ECLI:NL:RBZWB:2023:2518
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak en verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 april 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, gelegen op het bedrijventerrein [X] in [plaats], vastgesteld op € 2.432.000 per 1 januari 2019. Belanghebbende, die de onroerende zaak huurt voor € 225.000 per jaar, betwistte deze waardebepaling en stelde dat de waarde € 2.025.000 zou moeten zijn. De rechtbank heeft de argumenten van belanghebbende en de heffingsambtenaar tegen elkaar afgewogen. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar de waarde aannemelijk heeft gemaakt door vergelijkingen met andere panden op hetzelfde bedrijventerrein. De rechtbank oordeelt dat de vastgestelde WOZ-waarde niet te hoog is en dat de aanslag onroerendezaakbelastingen voor 2020 gehandhaafd blijft.
Daarnaast heeft belanghebbende aanspraak gemaakt op vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van het bezwaar en beroep. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn met ongeveer 13 maanden is overschreden en kent een schadevergoeding van in totaal € 1.500 toe, waarvan € 346 voor de bezwaarfase en € 1.154 voor de beroepsfase. De rechtbank wijst de heffingsambtenaar en de Minister van Justitie en Veiligheid aan als partijen die deze vergoedingen moeten betalen. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, maar dat er wel recht bestaat op schadevergoeding voor de overschrijding van de redelijke termijn.