ECLI:NL:RBZWB:2023:2874

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
26 april 2023
Zaaknummer
02-170176-20 en 02-192197-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Criminele organisatie en drugshandel via haven Vlissingen

In de strafzaak tegen de verdachte, die betrokken was bij een criminele organisatie die zich bezighield met de invoer van cocaïne via de haven van Vlissingen, heeft de rechtbank op 26 april 2023 uitspraak gedaan. De verdachte is veroordeeld tot 7 jaar gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest, voor deelname aan een crimineel samenwerkingsverband en het medeplegen van het invoeren van 50 kg en 40 kg cocaïne. Daarnaast is hij veroordeeld voor het bezit van een vuurwapen en munitie, en voor voorbereidingshandelingen gericht op de invoer van cocaïne. De rechtbank heeft het bewijs onder meer gebaseerd op communicatie via EncroChat, waarbij het verweer van de verdediging dat dit bewijs onrechtmatig verkregen is, werd verworpen. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om de zaak te behandelen. De verdachte is vrijgesproken van enkele andere tenlastegelegde feiten, waaronder witwassen en het voorhanden hebben van 24,1 gram cocaïne. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de criminele organisatie meegewogen in de strafoplegging, waarbij ook rekening is gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02-170176-20 en 02-192197-22
vonnis van de meervoudige kamer van 26 april 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994
wonende te [woonadres]
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Dordrecht
raadslieden: mr. M.M. Koers en mr. S. Splinter, advocaten te Rotterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 26 januari 2023, 24 maart 2023, 7 april 2023 en 26 april 2023, waarbij de officieren van justitie, mr. C.F.J. Wiegant en mr. M.H.A. Paapen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering de zaken onder voormelde parketnummers gevoegd.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging in de zaak met parketnummer 02-170176-20 is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. De tenlasteleggingen zijn als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
in de zaak met parketnummer 02-170165-20 (onderzoek Jackson)
feit 1
heeft deelgenomen aan een crimineel samenwerkingsverband met onder andere [medeverdachte 1] en/of [verdachte] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] ;
feit 2
samen met anderen 50 kilogram cocaïne opzettelijk heeft ingevoerd, dan wel heeft vervoerd of aanwezig gehad;
feit 3
samen met anderen 40 kilogram cocaïne opzettelijk heeft ingevoerd, dan wel heeft vervoerd of aanwezig gehad;
feit 4
samen met anderen een wapen en munitie voorhanden heeft gehad;
feit 5
zich samen met anderen diverse malen heeft schuldig gemaakt aan witwassen van contante geldbedragen;
feit 6
samen met anderen opzettelijk 24,1 gram cocaïne aanwezig heeft gehad.
in de zaak met parketnummer 02-192197-20 (onderzoek Shakira)
feit 1
een wapen en munitie voorhanden heeft gehad;
feit 2
een patroonmagazijn voorhanden heeft gehad;
feit 3
samen met anderen voorbereidingshandelingen in het kader van de Opiumwet heeft verricht.

3.De voorvragen

3.1
De geldigheid van de dagvaarding.
De dagvaarding is geldig.
3.2
De bevoegdheid van de rechtbank
De rechtbank is bevoegd.
3.3
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
3.3.1
Het standpunt van de verdediging:
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging wegens schending van het Karman-criterium. Subsidiair is daaraan toegevoegd dat bewijsuitsluiting van alle EncroChatberichten zou moeten volgen als consequentie van het feit dat met name de wijze waarop deze zijn verkregen onrechtmatig is.
Gebleken is dat door de Franse autoriteiten niet enkel is binnengedrongen op de server van EncroChat die zich op Frans grondgebied bevond, maar ook dat er is binnengedrongen op de telefoons van individuele gebruikers die zich onder meer op Nederlands grondgebied bevonden. Het Openbaar Ministerie heeft hierover stelselmatig gelogen door te stellen dat de hack op Frans grondgebied heeft plaatsgevonden.
Het gaat om een omvangrijke hack van buitenlandse autoriteiten op Nederlands grondgebied. Het Openbaar Ministerie stelt zich op het standpunt dat het niet om de hack had gevraagd en hiervoor geen toestemming was gegeven. Het vergaren van bewijsmateriaal dient een nationale aangelegenheid te zijn. De EncroChatgegevens zijn zonder een daarvoor vereiste verdragsbasis en zonder toestemming van de betreffende lidstaat unilateraal door Frankrijk verkregen. Er had door Frankrijk aan Nederland voor dergelijke grensoverschrijdende onderzoekshandelingen een rechtshulpverzoek dan wel een Europees onderzoeksbevel (hierna: EOB) moeten worden uitgevaardigd. Frankrijk heeft hiermee de soevereiniteit van Nederland geschonden. Het Openbaar Ministerie heeft bij de hack doelbewust de internationale routes van een EOB dan wel een rechtshulpverzoek genegeerd om zich zo te kunnen verschuilen achter het vertrouwensbeginsel, waardoor een buitenlandse autoriteit voor een aanzienlijke periode een omvangrijke hack op Nederlands grondgebied heeft uit kunnen voeren zonder daarbij alle internationaal afgesproken procedurele waarborgen te volgen. Bij het overdragen van de verzamelde gegevens aan Nederland is ten onrechte gekozen voor een JIT om de procedurele waarborgen van een EOB dan wel een rechtshulpverzoek te omzeilen.
Frankrijk heeft gehandeld in strijd met artikel 8 EVRM doordat het inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van Nederlandse staatsburgers buiten de eigen jurisdictie en zonder dat sprake was van een wettelijke grondslag in de vorm van een EOB of een andere vorm van wederzijdse rechtshulp. Nederland heeft daarna de positieve verplichting van artikel 8 EVRM geschonden. De Nederlandse overheid dient te zorgen dat de rechten voortvloeiend uit artikel 8 EVRM worden geëerbiedigd. De Nederlandse overheid had het Franse bewijs niet mogen aannemen, omdat de Franse overheid de internationale afspraken niet heeft nageleefd.
Het Openbaar Ministerie heeft door dit handelen het wettelijk systeem in de kern aangetast, hetgeen dient te leiden tot niet-ontvankelijkverklaring in de vervolging.
3.3.2
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vooraf vast dat inmiddels in vele zaken de EncroChat-hack aan de orde is geweest. Daarbij wordt veelal gedebatteerd over de vraag of het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is en in de weg staat aan toetsing van het Franse onderzoek door de Nederlandse rechter en over de rechtmatigheid van verkrijging, verwerking en gebruik van de EncroChat-informatie. Veelal worden in die zaken verweren gevoerd die op hoofdlijnen met elkaar overeenkomen. Ook schending van het Karmancriterium, zoals in onderhavige zaak is aangevoerd, is al in verschillende zaken als verweer naar voren gebracht. [1]
Rechtbanken en ook gerechtshoven hebben inmiddels een oordeel gegeven over de rechtmatigheid van de verkrijging, de verwerking en het gebruik van EncroChatgegevens. Er kan gesproken worden van een bestendige lijn in de jurisprudentie. Deze luidt dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel, behoudens uitzonderingen die niet zijn gebleken, in de weg staat aan toetsing van het Franse onderzoek en dat de wijze van verkrijgen en gebruik van de gegevens niet onrechtmatig is. De rechtbank ziet geen aanleiding in deze zaak tot een ander oordeel te komen. De rechtbank zal hieronder uitleggen waarom dat het geval is. Uit oogpunt van efficiency en rechtsgelijkheid zal daar waar mogelijk geput worden uit eerdere uitspraken.
‘EncroChat’ is de naam van het bedrijf dat een versleutelde berichtendienst aanbood. Een EncroChat-toestel is een mobiele telefoon waarmee versleutelde berichten konden worden verzonden middels een op deze telefoons geïnstalleerde applicatie. EncroChat leverde naast deze toestellen een pakket aan diensten, bestaande uit toegang tot een communicatienetwerk waarbinnen een gebruiker van de dienst via een chat-applicatie ‘versleuteld’ (encrypted) tekst- en spraakberichten en afbeeldingen kon versturen naar en ontvangen van andere gebruikers van EncroChat-toestellen. De toestellen beschikten over een speciaal ontwikkeld besturingssysteem. Tevens was ieder toestel voorzien van een zogenaamde ‘panic wipe’ en ‘password wipe’ waarmee de inhoud van het complete toestel eenvoudig en snel gewist kon worden. Er was geen mogelijkheid om het apparaat of de sim-kaart te linken aan een gebruikersaccount.
Op 25 september 2017 is het Openbaar Ministerie het onderzoek 26Bismarck gestart dat zich richtte op het bedrijf EncroChat. Het betrof een zogenoemd Titel-V onderzoek: een onderzoek naar het beramen of plegen van ernstige misdrijven in georganiseerd verband, zoals bedoeld in boek I, titel V Sv. Binnen dit onderzoek zijn middels een Europees Opsporingsbevel (EOB) gericht aan Frankrijk meerdere kopieën van de infrastructuur van EncroChat verkregen.
Ook in Frankrijk werd onderzoek gedaan naar het bedrijf EncroChat. Binnen dit onderzoek is door de Franse rechter op 30 januari 2020 een machtiging gegeven voor het plaatsen van een interceptiemiddel.
Op 10 februari 2020 startte het Openbaar Ministerie het titel V onderzoek 26Lemont, dat voortvloeide uit het onderzoek 26Bismarck en zich richtte op het bedrijf EncroChat, diens directeuren en resellers en op de NN-gebruikers van EncroChat-toestellen. De NN-gebruikers waren de gebruikers van accounts van EncroChat. In onderzoek 26Lemont is een Joint Investigation Team (JIT) opgericht en een JIT-overeenkomst gesloten met Frankrijk. Hierin is overeengekomen om alle informatie en bewijsmiddelen die ten behoeve van het JIT worden vergaard te voegen in het gezamenlijke onderzoeksdossier.
Op 1 april 2020 is het interceptiemiddel – dat is ontworpen door de Service Technique National de Captation Judiciaire (STNCJ) en onder het Franse staatsgeheim valt – geplaatst op de server die bij een specialistische onderneming in Frankrijk stond.
In de periode van 1 april 2020 tot 14 juni 2020 is live informatie van EncroChat-telefoons door Franse autoriteiten verzameld. Deze informatie is via een versleutelde verbinding gedeeld met de JIT-partner Nederland en toegevoegd aan het gezamenlijke onderzoeksdossier.
Uit bestendige jurisprudentie omtrent dit onderwerp volgt dat het internationale vertrouwensbeginsel in deze zaak aan de orde is. Dit betekent volgens de jurisprudentie van de Hoge Raad (Hoge Raad 5 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL5629) dat ten aanzien van onderzoekshandelingen waarvan de uitvoering plaatsvindt onder verantwoordelijkheid van de buitenlandse autoriteiten van een andere tot het EVRM toegetreden staat, de taak van de Nederlandse strafrechter ertoe beperkt is te waarborgen dat de wijze waarop van de resultaten van dit onderzoek in de strafzaak tegen de verdachte gebruik wordt gemaakt, geen inbreuk maakt op zijn recht op een eerlijk proces overeenkomstig artikel 6, eerste lid, EVRM. Het behoort niet tot de taak van de Nederlandse strafrechter om te toetsen of de wijze waarop dit onderzoek is uitgevoerd, strookt met de dienaangaande in het desbetreffende buitenland geldende rechtsregels. Ten aanzien van onderzoekshandelingen in het buitenland waarvan de uitvoering plaatsvindt onder verantwoordelijkheid van de Nederlandse autoriteiten, dient de Nederlandse strafrechter wel te onderzoeken of de Nederlandse rechtsregels die dat optreden normeren zijn nageleefd.
De rechtbank stelt vast dat sprake is van een Frans onderzoek, waarbij Franse bevoegdheden zijn ingezet op basis van het Franse recht met machtiging van een Franse rechter. De EncroChatserver stond ook in Frankrijk. Dat betekent dat de Nederlandse rechter niet toetst of de inzet van de bevoegdheid in Frankrijk door de Franse autoriteiten in strijd was met artikel 8 EVRM.
De interceptie heeft plaatsgevonden door middel van de inzet van een tool op alle EncroChat-toestellen bij eindgebruikers. Dit betekent dat de Franse politie ook is doorgedrongen tot de telefoons van Nederlandse gebruikers op Nederlands grondgebied. Dit leidt er naar het oordeel van de rechtbank echter niet toe dat het vertrouwensbeginsel dient te worden gepasseerd. De tool is geïnstalleerd door de Franse politie en vanuit Frankrijk op de toestellen van de individuele gebruikers geïnstalleerd. De aldus verkregen data zijn vervolgens verzameld en verzonden naar de Franse autoriteiten. Het bedrijf Encrochat bood digitale diensten aan. In eerdere uitspraken is geoordeeld, ook door deze rechtbank [2] , dat het inherent is aan een dergelijke dienstverlening dat deze over traditionele landsgrenzen heen gaat. Het begrenzen volgens die traditionele landsgrenzen van een strafrechtelijk onderzoek is naar zijn aard dus onmogelijk. Gezien het bovenstaande kan het binnendringen van telefoons op Nederlands grondgebied door de Franse autoriteiten niet worden beschouwd als een onderzoekshandeling waarvan de uitvoering (mede) onder verantwoordelijkheid van de Nederlandse autoriteiten is geschied en evenmin dat sprake is van opsporing in of vanuit Nederland. Dat Frankrijk hierdoor mogelijk de soevereiniteit van Nederland zou hebben geschonden, is geen rechtens te respecteren belang van de verdachte , zoals ook volgt uit de jurisprudentie van de Hoge Raad. [3] Dat het Openbaar Ministerie hieromtrent niet de waarheid zou hebben gesproken of doelbewust de internationale routes van het EOB of het rechtshulpverzoek heeft genegeerd om zich achter het vertrouwensbeginsel te kunnen verschuilen is niet gebleken.
Het vertrouwensbeginsel is derhalve onverkort van toepassing. Gelet op bovenstaande ligt niet ter toetsing aan de Nederlandse strafrechter voor of de inzet van de interceptietool strookt met de in Frankrijk geldende rechtsregels. Evenmin dient getoetst te worden of al dan niet een toereikende wettelijke grondslag bestond voor eventueel door de Franse autoriteiten gemaakte inbreuk op het recht op respect voor het privéleven dan wel of die inbreuk noodzakelijk is geweest. De taak van de Nederlandse strafrechter is ertoe beperkt te waarborgen dat de wijze waarop van de resultaten van dit buitenlandse onderzoek in de strafzaak gebruik wordt gemaakt, geen inbreuk maakt op het recht op een eerlijk proces, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM. Dat door de Franse autoriteiten in de verkrijgingsfase een inbreuk is gemaakt op het recht op een eerlijk proces van de verdachte is door de verdediging niet aangevoerd en de rechtbank ziet hiervoor overigens ook geen aanwijzingen.
Op basis van het vertrouwensbeginsel moet de rechtbank erop vertrouwen dat de interceptie in Frankrijk op basis van een toereikende wettelijke grondslag en in overeenstemming met artikel 8 EVRM heeft plaatsgevonden. Datzelfde geldt voor de overdracht van de gegevens van Frankrijk aan Nederland. De rechtbank verwerpt dan ook de verweren van de verdediging op dit punt.
De rechtbank deelt niet het standpunt van de verdediging dat een EOB dan wel een rechtshulpverzoek ten grondslag had dienen te liggen aan de verkrijging van de EncroChatgegevens door Nederland. Zoals hiervoor overwogen is er door Nederland en Frankrijk een gemeenschappelijk onderzoeksteam opgericht. Bij deze vorm van samenwerking wordt het onderzoek geconcentreerd in één gemeenschappelijk onderzoeksteam waarvan de leden uit twee of meer staten afkomstig zijn. Volgens de wetgever dient de samenwerking in het kader van een JIT niet langer te worden aangemerkt als rechtshulpverlening. Door de EU-wetgever is bepaald dat de richtlijn Europees onderzoeksbevel niet van toepassing is op de instelling van een gemeenschappelijk onderzoeksteam.
In een JIT worden de samenwerking en communicatie tussen de deelnemende lidstaten geregeld. Hieronder valt ook het delen van bevindingen en het vervolgens gebruiken van de verkregen resultaten. Nederland mocht de EncroChat-gegevens binnen het kader van de JIT-samenwerking verkrijgen. Daarvoor was geen rechtshulpverzoek of EOB nodig. Er zijn dan ook geen aanwijzingen dat Nederland de EncroChatgegevens onrechtmatig heeft verkregen. Evenmin is sprake van schending van artikel 8 EVRM door de gegevens aan te nemen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat de verweren van de verdediging die zouden moeten leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie dienen te worden verworpen. Evenmin bestaat aanleiding tot bewijsuitsluiting nu van een vormverzuim niet is gebleken.
Verzoek tot aanhouding
De verdediging heeft (meer) subsidiair – al dan niet in voorwaardelijke zin – verzocht de behandeling van de strafzaak aan te houden totdat de Hoge Raad de prejudiciële vragen, die zijn gesteld door de rechtbank Noord-Nederland in onderzoek Shifter [4] , heeft beantwoord.
De rechtbank heeft eerder al onder meer ter terechtzitting van 7 november 2022 en
10 januari 2023 beslissingen gegeven op gelijkluidende verzoeken en deze gemotiveerd afgewezen. De rechtbank ziet geen aanleiding op die beslissingen terug te komen. Zij acht zich gelet op de inhoud van het dossier en de thans geldende bestendige jurisprudentie voldoende in staat een oordeel te geven over de gevoerde verweren, zoals uit het bovenstaande blijkt. De rechtbank wijst het verzoek af.
Verzoek voegen stukken 26Lemont
De verdediging stelt zich op het standpunt dat uit de aanvraag van de 126uba-machtiging in het onderzoek 26Lemont blijkt dat die machtiging is gericht op de verdenking richting het bedrijf EncroChat en de NN-gebruikers van de EncroChat-telefoons. Nu wordt vermoed dat verdachte een gebruiker van een dergelijke telefoon is, maakt dit dat onderzoek 26Lemont zich op hem richtte. Hij is dan ook in zijn rechtens te beschermen belangen geschonden. Vormverzuimen in onderzoek 26Lemont zijn vormverzuimen in het onderzoek tegen verdachte . Dat betekent dat in het kader van het verdedigingsbelang verdachte recht heeft op een afschrift van het onderzoek 26Lemont.
De rechtbank is, zoals hierboven overwogen, van oordeel dat 26Lemont een Titel V-onderzoek betreft. Dat volgt ook uit de jurisprudentie, waarbij de rechtbank zich aansluit [5] . In een dergelijk Titel-V onderzoek wordt onderzoek gedaan naar een crimineel verband en de rol die de verschillende personen bij dat criminele verband hebben. Personen waarop het onderzoek zich richtte zijn niet gelijk te stellen aan een verdachte in de zin van artikel 27 Sv. Het verdenkingscriterium “redelijk vermoeden” uit Titel V ziet niet op de betrokkenheid van een persoon bij een individueel strafbaar feit, maar de betrokkenheid van een persoon bij een crimineel georganiseerd verband.
Het onderzoek naar de inhoud van de EncroChatgegevens van de NN-gebruikers in 26Lemont was niet gericht tegen verdachten van concrete strafbare feiten. Het onderzoek brengt wel met zich mee dat die NN-gebruikers uiteindelijk kunnen worden geïdentificeerd, wat kan leiden tot nieuwe strafrechtelijke onderzoeken dan wel verstrekking van die informatie aan reeds lopende afzonderlijke onderzoeken. Dit laatste is ook in onderhavige zaak gebeurd.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het onderzoek 26Lemont niet kan worden aangemerkt als het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte ter zake van de aan hem tenlastegelegde feiten.
Uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat onder omstandigheden een rechtsgevolg kan worden verbonden aan een vormverzuim dat niet is begaan bij het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte , daarvan kan sprake zijn indien het betreffende vormverzuim of de betreffende onrechtmatige handeling van bepalende invloed is geweest op het verloop van het opsporingsonderzoek naar en/of de verdere vervolging van de verdachte ter zake van het tenlastegelegde feit.
De rechtbank is van oordeel dat door de verdediging geen feiten en omstandigheden naar voren zijn gebracht waaruit aanwijzingen voortvloeien dat in onderzoek 26Lemont vormverzuimen hebben plaatsgevonden. Dat betekent dat de noodzaak om stukken uit onderzoek 26Lemont te voegen ontbreekt. Het verzoek wordt afgewezen.
3.4
De schorsing van de vervolging
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officieren van justitie achten wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de hem tenlastegelegde feiten heeft gepleegd.
4.1.1
Het gebruik van de EncroChatberichten en identificatie gebruikers
Het bewijs bestaat, zo hebben de officieren van justitie ter zitting gesteld, in overwegende mate uit EncroChatberichten waarbij gebruik is gemaakt van Pretty Good Privacy telefoons (hierna: PGP). Ten aanzien van het gebruik van die berichten voor de bewezenverklaring is door het Openbaar Ministerie gesteld dat dit bewijs rechtmatig tot stand is gekomen en voor het bewijs meegenomen mogen worden.
De officieren van justitie zijn van mening dat [medeverdachte 2] schuil gaat achter het [alias 1] , [verdachte] achter het [alias 2] , [medeverdachte 5] achter het [alias 3] , [medeverdachte 1] achter het [alias 4] en [medeverdachte 3] tenslotte achter het [alias 5] .
Zij baseren zich daarbij kort samengevat op de diverse processen-verbaal van identificatie, waarin onder meer onderzoeken naar zendmastgegevens zijn betrokken.
4.1.2
Onderzoek Jackson
Onderzoek Jackson ziet, voor zover het [verdachte] betreft, op de invoer van 50, respectievelijk 40 kilogram cocaïne, op de deelname aan een crimineel samenwerkingsverband tussen hem en de (mede)verdachten [medeverdachte 3] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , het medeplegen van het voorhanden hebben van een wapen en munitie, het medeplegen van witwassen en het medeplegen van het voorhanden hebben van 24,1 gram cocaïne.
De officieren van justitie achten alle aan verdachte tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. Met betrekking tot de invoer van 40 kg cocaïne (feit 3) wordt in dat verband gewezen op de camerabeelden bij Supermaritime van 6 mei 2020 alsmede op de loggegevens van de toegangspasjes van verdachten [medeverdachte 5] , [medeverdachte 1] en [verdachte] . Door deze drie verdachten is de cocaïne van boord gedragen. De Encrochatberichten tussen [medeverdachte 5] met [verdachte] en [medeverdachte 1] bevestigen dit en uit deze berichten volgt ook dat verdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] deze zending hebben geregeld evenals telefoons en gereedschap. Betreffende berichten dienen dan ook tot bewijs van dit feit, waarbij sprake is van medeplegen.
De bewezenverklaring van de onder feit 2 tenlastegelegde invoer van 50 kilo cocaïne op 8 april 2020, volgt naar de mening van de officieren van justitie uit onder meer de personeelslijsten en de chatberichten die in de periode van 31 maart 2020 tot en met 9 april 2020 zijn uitgewisseld tussen dezelfde verdachten. Op grond van de chatberichten kan worden vastgesteld dat er sprake is van medeplegen, waarbij [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] de personen zijn die organiserende en uitvoerende werkzaamheden hebben verricht, zoals het regelen van telefoons en gereedschap en de uitvoerders wederom [medeverdachte 5] , [verdachte] en [medeverdachte 1] zijn. Ook [medeverdachte 6] heeft in dit geval uitgehaald en heeft dit feit medegepleegd. Nadat de zending was geregeld, er een voorbespreking had plaatsgevonden, het benodigde gereedschap was gegeven en de lading was uitgehaald, zijn er door verdachten afspraken gemaakt over de financiële afwikkeling en de betaling daarvan.
Volgens de officieren van justitie kunnen ook de feiten 4, 5 en 6 wettig en overtuigend bewezen worden verklaard. Tijdens een doorzoeking op 4 juli 2020 in een box aan het [adres 1] worden onder meer een vuurwapen, munitie en 24,1 gram cocaïne aangetroffen. Naar aanleiding daarvan is een proces-verbaal WWM opgemaakt en een rapport van het NFI gelet op de positieve indicatieve drugstest. [getuige 1] , zijnde verhuurster van betreffende box, heeft de garagebox verhuurd vanaf 1 oktober 2019, herkent verdachte [medeverdachte 5] als huurder en verklaart dat hij altijd met een andere man komt, van wie zij weet dat het [verdachte] is en hem later ook als zodanig heeft herkend. Op grond hiervan is er volgens de officieren van justitie sprake van het medeplegen van het voorhanden hebben van een vuurwapen, munitie en 24,1 cocaïne in de periode van 1 oktober 2019 tot en met 4 juli 2020 te Goes.
Ook is er sprake van het medeplegen van opzet-witwassen van het in deze garagebox aangetroffen geldbedrag van € 65.200,00 aan contanten. Er wordt daartoe gewezen op een proces-verbaal, waaruit onder meer volgt waar en hoe dit geldbedrag is aangetroffen, namelijk in een plastic tas in een schoenendoos. Verder hebben beide verdachten, [verdachte] en [medeverdachte 5] , zich op hun zwijgrecht beroepen, nu de situatie vraagt om een uitleg.
Ook deelname aan een criminele organisatie (feit 1) kan volgens de officieren van justitie worden bewezen. Uit de chatberichten volgt dat [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 5] [verdachte] en [medeverdachte 1] samen een crimineel samenwerkingsverband vormden. [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] hadden een aansturende, organiserende en faciliterende rol. [medeverdachte 5] , [medeverdachte 1] en [verdachte] waren de feitelijke uithalers.
4.1.3
Onderzoek Shakira
Onderzoek Shakira ziet op vuurwapen- en munitiebezit en het treffen van voorbereidingshandelingen in het kader van de Opiumwet. Ook deze feiten achten de officieren van justitie wettig en overtuigend bewezen.
Met betrekking tot de vuurwapengerelateerde feiten wordt daarbij gewezen op een proces-verbaal van bevindingen in onderzoek Demeter waarbij [getuige 2] als getuige is gehoord. Bij onderzoek aan haar telefoon zijn audioberichten aangetroffen waarbij gesproken is over een Kalashnikov die [naam 3] in bezit zou hebben. Nader onderzoek heeft vervolgens geleid tot een doorzoeking van de woning van verdachte waarbij het wapen en de munitie en het magazijn zijn aangetroffen.
Ten aanzien van feit 3 baseren de officieren van justitie zich op aangetroffen bescheiden tijdens de doorzoeking van de woning en de auto van verdachte . In de auto is onder meer een encrypted telefoontoestel aangetroffen waarop onder meer outtake orders en schermafbeeldingen van chatberichten zijn aangetroffen. Ook in andere telefoontoestellen die onder verdachte in beslag zijn genomen, zijn afbeeldingen aangetroffen die in de visie van de officieren van justitie gerelateerd kunnen worden aan het treffen van voorbereidingshandelingen in het kader van de Opiumwet, waaronder schermafbeeldingen van chatdiensten.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen.
Daartoe is aangevoerd dat, voor het geval de rechtbank al niet tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie komt, de onrechtmatig verkregen EncroChatberichten van het bewijs uitgesloten moeten worden. Voor het geval de rechtbank dit verweer niet volgt, is verzocht de behandeling van de zaak alsnog aan te houden in afwachting van het oordeel van de Hoge Raad met betrekking tot de gestelde prejudiciële vragen.
4.2.1
Onderzoek Jackson
Ten aanzien van de feiten 1 tot en met 3 is aangevoerd dat het Openbaar Ministerie ten onrechte de bijnaam [alias 2] aan verdachte koppelt. Verdachte ontkent dat hij [alias 2] is. Gesteld is dat de gebruiker van de telefoon met [telefoonnummer 1] en de gebruiker van de PGP niet één en dezelfde persoon zijn. De onderzoeksresultaten van specifiek 23 januari 2020 en 27 april 2020 bevestigen juist de verklaring van verdachte dat hij niet de gebruiker van de PGP is, maar dat die PGP kennelijk van een bekende van hem moet zijn.
Verder is voor de verdediging niet te toetsen op grond van welke gegevens het onderzoeksteam tot de conclusie is gekomen dat verdachte gebruik maakt van de nickname [alias 2] . In dit kader is er verder op gewezen dat een aantal in het dossier voorkomende IMEI-nummers die gekoppeld zijn aan het account [alias 2] niet overeenkomen met het proces-verbaal van identificatie nummer 70.
Door de verdediging is aangevoerd dat niet is voldaan aan het geldende bewijsminimum nu naast de PGP-berichten geen steunbewijs voorhanden is.
Met betrekking tot de camerabeelden bij Supermaritime is aangevoerd dat daarop handelingen zijn te zien die passen bij de verklaring van verdachte dat hij gewone spullen in zijn tas heeft zitten en daarom die tas even in de kantine heeft laten staan.
Ook is aangevoerd dat in de communicatie zoals deze blijkt uit de PGP-berichten de term cocaïne niet is gevallen. Ook de personeelslijst van Supermaritime biedt onvoldoende steunbewijs om tot invoer van 50 kilogram cocaïne te komen.
Ook tijdens de doorzoeking bij verdachte is geen belastend materiaal aangetroffen.
Ten aanzien van het crimineel samenwerkingsverband is aangevoerd dat geen sprake is van een zekere duurzaamheid en structuur, omdat dit op geen enkele wijze uit de berichten kan worden afgeleid.
Ten aanzien van de feiten 4 tot en met 6 heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat verdachte niet de wetenschap dan wel de beschikkingsmacht heeft gehad over de goederen die zijn aangetroffen in de garagebox. Verder is gewezen op de ontkennende verklaring van verdachte , welke verklaring steun vindt in het rapport van het NFI waaruit blijkt dat op het vuurwapen geen DNA-sporen van verdachte zijn aangetroffen. Ook op andere aangetroffen voorwerpen is geen DNA van verdachte aangetroffen.
Voor het geval de rechtbank neigt tot een bewezenverklaring van de feiten 4 tot en met 6 doet de verdediging het voorwaardelijk verzoek om [getuige 1] , de verhuurster van de loods, als getuige te mogen horen.
4.2.2
Onderzoek Shakira
Aangevoerd is dat de doorzoeking in de woning van verdachte op grond van de Wet Wapens en Munitie onrechtmatig heeft plaatsgevonden en dat als gevolg daarvan de aangetroffen en in beslag genomen goederen onrechtmatig in beslag zijn genomen. Enkel en alleen dat de naam van verdachte lijkt op een naam in een chat tussen enkele vrouwen en het feit dat verdachte in een schorsing liep, hebben zonder nader onderzoek geresulteerd in een doorzoeking in de woning van verdachte . Dat is onvoldoende. Dit levert in de visie van de verdediging een onherstelbaar vormverzuim op hetgeen zou moeten leiden tot bewijsuitsluiting. In het verlengde hiervan is verzocht verdachte vrij te spreken van de feiten 1 tot en met 3.
Subsidiair is aangevoerd dat verdachte de feiten 1 en 2 ter zitting weliswaar heeft bekend, echter tegelijkertijd heeft hij uitgelegd hoe hij aan het wapen en de munitie is gekomen, te weten gevonden in een verborgen ruimte in een auto die hij had aangeschaft.
Ten aanzien van feit 3 is aangevoerd dat verdachte altijd al interesse heeft gehad in boten. Dat hij daarom boten heeft gespot, is dan ook niet vreemd. Met scheepsoverzichten/ bootlijsten kon hij uitzoeken welke schepen hij wilde gaan bekijken. Deze lijsten waren vrij te raadplegen via open bronnen op internet.
Verder kan niet worden vastgesteld dat de encrypted telefoon die in zijn auto is aangetroffen, aan verdachte toebehoorde. De op andere telefoons, die in beslag genomen zijn, aangetroffen foto’s en schermafbeeldingen duiden enkel op grootspraak van verdachte .
Subsidiair is ten aanzien van feit 3 verzocht de tenlastegelegde periode flink in te korten nu er geen bewijsmiddelen voorhanden zijn die een startperiode van maart 2022 kunnen aantonen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
4.3.2.1
Het gebruik van de EncroChatberichten
De rechtbank is op grond van hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie van oordeel dat niet gebleken is van enige onrechtmatigheid en/of strijd met Europees recht zodat de EncroChatdata gebruikt kunnen worden voor het bewijs.
4.3.2.2
Identificatie gebruikers PGP-toestellen
Met betrekking tot de identiteit van de in het dossier voorkomende gebruikers van EncroChatberichten overweegt de rechtbank als volgt.
Uit de bewijsmiddelen zoals opgenomen in bijlage II volgt dat diverse verdachten gebruik hebben gemaakt van PGP-toestellen. Daarbij werd gebruik gemaakt van de berichtendienst van EncroChat onder nicknames. Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat [verdachte] gebruik heeft gemaakt van de nickname [alias 2] , [medeverdachte 5] van de nickname [alias 3] , [medeverdachte 3] van de nickname [alias 5] , [medeverdachte 2] van de nickname [alias 1] en [medeverdachte 1] ten slotte van de nickname [alias 4] .
Dat (onderling) gewisseld werd van telefoons of dat telefoons werden overgedragen aan anderen zodat van exclusief gebruik geen sprake was, is de rechtbank uit het dossier niet gebleken. Hierover is door de diverse verdachten ook in het geheel niet verklaard.
Anders dan de verdediging heeft gesteld, is de rechtbank van oordeel dat uit het proces-verbaal van identificatie IMEI, eindigend op 89960 wel volgt dat [verdachte] de gebruiker is geweest van het account [alias 2] .
Uit analyse van de zendmastgegevens is gebleken dat met dit IMEI-nummer vooral zendmasten worden aangestraald in Goes, Vlissingen en het havengebied van Vlissingen. Aan de hand van personeelslijsten is bekeken welke werknemers voor, na en tijdens het aantreffen van de cocaïne werkzaam waren. Nagegaan is daarnaast wie van de werknemers woonachtig is in de omgeving Goes, links van de Deltaweg, zijnde de omgeving die regelmatig werd aangestraald. Eén werknemer was in die omgeving woonachtig, en wel in [plaats 1] , dit betreft [verdachte] . Aan de hand van de werkroosters werd vervolgens vastgesteld dat [verdachte] regelmatig in de haven werkzaam was als logistiek medewerker. Uit de historische gegevens van het IMEI- [nummer 1] bleek dat deze aanstraalde in het havengebied zoals aangegeven in het kaartje van het havengebied Vlissingen, overeenkomstig het werkrooster van verdachte .
Vervolgens is op 8 mei 2020 een IMSI-catcher ingezet om te achterhalen wie de gebruiker was van dit PGP-toestel. Op die dag was er een 100% hit op het woonadres van verdachte . Uit verdere gegevens bleek dat op 8 mei 2020 omstreeks 11:15 uur het getapte PGP toestel een beweging maakte vanuit de richting Vlissingen (Goes) over de Rijksweg A58 in oostelijke richting en daarna, omstreeks 12.15 uur, terug over de Rijksweg A58 vanuit de richting Bergen op Zoom richting Goes in westelijke richting. Uit camerabeelden van de Vlaketunnel blijkt dat om 12:02 uur een bedrijfsauto van het merk Mercedes voorzien van het [kenteken] ten name van [verdachte] over de Rijksweg A58 rijdt vanuit oostelijke richting. Op de beelden zijn twee personen, een bestuurder en een passagier, in de bedrijfsauto te zien. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat dit bedrijfsvoertuig van hem was en verder dat hij het voertuig regelmatig uitleende maar dat hij niet weet aan wie en ook verder geen vragen hierover kon beantwoorden.
Daarnaast is uit onderzoek gebleken dat het [telefoonnummer 2] op naam staat van verdachte . Door verbalisanten is een vergelijking gemaakt van de historische verkeersgegevens van het hiervoor aangehaalde IMEI- [nummer 1] en de historische verkeersgegevens van het mobiele [telefoonnummer 2] . Daarbij is vastgesteld dat op diverse data en tijdstippen het [telefoonnummer 2] zich in hetzelfde dekkingsgebied bevond als het IMEI- [nummer 1] en zich dus in dezelfde omgeving van elkaar bevonden.
Ter zitting heeft verdachte hierover verklaard dat het mogelijk is geweest dat er op die momenten, waaronder tijdens het uitgaan in Rotterdam in december 2019, iemand in zijn omgeving was met een PGP-toestel. De rechtbank is evenwel van oordeel dat de door verdachte gegeven verklaringen niet aannemelijk zijn geworden, te meer nu concrete antwoorden op verdere vragen zijn uitgebleven en verdachte zich overigens in vaagheden heeft uitgelaten.
Door de verdediging is er op gewezen dat het in de processen-verbaal aan [alias 2] gekoppelde IMEI-nummer niet steeds hetzelfde is.
Met de verdediging heeft de rechtbank geconstateerd dat op pagina 526 van het algemeen dossier Jackson het IMEI- [nummer 2] is gekoppeld aan de nickname [alias 2] . De rechtbank gaat er van uit dat dit een kennelijke misslag is in dit proces-verbaal, omdat laatstgenoemd IMEI-nummer is geïdentificeerd als zijnde toebehorende aan de [medeverdachte 1] , welke misslag later nogmaals is overgenomen. Daarbij is overigens ook telkens verwezen naar het proces-verbaal van identificatie.
Met betrekking de IMEI-nummers merkt de rechtbank ten slotte nog op dat het haar ambtshalve bekend is dat een IMEI-nummer bestaat uit 15 cijfers, waarbij het 15e cijfer altijd een controlegetal is en wordt berekend aan de hand van de formule van Luhn. Dit kan elk getal van 0-9 zijn. De eerste veertien cijfers maken een toestel uniek (bron: Wiki IMEI). Gelet hierop gaat de rechtbank er van uit dat met de overige, door de verdediging genoemde, IMEI-nummers, waarbij het vijftiende getal verschilt of ontbreekt steeds is bedoeld te verwijzen naar hetzelfde unieke toestel. Dat volgt ook uit het feit dat in dit verband telkens verwezen wordt naar het proces-verbaal van identificatie.
Concluderend stelt de rechtbank vast dat uit de identificatie van het IMEI-nummer, eindigend op [nummer 1] volgt dat [verdachte] de gebruiker is geweest van het account [alias 2] .
Hetgeen de raadslieden naar voren hebben gebracht, leidt dan ook niet tot een ander oordeel.
4.3.2.3
Onderzoek Jackson
4.3.2.3
De invoer van 50 kilogram cocaïne
Op grond van de bewijsmiddelen is het volgende vast komen te staan.
Op 7 april 2020 heeft de [schip 1] aangelegd bij [bedrijf] waarna dit schip op 8 april 2020 naar de kade bij Supermaritime is gevaren. Blijkens de werklijsten van Supermaritime Nederland waren op die dag verdachten [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 7] en [medeverdachte 5] ingedeeld voor de [schip 1] . [verdachte] en [medeverdachte 5] stonden daarbij ‘PL WAL’ (ploeg wal) en [medeverdachte 1] was ingedeeld voor ‘VT WAL’ (vorkheftruck wal). Verdachte [medeverdachte 7] was die dag ingedeeld als ‘VT BIBO’ (vorkheftruck binnenboord).
Met betrekking tot de partij van 50 kilogram cocaïne heeft een eerste chatcontact plaatsgevonden op 31 maart 2020. Op die datum bericht [medeverdachte 3] aan [medeverdachte 5] dat ‘onze boot met 50 stuks erop op 7 april komt’. Kort vóór aankomst van de boot vonden ook chatgesprekken plaats tussen de verdachten [medeverdachte 1] en [verdachte] met betrekking tot deze boot, over onder meer de aankomst van de boot en of zij het gereedschap en de telefoon al hebben. Het is vervolgens [medeverdachte 2] geweest die een dag voor aankomst van de boot aan verdachte [medeverdachte 3] heeft gevraagd of hij nog spullen moest halen. Er bleken nog telefoons en gereedschap nodig te zijn die door [medeverdachte 2] gehaald werden. Wat voor gereedschap nodig was had de onbekend gebleven gebruiker van de [nickname 1] doorgegeven aan [medeverdachte 3] . Op dezelfde dag heeft [medeverdachte 3] tegen [verdachte] gezegd dat ze alle spullen al voorbereid hadden, hetgeen [verdachte] op 7 april 2020 ook weer aan [medeverdachte 1] heeft laten weten. Blijkens chatberichten tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] is er een dag eerder een bijeenkomst geweest, waarbij [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 5] en [verdachte] aanwezig zijn geweest. Hierbij zou alles worden besproken en gereedschap aan [medeverdachte 5] en [verdachte] worden gegeven. Uit de chats kan voorts worden afgeleid dat de partij cocaïne voorzien was van een GPS-signaal. Op 7 en 8 april 2020 vinden er chats plaats tussen enerzijds [medeverdachte 3] en [nickname 1] en anderzijds [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] . [medeverdachte 4] informeert bij [medeverdachte 3] of er al iets te zien is met de GPS. [medeverdachte 3] antwoordt hem dat het ruim geïsoleerd is en je pas signaal hebt als de wand open gaat. [medeverdachte 4] is daardoor kennelijk gerustgesteld. Dat het ook daadwerkelijk om 50 kilogram gaat, volgt uit een bericht van “ [nickname 1] ” aan [medeverdachte 3] . Aangegeven is dat de uithaalgroep meegedeeld kan worden dat het om 25 pakketten van 2 kilo gaat, 50 stuks maar verpakt per 2 kilo en de tassen zijn er al bij gestopt.
Intussen werd tussen [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] gecommuniceerd wie welke dienst had. Allen stonden ploeg wal, alleen [medeverdachte 7] stond “vt bibo”, hij kon als noodgeval worden gebruikt.
Ook werden telefoonnummers uitgewisseld tussen [medeverdachte 3] , [medeverdachte 5] en [verdachte] . Op 8 april 2020 is vervolgens door [medeverdachte 3] tegen [medeverdachte 2] gezegd dat de [schip 1] onderweg was naar super, de rechtbank begrijpt: Supermaritime. Op de dag van aankomst bij Supermaritime is er gecommuniceerd of de GPS nog steeds oke is en dat er pas weer signaal is als de ruimen opengaan.
Kort daarna, op 9 april 2020, heeft [medeverdachte 3] tegen [verdachte] gezegd dat [naam 1] om 21 uur bij hem ‘pap’ zou komen halen. Uit de bewijsmiddelen zoals hierna opgenomen blijkt dat met [naam 1] [medeverdachte 5] wordt bedoeld. Hoe de verdeling van betaling exact is gegaan volgt uit een contact tussen [verdachte] en [medeverdachte 3] op 9 april 2020 om 15.17 uur. Uit een chatbericht van 9 april 2020 van [verdachte] aan [medeverdachte 3] blijkt dat de betaling aan hem, [verdachte] , en [naam 1] ( [medeverdachte 5] ) ‘58.535’ zou moeten zijn en dat Tatta, straattaal voor Nederlander, ‘33.125’ zou moeten krijgen. De exacte berekening is gemaakt door [medeverdachte 3] .
Ongeveer een week later gaf [medeverdachte 3] ook aan dat ze binnen 24 uur weg waren, in één keer voor 26, waarbij het ging om de blokken waarover [medeverdachte 5] in de chat aangeeft dat zij die hebben gepakt.
De rechtbank stelt op grond van de voorhanden zijnde chatberichten vast dat de verdachten in de periode van 31 maart 2020 tot en met 9 april 2020 veelvuldig contact met elkaar hebben gehad via encrypted telefoons over het uithalen van een partij van 50 kilogram cocaïne uit de [schip 1] . Deze zat verstopt in de wand van het schip. Daarbij hebben de [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] een faciliterende rol gehad en de verdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 5] , [verdachte] en [medeverdachte 7] een uitvoerende rol. Het zijn deze vier verdachten die ervoor gezorgd hebben dat de partij van boord is gehaald. [medeverdachte 2] heeft daarbij voor de telefoons en het gereedschap gezorgd en [medeverdachte 3] is onder meer verantwoordelijk geweest voor de eerste communicatie met betrekking tot deze partij en voor de uitbetaling van de zogenoemde uithalers.
Met betrekking tot de betrokkenheid van [medeverdachte 6] bij de onderhavige partij cocaïne wijst de rechtbank in het bijzonder nog op chatberichten tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 5] welke op 29 april 2020 hebben plaatsgehad. Daarbij wordt gesproken over het uithalen van ‘die 6’, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank duidt op het uithalen van 6 kilogram cocaïne in de periode van 27 tot en met 29 april 2020 (onderzoek Barreda). Uit de chatberichten volgt dat zij niet blij waren met de omstandigheid dat [medeverdachte 7] ook werkzaam was voor de groep van Bjorn Krijger. In de chatgesprekken is daarbij onder meer aangegeven “Bro, die [alias 6] moet je zeggen dat hij niet met die andere mag werken”, “Hij heb laatst voor de 1e x voor ons gepakt” en “die [alias 6] komt strx bijmij op gesprek K ga em bedrijge met gannoe”. Ook [verdachte] en [medeverdachte 1] spreken erover dat [medeverdachte 7] is aangepakt voor die 6 stuks en dat ze het voortaan met z’n drieën doen. [medeverdachte 7] is altijd plan B. Gelet op deze berichten acht de rechtbank vaststaan dat [medeverdachte 7] de 50 kilo mee heeft uitgehaald en dat hij wordt bedoeld met [alias 6] die daarvoor € 33.125,- betaald zou krijgen.
Het leidt in de opvatting van de rechtbank geen twijfel dat sprake is geweest van cocaïne, ook al is ten aanzien van dit feit niet daadwerkelijk cocaïne aangetroffen.
Daarbij wijst de rechtbank in dit kader in het bijzonder op de bewoordingen die in de diverse chatgesprekken zijn gebruikt. Onder meer is in de chats gesproken over ‘blokken’. Daarnaast is in verband met de hierna te bespreken partij van 40 kilo cocaïne in chats besproken dat er stalen knikkers in de blokken zaten waarop wordt gesproken over verrekenen en terugdeclareren. [medeverdachte 4] maakt daarbij de opmerking: ‘die knikker, die kun je niet opsnuiven, dat is geen coke’. Het dossier bevat ook diverse afbeeldingen van blokken. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat cocaïne ook daadwerkelijk wordt verpakt in blokken zoals die ook op de afbeeldingen voorkomen. Verder wijst het bedrag dat blijkens berichten is betaald voor de blokken eveneens op het feit dat het om cocaïne ging.
Door één van de raadslieden is in dit kader nog gewezen op een arrest van de Hoge Raad van 15 december 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD1300 (het zogeheten Kokosnoten-arrest). Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, treft dit verweer geen doel.
Anders dan de verdediging is de rechtbank ten slotte van oordeel dat sprake is van medeplegen. De rechtbank stelt daarbij voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en gelet op de bewijsmiddelen als hierna opgenomen is de rechtbank van oordeel dat ieders rol in de keten duidelijk en voldoende is voor het aannemen van een nauwe en bewuste samenwerking.
Gelet op de hierna opgenomen bewijsmiddelen wordt het verweer dat het bewijs afkomstig is uit slechts één bron, verworpen. De rechtbank is van oordeel dat de inhoud van de chatgesprekken meerdere bewijsmiddelen opleveren, nu het gaat om (meerdere) gesprekken met verschillende gebruikers van EncroChat en over verschillende onderwerpen.
4.3.2.3.2
De invoer van 40 kilogram cocaïne
Op grond van de bewijsmiddelen is het volgende vast komen te staan.
Op 04 mei 2020 werd via het Team Criminele Inlichtingen informatie ontvangen dat aan boord van het [schip 2] vermoedelijk een grote hoeveelheid cocaïne verstopt zou zijn. De cocaïne zou verborgen zijn in containers tussen een lading bananen.
Bij onderzoek is vervolgens gebleken dat genoemd schip op 4 en 5 mei 2020 is gelost bij [bedrijf] in Vlissingen. Tijdens het lossen was de douane voor controle aanwezig. Een partij cocaïne werd niet aangetroffen. Omdat het vermoeden bestond dat de cocaïne nog in het schip verborgen zat, zijn camerabeelden en loggegevens van Supermaritime, waar het schip daarna naartoe is gegaan, geanalyseerd. Uit die gegevens is gebleken dat op 6 mei 2020 de verdachten [medeverdachte 5] , [verdachte] en [medeverdachte 1] gedurende dezelfde tijden dienst hadden. [verdachte] en [medeverdachte 5] waren ingedeeld PLWAL (ploeg wal) en [medeverdachte 1] PLBIBO (ploeg binnenboord)
Op de camerabeelden zijn deze drie verdachten ook te zien.
Die dag zijn zij met zwarte tassen het terrein opgegaan. Ook zijn zij aan boord van het schip geweest, [medeverdachte 1] tussen 15:30 uur en 21:58 uur en de verdachten [verdachte] en [medeverdachte 5] tijdens de schaftpauze tussen 17.55 uur en 18.09. uur. Bij het verlaten van het schip en het terrein van Supermaritime na hun dienst, hadden zij alle drie een grote zwarte tas bij zich.
Ook ten aanzien van deze partij is er veelvuldig EncroChatverkeer geweest tussen de verdachten onderling.
Een eerste contact hierover wordt gelegd tussen verdachte [medeverdachte 3] en een gebruiker van de [nickname 2] op 29 maart 2020. [medeverdachte 3] gaf daarbij aan dat op 14 april in Ecuador de [schip 2] zou aankomen en als op die boot de spullen er niet op zouden zitten, dan zouden ze hem moeten betalen, want dan duurde het te lang. Daarbij gaf [medeverdachte 3] aan dat de [schip 2] op 5 mei ‘hier bij ons’ zou aankomen en dan naar Supermaritime zou gaan, wat ‘ons’ bedrijf is. Gevraagd werd dan nog of er 20 bijgezet konden worden en of er een gps in de blokken gezet kon worden. Ook door de latere uithalers, de verdachten [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 5] , werd gechat over deze partij; ze gaan 40 op de [schip 2] zetten, de 40 zit er trouwens op, 40 zit erop, de 24 kon er niet bij gezet worden en dat ze het met zn 3e doen, 2 tassen van 13 en 1 van 14. Verdachte [medeverdachte 1] kreeg daarbij de opdracht dat hij ervoor moest zorgen dat hij ‘bootsman’ zou staan. Verdachte [medeverdachte 1] heeft vervolgens ook gevraagd of hij op ‘dek’ mocht staan, hetgeen bevestigd is door het bedrijf waarbij hij in dienst was. Na werktijd is er al snel gechat tussen deze verdachten over hoe snel en goed het was gegaan, wat ermee verdiend was en de verdeling daarvan.
Dat de uithalers uiteindelijk zijn betaald, volgt ook uit de chatberichten zoals opgenomen in het bewijsmiddelenoverzicht waarbij gesproken wordt over ’35.333 euro de man’.
Ook ten aanzien van deze partij zijn door de verdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] afspraken gemaakt wie voor gereedschappen en telefoons zou zorgdragen. Uiteindelijk is het verdachte [medeverdachte 2] die voor telefoons heeft gezorgd en verdachte [medeverdachte 3] voor de benodigde gereedschappen.
Daarnaast volgt uit de bewijsmiddelen dat sprake is geweest van een hoeveelheid van 40 kilogram. Dat blijkt met zoveel woorden uit de voorhanden zijnde chatberichten.
Het leidt in de opvatting van de rechtbank evenmin twijfel dat ook hier sprake is geweest van cocaïne, ook al is ook ten aanzien van dit feit niet daadwerkelijk cocaïne aangetroffen. De rechtbank verwijst daartoe naar hetgeen hierover ten aanzien van de partij van 50 kilogram is overwogen.
Ook ten aanzien van dit feit is de rechtbank van oordeel dat sprake is van medeplegen. Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het veronderstelde samenwerkingsverband geenszins is gebaseerd op aannames van de politie. Het samenwerkingsverband is gebaseerd op objectief bewijs zoals opgenomen in het bewijsmiddelenoverzicht. Het zijn de verdachte [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] geweest die de zending, de gereedschappen en telefoons hebben geregeld en in ieder geval een deel van de partij hebben verkocht en het zijn de verdachten [medeverdachte 5] , [medeverdachte 1] en [verdachte] geweest die de cocaïne van boord hebben gehaald en waarvoor ze zijn betaald door eerstgenoemde Hiermee is de nauwe en bewuste samenwerking een gegeven.
Ook ten aanzien van dit feit geldt dat, gelet op de hierna opgenomen bewijsmiddelen, het verweer dat het bewijs afkomstig is uit slechts één bron, wordt verworpen.
Concluderend is de rechtbank daarom van oordeel dat verdachten zich schuldig hebben gemaakt aan de invoer van 40 kilogram cocaïne.
4.3.2.3.3
Deelname aan een criminele organisatie
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat wettig en overtuigend bewezen verklaard kan worden dat de verdachten zich schuldig hebben gemaakt aan de invoer van 40 en 50 kilogram cocaïne in Nederland. Met betrekking tot deze twee feiten hebben de verdachten ieder een eigen rol gehad, zoals blijkt uit de hiervoor al aangehaalde bewijsoverwegingen en de bewijsmiddelen met betrekking tot die twee feiten.
Verdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] hebben een initiërende en sturende rol gehad bij de organisatie van de transporten. Dat hun rol hoogstwaarschijnlijk niet beperkt is gebleven tot de beide hierboven besproken partijen cocaïne kan ook worden afgeleid uit de bewijsmiddelen. In dit kader wijst de rechtbank onder meer op chatgesprekken die zij gevoerd hebben op 4 april 2020. Daarbij is gesproken over het “zetten” in Dubai. [medeverdachte 2] gaf daarbij aan dat hij daarbij weinig kon betekenen, omdat het de mensen van [medeverdachte 3] waren, waarop [medeverdachte 3] aangaf dat dat alleen maar beter was voor [medeverdachte 2] omdat hij gewoon zou meedelen in de winst en er niets voor hoefde te doen. Een dag later hebben zij het erover gehad dat ze voor Peru twee man hadden en over het opzetten van een lijn vanuit Peru.
Ook zijn het [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] die zich bezig hielden met de verkoop van de blokken. Dit volgt onder meer uit chatgesprekken die op 12 mei 2020 zijn gevoerd.
Daarnaast hebben [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] ook contacten met mensen buiten de eigen organisatie waarbij gesproken wordt over transporten.
Uit het geheel van chatberichten volgt dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] in de organisatie de regelaars van zendingen zijn waarbij zij er voor zorgen dat [medeverdachte 5] , [medeverdachte 1] en [verdachte] worden ingezet voor het uithalen van de drugs en dat zij daar vervolgens ook voor betaald zijn.
Is sprake van een crimineel samenwerkingsverband?
Ten aanzien van artikel 11b van de Opiumwet geldt dat die bepaling moet worden gezien als een specialis van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht en dat de jurisprudentie bij dit laatste artikel daarom richtinggevend is.
Voor deelname aan een criminele organisatie is ten eerste vereist dat sprake is van een ‘organisatie’. Onder een organisatie moet worden verstaan: een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon. Niet is vereist dat daarbij komt vast te staan dat een persoon om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is (vgl. HR 22 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB7134).
Een organisatie wordt pas een criminele organisatie als vast komt te staan dat de organisatie het oogmerk heeft op het plegen van meer misdrijven. Voor een bewezenverklaring is voldoende dat het plegen van misdrijven wordt beoogd. Er hoeft geen begin met het plegen daarvan te zijn gemaakt. Voor het bewijs van dit oogmerk zal onder meer betekenis kunnen toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie reeds zijn gepleegd, aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking, zoals daarvan kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie, en, meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie (onder meer HR 15 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0502).
Voor deelneming aan een criminele organisatie is, aldus de Hoge Raad, tot slot vereist dat de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in die artikelen bedoelde oogmerk ondersteunt. Daarbij is vereist dat een verdachte in zijn algemeenheid weet dat de organisatie een misdadig oogmerk heeft.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit hetgeen hiervoor is overwogen en uit de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, dat er in de periode van 1 april 2020 tot en met 1 juli 2020 sprake is geweest van een gestructureerde samenwerking gericht op het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde, vierde en vijfde lid van de Opiumwet en artikel 10a van de Opiumwet. Gedurende deze periode hebben de verdachten [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 5] , [verdachte] en [medeverdachte 1] deel uitgemaakt van dit samenwerkingsverband.
Uit de bewijsmiddelen en uit hetgeen hiervoor is overwogen blijkt ook dat sprake is geweest van een duidelijke rolverdeling. Het zijn [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] geweest die de zendingen hebben geregeld, voor de benodigde spullen en betalingen hebben gezorgd, in ieder geval één partij hebben verkocht en contacten onderhielden met mensen buiten de eigen organisatie en het zijn [medeverdachte 5] , [verdachte] en [medeverdachte 1] geweest die zich bezig hielden met het uithalen van de cocaïne vanaf de schepen en daarvoor betaald hebben gekregen.
De rechtbank is van oordeel dat hiermee de structuur van de organisatie een gegeven is.
Het samenwerkingsverband tussen de verdachten had naar het oordeel van de rechtbank ook een duurzaam karakter hetgeen volgt uit de bewijsmiddelen. Zeer regelmatig en gedurende een zekere tijd werd er over en weer met elkaar gecommuniceerd via PGP-telefoons over de criminele activiteiten.
Uit de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien, blijkt dat het samenwerkingsverband het oogmerk had om misdrijven te plegen als bedoeld in artikel 10 derde, vierde en vijfde lid van de Opiumwet en artikel 10a van de Opiumwet, te weten het regelen van drugstransporten.
Gelet hierop komt de rechtbank tot de conclusie dat het samenwerkingsverband als een organisatie kan worden aangemerkt met een gestructureerd en duurzaam karakter. Deze organisatie had als oogmerk het invoeren van cocaïne vanaf schepen die aanlegden in de haven van Vlissingen.
Gelet op het bovenstaande was de bijdrage die de verdachten leverden naar het oordeel van de rechtbank van voldoende intensiteit en duur om te worden aangemerkt als deelnemer van de organisatie. Het bewijs van het opzet van de verdachten, zowel op de deelname aan de organisatie als op het oogmerk van de organisatie, volgt uit de bewijsmiddelen en uit hetgeen hiervoor over de rol van de verdachten is overwogen.
Op grond van vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat er in de periode van 1 april 2020 tot en met 1 juli 2020 sprake was van een criminele organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde, vierde en vijfde lid van de Opiumwet en artikel 10a van de Opiumwet.
4.3.2.3.4
Het witwassen van contante geldbedragen;
[medeverdachte 5] en [verdachte] wordt verweten dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan het medeplegen van witwassen van een bedrag van in totaal € 65.200,00, aangetroffen bij een doorzoeking op 4 juli 2020 van een garage/opslagbox (hierna: de garagebox) aan het [adres 1] .
De garagebox behoort in eigendom toe aan [getuige 1] . Bij de politie heeft zij verklaard dat de garagebox is verhuurd aan een man die zich [naam 2] noemde. Deze [naam 2] had rastahaar tot op zijn kont, dreadlocks.
De man kwam altijd met een andere man, een man met een Marokkaans uiterlijk. De mannen zijn 4 of 5 keer bij haar geweest. Tijdens haar verhoor is de getuige een foto getoond van [medeverdachte 5] . Zij herkende deze man als de persoon die zich [naam 2] had genoemd. In eerste instantie was de [getuige 1] er niet zeker van dat de tweede persoon de [verdachte] betrof, in tweede instantie herkende zij [verdachte] van een tijdens een verhoor getoonde politiefoto wel voor 100%.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte [medeverdachte 5] de huurder van de loods is geweest. Naar het oordeel van de rechtbank is het dan ook verdachte [medeverdachte 5] die verantwoordelijk is voor de inhoud van de garagebox. Uitgangspunt is dan ook dat men als huurder van een pand/box geacht wordt te weten wat aldaar ligt opgeslagen.
[verdachte] heeft verklaard dat hij nooit bij een loods is geweest en dus ook nooit mee is gegaan naar deze loods. Gelet op de verklaring van de [getuige 1] acht de rechtbank de verklaring van [verdachte] ongeloofwaardig. Dit maakt evenwel nog niet dat de verklaring van de [getuige 1] voldoende steun biedt om bewezen te achten dat sprake is geweest van medeplegen van witwassen van het in de loods aangetroffen geldbedrag van
€ 65.200,00 door [verdachte] . Dat hij ter plaatse is geweest, betekent immers nog niet dat hij ook wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van het bedrag en dat hij ook de beschikkingsmacht over dat bedrag heeft gehad. Nu geen andere bewijsmiddelen hiervoor voorhanden zijn, dient [verdachte] vrijgesproken te worden van het medeplegen van witwassen van genoemd geldbedrag.
4.3.2.3.5
Het voorhanden hebben van een wapen, munitie en 24,1 gram cocaïne
Bij de hiervoor al aangehaalde doorzoeking in de garagebox aan het [adres 1] in Goes zijn ook een wapen, munitie en cocaïne aangetroffen. Zoals hiervoor al is overwogen is [medeverdachte 5] , als huurder van deze garagebox, verantwoordelijk voor hetgeen daarin is opgeslagen en gaat de rechtbank er vanuit dat hij wetenschap had van hetgeen zich in de garagebox bevond en daar ook beschikkingsmacht over had. Dit geldt temeer nu van [medeverdachte 5] ook DNA-materiaal is aangetroffen in de garagebox, waaronder op een knoop van een dichtgeknoopte zak met munitiepatronen erin en op zijn telefoon, die werd aangetroffen naast zijn bed op zijn slaapkamer, afbeeldingen zijn aangetroffen van soortgelijke munitie als die in de garagebox is gevonden. Gelet op dit alles acht de rechtbank bewezen dat [medeverdachte 5] het wapen, de munitie en de cocaïne voorhanden heeft gehad.
Gelijk hiervoor ten aanzien van het in betreffende garagebox aangetroffen geld is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de enkele omstandigheid dat [verdachte] ter plaatse is geweest nog niet betekent dat hij wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van het wapen, de munitie en de drugs en dat hij beschikkingsmacht daarover heeft gehad. Gelet daarop zal hij ook van dit feit worden vrijgesproken.
4.3.2.4
Onderzoek Shakira
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de doorzoeking in de woning van verdachte aan de [woonadres] op 29 juli 2022 onrechtmatig is geweest.
Uit een proces-verbaal bevindingen ter zake de doorzoeking op voormeld adres volgt dat deze doorzoeking op grond van een vermoedelijke overtreding van de Wet Wapens en Munitie (hierna: WWM) heeft plaatsgevonden. Ingevolge het bepaalde in artikel 49 WWM kunnen opsporingsambtenaren te allen tijde op plaatsen waar zij redelijkerwijs kunnen vermoeden dat wapens of munitie aanwezig zijn, ter inbeslagneming doorzoeking doen. Gelet hierop dient beoordeeld te worden of de opsporingsambtenaren redelijkerwijs hebben kunnen vermoeden dat in de woning van verdachte wapens of munitie aanwezig waren.
Op 29 juli 2022 is een proces-verbaal van verdenking opgemaakt. In dat proces-verbaal is gerelateerd dat in een uitgelezen mobiele telefoon in een WhatsApp-groep van vier deelnemers naar voren kwam dat ene [naam 3] in het bezit zou zijn van een Kalasjnikov. Dit gesprek dateert van 5 mei 2022 en bevat audioberichten. In de weergave van de berichten is het volgende opgenomen:
‘ [getuige 2] zegt in een audiobericht dat ze ruzie had met [naam 3] .
[naam 5] : Oh [naam 3]
[getuige 2] zegt in een audiobericht dat die jongen net doet of hij [voornaam] is. Alsof hij helemaal in de coke zit.
[naam 5] : Vraag ma oftie je een foto laat zien.
Van hem met een kalsnikof
Want die heb ik zo vaak gezien die foto
[getuige 2] zegt in een audiobericht dat ze een keer bij hem thuis was, was hij naar boven gegaan, kwam hij beneden met 2 witte handschoentjes aan met dat ding in zijn handen. [getuige 2] werd toen boos. [getuige 2] is daarna gelijk naar huis gegaan. Hij stond daar ineens met die fucking kalasnikov.’
Verder is in het proces-verbaal van verdenking gerelateerd dat als verdachte persoon, [verdachte] naar voren komt wegens betrokkenheid bij smokkel van cocaïne via de haven van Vlissingen. Op het gebied van overtreding van de Opiumwet heeft hij één antecedent. Op het gebied van overtreding van de WWM heeft hij geen antecedenten. Gerelateerd is vervolgens dat, gelet op het proces-verbaal met herbruikbare informatie, ZBRAB21004-1448, [verdachte] aangemerkt kan worden als verdachte van overtreding van de Wet Wapens en Munitie.
In laatstgenoemd proces-verbaal is gerelateerd dat in onderzoek Demeter, in welk onderzoek het levenloze lichaam van een man in Vlissingen is aangetroffen, als [getuige 2] is gehoord. Naar aanleiding van dat verhoor werd haar gevraagd of de inhoud van haar telefoon gekopieerd mocht worden omdat er mogelijk belangrijke informatie in zou kunnen staan. Dit onderzoek heeft geleid tot de bevindingen zoals hiervoor aangegeven in het proces-verbaal van verdenking.
Nader onderzoek is vervolgens gedaan naar de naam [naam 3] . Hieruit is naar voren gekomen dat de naam [naam 3] in de verschillende systemen geen hits gaf in de regio Zeeland-West-Brabant. Mogelijk dat met [naam 3] bedoeld werd [verdachte] . Deze naam komt wel voor in de regio Zeeland-West-Brabant. Hij heeft namelijk een maandelijkse meldplicht die is voortgekomen uit een schorsing van de voorlopige hechtenis in een onderzoek waar hij verdachte is van betrokkenheid bij smokkel van cocaïne via de haven van Vlissingen.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de in het proces-verbaal van verdenking gerelateerde feiten en omstandigheden voldoende concreet en specifiek waren om het in art. 49 WWM bedoelde vermoeden op te leveren op grond waarvan doorzoeking ter inbeslagneming mocht worden verricht. De rechtbank overweegt dat de achternamen [naam 3] en [verdachte] sterk op elkaar lijken, zowel in schrift als in uitspraak. Gelet daarop en op de omstandigheid dat de [naam 3] niet in de systemen voorkwam, maar [verdachte] wel, die bovendien in een schorsing van de voorlopige hechtenis liep wegens verdenking van betrokkenheid bij cocaïnesmokkel in de haven van Vlissingen, was er naar het oordeel van de rechtbank een voldoende redelijk vermoeden dat hij degene was die in het audiobericht werd bedoeld en dat in zijn woning een wapen aanwezig was. Dat er gericht gerechercheerd is om bij [verdachte] uit te komen, is de rechtbank niet gebleken.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, treft het verweer dat de doorzoeking onrechtmatig is geweest, geen doel en kunnen de resultaten uit de doorzoeking meegenomen worden voor het bewijs.
De rechtbank is van oordeel dat de feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen verklaard kunnen worden. De rechtbank wijst hierbij op de bevindingen van de politie bij de doorzoeking, op het wapentechnisch onderzoek en op de bekennende verklaring van verdachte ter zitting. De verklaring van verdachte dat hij het wapen met munitie en magazijn heeft gevonden in een verborgen ruimte van een door hem gekocht voertuig, acht de rechtbank niet geloofwaardig. In dat verband is opvallend dat in de woning van verdachte eveneens een kogelwerend vest is aangetroffen, waarvan hij niet heeft kunnen verklaren hoe hij daar aan komt. Maar ook al zou dat wel zo geweest zijn, dan nog was verdachte zich er van bewust dat hij een dergelijk wapen met munitie en magazijn niet voorhanden mocht hebben. Verdachte heeft zelf de keuze gemaakt dat wapen, magazijn en munitie onder zich te houden.
Ten aanzien van feit 3 overweegt de rechtbank dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van voorbereidingshandelingen voor de invoer van cocaïne. Daarbij is de rechtbank van oordeel dat de handelingen en gedragingen van verdachte , zoals opgenomen in de bewijsmiddelen, zijn aan te merken als voorbereidingshandelingen voor invoer van drugs.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat tijdens de doorzoeking in de woning van verdachte , naast de hiervoor al aangehaalde Kalasjnikov en munitie, diverse documenten zijn aangetroffen die gerelateerd zijn aan havenactiviteiten. Zo werden onder meer lijsten met overzichten aangetroffen van schepen die afmeren bij [naam 4] en [bedrijf] , bedrijven die zich bezig houden met onder meer de overslag van bananen uit Zuid-Amerika. Ook werd een lijst met containernummers aangetroffen.
In de onder verdachte in beslag genomen auto werden onder meer 2 outtake orders aangetroffen met daarop vermeld een pincode, die een chauffeur nodig heeft om op het haventerrein te komen om ladingen op te halen.
Op vijf verschillende telefoons, waarvan één encrypted telefoon met daarin een simkaart van een Israëlische provider in de auto van verdachte is aangetroffen, zijn documenten aangetroffen die eveneens gerelateerd kunnen worden aan activiteiten, gericht op het invoeren van cocaïne uit scheepsladingen.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat deze telefoons wel aan verdachte zijn te linken. Twee van de telefoons, te weten de Apple iPhone SE en de roze iPhone droeg verdachte bij zich ten tijde van zijn aanhouding.
In de Apple iPhone SE trof de politie afbeeldingen aan van onder meer een ID-kaart van verdachte , schermafbeeldingen van [naam 4] waarop zichtbaar containernummers stonden en diverse chatberichten waarbij onder meer werd gesproken over ‘uithaal’ en ’Vlis’. Ook werd op deze telefoon een audiobestand aangetroffen. Bij nader onderzoek werd de stem van verdachte herkend. Onder meer werd gecommuniceerd over personen die voor hem aan boord en op de wal werken.
Op de roze iPhone werden onder meer afbeeldingen aangetroffen van vaarschema’s, gegevens over transporten en bovendien afbeeldingen van twee outtake-orders waarvan ook een geprinte versie werd gevonden in de auto die onder verdachte in beslag is genomen.
Ook op de cryptotelefoon die in de auto van verdachte werd aangetroffen werden afbeeldingen aangetroffen van outtake orders en vaarschema’s en bovendien een afbeelding van een automatisch vuurwapen, waarvan het vermoeden bestaat dat dit hetzelfde vuurwapen is, dat aangetroffen is in de woning van verdachte .
Op de laatste twee onder verdachte telefoons (iPhone A2399 en iPhone 7) werden eveneens afbeeldingen aangetroffen, onder meer een afbeelding van verdachte zelf en van een op zijn naam staand kentekenbewijs. Op deze telefoons werden onder meer chatberichten aantroffen waarbij gesproken werd over ‘Colo wordt morgen bij ZZD geleegd’ en waarbij aangegeven wordt dat hij bij ‘Rasta’ is.
Uit de hiervoor aangehaalde feiten en omstandigheden, zoals deze ook volgen uit de bewijsmiddelen, volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte heeft getracht personen werkzaam in de haven of op boten te contacten, dat hij onder meer outtake-orders voorhanden heeft gehad met daarop pincodes ten behoeve van chauffeurs en containernummers en vaarschema’s voorhanden heeft gehad, nota bene in een periode dat verdachte niets met havenactiviteiten te maken zou moeten hebben, gelet op de eerdere verdenking jegens hem van betrokkenheid bij de invoer van drugs via de haven.
Dat enkel sprake is geweest van oude foto’s of foto’s afkomstig van openbare bronnen is de rechtbank niet gebleken. In dat verband wordt onder meer gewezen op de outtake-orders, die zeker niet afkomstig zijn uit een openbare bron. De aangetroffen documenten vinden verder steun in de aangetroffen chatberichten waarbij onder meer gesproken wordt over ‘uithaal’ en ‘Vlis’.
Dat verdachte altijd al interesse heeft gehad in boten moge zo zijn, echter dat verdachte de in zijn woning aangetroffen documenten, waaronder scheepsoverzichten, outtake orders etc. enkel in zijn bezit heeft gehad om uit te kunnen zoeken welke schepen hij kon gaan spotten, acht de rechtbank volstrekt ongeloofwaardig.
Dat, zoals de verdediging ten slotte heeft gesuggereerd, sprake is geweest van grootspraak, acht de rechtbank ook niet geloofwaardig. Niet valt in te zien hoe het voorhanden hebben van al die foto’s, berichten en documenten een uiting is van grootspraak, terwijl verdachte de rechtbank dit ook niet duidelijk heeft kunnen maken.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van voorbereidingshandelingen, gericht op de invoer van harddrugs.
Geen wettig en overtuigend bewijs is voorhanden dat verdachte dat samen met anderen heeft gedaan. In zoverre wordt verdachte dan ook vrijgesproken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
In de zaak met parketnummer 02-170176-20, onderzoek Jackson
1.
in de periode van 1 april 2020 tot en met 1 juli 2020 te [plaats 1] en/of Vlissingen en/of Goes en/of Oost-Souburg en/of Middelburg en/of elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband van een aantal personen (waartoe behoorden onder andere medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde, vierde, vijfde lid, 10a eerste lid, 11 derde, vijfde lid en/of artikel 11a Opiumwet;
2.
in de periode van 6 april 2020 tot en met 8 april 2020 te Vlissingen, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 50 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
in de periode van 4 mei 2020 tot en met 6 mei 2020 te Vlissingen, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 40 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
In de zaak met parketnummer 02-192197-22 onderzoek Shakira
1.
op 29 juli 2022 te ' [plaats 1] , voorhanden heeft gehad
- een wapen van categorie II, onder 2 van de Wet wapens en munitie , te weten een
machinegeweer (merk Staatsarsenaal 66), model AK-47, kaliber 7,62 x 39 mm, zijnde
een vuurwapen geschikt om automatisch te vuren en
- bijbehorende munitie van categorie III, te weten 37 patronen (kaliber 7,62 x 39 mm), voorhanden heeft gehad;
2.
op 29 juli 2022 te ' [plaats 1] , een onderdeel van een wapen van categorie II van de Wet wapens en munitie, te weten
- een patroonmagazijn (bestemd voor een (automatisch) vuurwapen kaliber 7,62 x
39 mm) voorhanden heeft gehad;
3.
in de periode van 1 februari 2022 tot en met 29 juli 2022 te ' [plaats 1]
en/of Vlissingen en/of Borssele, in elk geval in Nederland, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland
brengen van (een) hoeveelheid/hoeveelheden cocaïne, in elk geval een hoeveelheid
van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, om daarbij behulpzaam te zijn, en/of
- zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit,
hebbende verdachte meermalen,
- een PGP/crypto-telefoons voorhanden gehad, en
- contact onderhouden en/of informatie uitgewisseld met betrekking tot het invoeren en/of afleveren en/of uithalen en/of verstrekken en/of vervoeren van die cocaïne, en
- ( een) ander(en) benaderd om informatie te ontvangen over de aankomst van (een)
schip/schepen en/of containernummer(s) en/of (een) locatie(s) en/of een goederenzending(en) via de haven van Vlissingen en/of Borssele, en
- ( een) ander(en) benaderd om mee te doen en/of om diensten te verlenen, en
- contact onderhouden met personen werkzaam in de haven van Vlissingen en/of Borssele, en
- foto‘s ontvangen van interne ladings- en
vervoersdocumenten en/of bananendozen en/of vaarschema’s van schepen en/of blokken cocaïne en/of containernummers en/of pincode(s) op een outtake-order en
- aanwijzingen gegeven over het uithalen van cocaïne op de kade.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 8 jaar, met aftrek van het voorarrest en daarnaast een geldboete van € 50.000,00, subsidiair 285 dagen vervangende hechtenis.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht rekening te houden met de jonge leeftijd van verdachte . Uit een opgesteld voorlichtingsrapport blijkt dat verdachte een turbulent en instabiele jeugd heeft gehad. Ondanks dat heeft hij toch zijn opleiding goed weten af te ronden en is hij goed terecht gekomen met een leuke baan. Verdachte heeft de beschikking over een huurwoning en na zijn detentie kan hij die weer betrekken.
Een groot zorgpunt voor verdachte is de gezondheid van zijn moeder.
Gewezen is op straffen die in soortgelijke gevallen zijn opgelegd. Ook is verzocht rekening te houden met het tijdsverloop van de zaak. Met name in onderzoek Jackson heeft de zaak lang geduurd.
Ten slotte is verzocht rekening te houden met de omstandigheid dat ook nog een ontnemingsvordering is aangekondigd. Verdachte kan daarvan mogelijk ook nog de nodige (financiële) gevolgen verwachten.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Binnen een crimineel samenwerkingsverband heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van de invoer van 50 kilogram en 40 kilogram cocaïne. De criminele organisatie waar verdachte deel van uit maakte, hield zich bezig met de invoer van cocaïne. De cocaïne werd vanuit Zuid-Amerika in schepen met bananen vervoerd naar Nederland, waarna de cocaïne in de haven van Vlissingen uit de schepen werd gehaald. Verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan ernstige strafbare feiten die niet worden geaccepteerd door de maatschappij.
Cocaïne is bovendien een stof die schadelijk is voor de gezondheid en sterk verslavend is. Daarnaast ontstaat door de handel in harddrugs schade en overlast voor de samenleving. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat verslaafden aan harddrugs, om in hun dagelijkse behoefte te voorzien, vaak vermogensdelicten plegen. Verder brengt de handel in harddrugs mee dat een zwart-geld circuit ontstaat met alle gevolgen van dien. Dat is ook de reden dat op de handel in en invoer van harddrugs zware straffen zijn gesteld. Verdachte heeft zich om al deze gevolgen kennelijk niet bekommerd en slechts gehandeld uit winstbejag.
Verdachte bevond zich voor deze feiten in voorlopige hechtenis. Op 7 april 2021 is de voorlopige hechtenis van verdachte geschorst onder oplegging van een aantal voorwaarden, onder meer dat verdachte niet opnieuw strafbare feiten zal plegen.
Veel impact heeft dit op verdachte kennelijk niet gehad. Ten tijde van de schorsing is verdachte opnieuw de fout in gegaan. Verdachte heeft een automatisch vuurwapen, zijnde een aanvalsgeweer en munitie voorhanden gehad en dat kennelijk ook nog vol bravoure aan een ander laten zien. De rechtbank acht het buitengewoon ernstig dat verdachte een dergelijk wapen met munitie in bezit had. Daar is het echter niet bij gebleven. Verdachte is gewoon verder gegaan met het plegen van drugsgerelateerde feiten, namelijk het treffen van voorbereidingshandelingen om zich opnieuw in te kunnen laten met transporten van drugs. Het is een feit dat de grootschalige cocaïnehandel regelmatig gepaard gaat met ernstige vormen van (vuurwapen)geweld. De betrokkenheid van verdachte bij deze drugsfeiten in combinatie met het bezit van een dergelijk vuurwapen geeft dan ook ernstig te denken. De rechtbank neemt dit alles verdachte bijzonder kwalijk. Verdachte heeft hiermee laten zien dat hij de regels aan zijn laars lapt. Dit gedrag van verdachte rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank een gevangenisstraf van zeer aanzienlijke duur.
Bij de bepaling van de strafmaat houdt de rechtbank niet alleen rekening met de hoeveelheid cocaïne die is ingevoerd, maar ook met de rol van verdachte in het geheel en de periode waarin hij heeft deelgenomen aan de criminele drugsorganisatie en de omstandigheid dat verdachte eigenhandig werk ten behoeve van drugstransporten aan het opzetten is geweest waarvoor hij andere mensen heeft benaderd.
Waar verdachte eerst een meer uitvoerende rol binnen het criminele samenwerkingsverband heeft gehad heeft hij deze later uitgebouwd tot een meer sturende rol, hij was zelf werk aan het opzetten en mensen aan het benaderen.
De rechtbank heeft kennis genomen van het voorlichtingsrapport dat over verdachte is uitgebracht. Verdachte mag dan weliswaar een turbulent en instabiele jeugd hebben gehad, maar ondanks dat heeft hij toch een goede opleiding genoten en heeft hij een baan gekregen. De rechtbank houdt het er op dat verdachte meer wilde: geld. De rechtbank acht dit zorgelijk, temeer nu de rechtbank heeft moeten vaststellen dat verdachte tijdens de schorsing goed de fout in gegaan is.
Ten slotte houdt de rechtbank rekening met het tijdsverloop in deze zaak. De rechtbank stelt vast dat het recht op een openbare behandeling binnen een redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid van het EVRM, in deze zaak is geschonden. Deze termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaruit verdachte heeft opgemaakt en redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat het Openbaar Ministerie het ernstig voornemen had tegen hem een strafvervolging in te stellen. In dit geval moet de termijn worden gerekend vanaf 1 juli 2020, te weten de datum van de inverzekeringstelling van verdachte . De behandeling van deze zaak zal niet worden afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de hiervoor genoemde termijn, terwijl de rechtbank geen bijzondere omstandigheden aanwezig acht, die deze overschrijding rechtvaardigen. De redelijke termijn is hiermee met ongeveer negen maanden overschreden. Hiermee zal de rechtbank rekening houden bij de bepaling van de hoogte van de op te leggen straf.
De rechtbank ziet daarnaast nog aanleiding een lagere straf op te leggen dan is gevorderd door de officieren van justitie, mede omdat de rechtbank, anders dan de officieren van justitie, niet alle tenlastegelegde feiten bewezen acht.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaar, met aftrek van voorarrest, voldoende recht doet aan de ernst van de feiten en de persoon van verdachte . Zij acht deze straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.Het beslag

7.1
De onttrekking aan het verkeer
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen
zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Gebleken is dat de feiten zijn begaan of voorbereid met behulp van deze voorwerpen. Verder zijn de voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan
in strijd is met de wet en/of het algemeen belang.
7.2
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan verdachte , aangezien deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36b, 36c, 47, 55 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte ;
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten 4, 5 en 6 in de zaak met parketnummer 02-170176-20;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
in de zaak met parketnummer 02-170176-20
feit 1deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een
misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde, vierde, vijfde lid, 10a, eerste lid, of 11, derde, vierde en vijfde lid, of 11a van de Opiumwet;
feit 2:medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 3:medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod;
in de zaak metparketnummer 02-192197-22
feit 1:handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een wapen van categorie II en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot munitie van categorie III
in
eendaadse samenloopbegaan met feit 2;
feit 2:handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een onderdeel van een wapen van categorie II;
feit 3:een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden of bevorderen door voorwerpen en stoffen voorhanden te hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 7 jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
-
verklaart onttrokken aan het verkeerde inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
* 1 STK Wapen (Omschrijving: G2487944, Kalashnikov);
* 1 STK Munitie (Omschrijving: G2487951);
* 1 STK Patroonhouder (Omschrijving: G2487969);
* 1 STK Munitie Omschrijving: G2487972) ;
* 1 STK Papier (Omschrijving: G2487919, gele post-it, geel);
* 1 STK Papier (Omschrijving: G2487915, gele post-it, geel);
* 3 STK Document (Omschrijving: G2487911 vaarschema, G2487925 Veiligheidspas [naam 4] );
* 1 STK Vest (Omschrijving: G2487941, kogelwerend, zwart)
* 1 STK Apple iPhone SE (Omschrijving: G2487769);
* 1 STK Notebook Dynabook incl lader (Omschrijving: G2487912);
-
gelast de teruggave aan verdachtevan de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten;
* 2 STK Schoenen (Omschrijving: G2487930, Zwart, merk: Louis Vuitton);
* 2 STK Schoenen (Omschrijving: G2487932, Meerkleurig, merk: Valentino);
* 1 STK Zonnebril (Omschrijving: G2487939, Dolce & Gabbana);
* 1 STK Handschoen (Omschrijving: G2487946);
* 1 STK Handschoen (Omschrijving: G2487945);
* Creditcard ANWB [verdachte] (Omschrijving: G2487925).
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.E. Dekker, voorzitter, mr. R.J.H. Goossens en
mr. R.J.H. van der Linden, rechters, in tegenwoordigheid van F.W.P.M. van den Goorbergh, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 26 april 2023.

Voetnoten

2.Zie onder meer ECLI:NL:RBZWB:2022:3109
3.HR 5 oktober 2010 ECLI:NL:HR:2010:BL5629 r.o. 4.4.2.
5.ECLI:NL:GHARL:2022:9878 en ECLI:NLGHDHA:2023:6