In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 april 2023 uitspraak gedaan in een belastingzaak waarbij de belanghebbende een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2019 had ontvangen. De rechtbank oordeelde dat de werkzaamheden van de belanghebbende met betrekking tot de bouw van twee woningen niet kwalificeerden als resultaat uit overige werkzaamheden, omdat de belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat er een objectieve verwachting bestond dat hij voordeel zou behalen uit deze werkzaamheden. De rechtbank concludeerde dat het perceel terecht als vermogensbestanddeel voor box 3 was aangemerkt.
Daarnaast werd er in deze zaak ook gekeken naar de rechtsherstelprocedure met betrekking tot de box 3-heffing. De rechtbank stelde vast dat de inspecteur onvoldoende op rechtsherstel gerichte compensatie had geboden aan de belanghebbende. De rechtbank verleende zelf rechtsherstel door het daadwerkelijk behaalde rendement van € 777 in de heffing van box 3 te betrekken, in plaats van het forfaitaire stelsel dat sinds 2017 gold. De rechtbank oordeelde dat de aanslag IB/PVV 2019 moest worden verminderd tot het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 777, en dat de inspecteur het griffierecht van € 49 aan de belanghebbende moest vergoeden.