen, waarvan hij niet heeft kunnen verklaren hoe hij daar aan komt. Maar ook al zou dat wel zo geweest zijn, dan nog was verdachte zich er van bewust dat hij een dergelijk wapen met munitie en magazijn niet voorhanden mocht hebben. Verdachte heeft zelf de keuze gemaakt dat wapen, magazijn en munitie onder zich te houden.
Ten aanzien van feit 3 overweegt de rechtbank dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van voorbereidingshandelingen voor de invoer van cocaïne. Daarbij is de rechtbank van oordeel dat de handelingen en gedragingen van verdachte , zoals opgenomen in de bewijsmiddelen, zijn aan te merken als voorbereidingshandelingen voor invoer van drugs.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat tijdens de doorzoeking in de woning van verdachte , naast de hiervoor al aangehaalde Kalasjnikov en munitie, diverse documenten zijn aangetroffen die gerelateerd zijn aan havenactiviteiten. Zo werden onder meer lijsten met overzichten aangetroffen van schepen die afmeren bij [naam 4] en [bedrijf] , bedrijven die zich bezig houden met onder meer de overslag van bananen uit Zuid-Amerika. Ook werd een lijst met containernummers aangetroffen.
In de onder verdachte in beslag genomen auto werden onder meer 2 outtake orders aangetroffen met daarop vermeld een pincode, die een chauffeur nodig heeft om op het haventerrein te komen om ladingen op te halen.
Op vijf verschillende telefoons, waarvan één encrypted telefoon met daarin een simkaart van een Israëlische provider in de auto van verdachte is aangetroffen, zijn documenten aangetroffen die eveneens gerelateerd kunnen worden aan activiteiten, gericht op het invoeren van cocaïne uit scheepsladingen.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat deze telefoons wel aan verdachte zijn te linken. Twee van de telefoons, te weten de Apple iPhone SE en de roze iPhone droeg verdachte bij zich ten tijde van zijn aanhouding.
In de Apple iPhone SE trof de politie afbeeldingen aan van onder meer een ID-kaart van verdachte , schermafbeeldingen van [naam 4] waarop zichtbaar containernummers stonden en diverse chatberichten waarbij onder meer werd gesproken over ‘uithaal’ en ’Vlis’. Ook werd op deze telefoon een audiobestand aangetroffen. Bij nader onderzoek werd de stem van verdachte herkend. Onder meer werd gecommuniceerd over personen die voor hem aan boord en op de wal werken.
Op de roze iPhone werden onder meer afbeeldingen aangetroffen van vaarschema’s, gegevens over transporten en bovendien afbeeldingen van twee outtake-orders waarvan ook een geprinte versie werd gevonden in de auto die onder verdachte in beslag is genomen.
Ook op de cryptotelefoon die in de auto van verdachte werd aangetroffen werden afbeeldingen aangetroffen van outtake orders en vaarschema’s en bovendien een afbeelding van een automatisch vuurwapen, waarvan het vermoeden bestaat dat dit hetzelfde vuurwapen is, dat aangetroffen is in de woning van verdachte .
Op de laatste twee onder verdachte telefoons (iPhone A2399 en iPhone 7) werden eveneens afbeeldingen aangetroffen, onder meer een afbeelding van verdachte zelf en van een op zijn naam staand kentekenbewijs. Op deze telefoons werden onder meer chatberichten aantroffen waarbij gesproken werd over ‘Colo wordt morgen bij ZZD geleegd’ en waarbij aangegeven wordt dat hij bij ‘Rasta’ is.
Uit de hiervoor aangehaalde feiten en omstandigheden, zoals deze ook volgen uit de bewijsmiddelen, volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte heeft getracht personen werkzaam in de haven of op boten te contacten, dat hij onder meer outtake-orders voorhanden heeft gehad met daarop pincodes ten behoeve van chauffeurs en containernummers en vaarschema’s voorhanden heeft gehad, nota bene in een periode dat verdachte niets met havenactiviteiten te maken zou moeten hebben, gelet op de eerdere verdenking jegens hem van betrokkenheid bij de invoer van drugs via de haven.
Dat enkel sprake is geweest van oude foto’s of foto’s afkomstig van openbare bronnen is de rechtbank niet gebleken. In dat verband wordt onder meer gewezen op de outtake-orders, die zeker niet afkomstig zijn uit een openbare bron. De aangetroffen documenten vinden verder steun in de aangetroffen chatberichten waarbij onder meer gesproken wordt over ‘uithaal’ en ‘Vlis’.
Dat verdachte altijd al interesse heeft gehad in boten moge zo zijn, echter dat verdachte de in zijn woning aangetroffen documenten, waaronder scheepsoverzichten, outtake orders etc. enkel in zijn bezit heeft gehad om uit te kunnen zoeken welke schepen hij kon gaan spotten, acht de rechtbank volstrekt ongeloofwaardig.
Dat, zoals de verdediging ten slotte heeft gesuggereerd, sprake is geweest van grootspraak, acht de rechtbank ook niet geloofwaardig. Niet valt in te zien hoe het voorhanden hebben van al die foto’s, berichten en documenten een uiting is van grootspraak, terwijl verdachte de rechtbank dit ook niet duidelijk heeft kunnen maken.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van voorbereidingshandelingen, gericht op de invoer van harddrugs.
Geen wettig en overtuigend bewijs is voorhanden dat verdachte dat samen met anderen heeft gedaan. In zoverre wordt verdachte dan ook vrijgesproken.