ECLI:NL:RBZWB:2023:2295

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 april 2023
Publicatiedatum
6 april 2023
Zaaknummer
23-002611
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op klaagschrift ex artikel 552a Sv inzake inbeslagname van goederen ter uitvoering van een Europees Onderzoeksbevel

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 april 2023 uitspraak gedaan op een klaagschrift van klager, die in beroep ging tegen de inbeslagname van een zwarte Iphone en twee sleutels van De Nederlandse Kluis. De inbeslagname vond plaats op 17 januari 2023 in het kader van een Europees Onderzoeksbevel (EOB) van de Belgische autoriteiten. Klager, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. M. Schmit, stelde dat er geen strafvorderlijk belang was voor het handhaven van het beslag en vroeg om teruggave van de inbeslaggenomen goederen, die hij nodig had voor zijn werk en privéleven.

De rechtbank heeft vastgesteld dat klager ontvankelijk is in zijn klaagschrift, ondanks dat het Openbaar Ministerie betoogde dat klager schriftelijk afstand had gedaan van zijn recht om een klaagschrift in te dienen. De rechtbank oordeelde dat klager zich niet voldoende bewust was van de gevolgen van zijn handtekening op de afstandsverklaring. De rechtbank heeft vervolgens de inhoud van het klaagschrift beoordeeld en geconcludeerd dat het beslag op de sleutels was opgeheven, omdat deze reeds aan klager waren teruggegeven.

Wat betreft de Iphone oordeelde de rechtbank dat het beslag gerechtvaardigd was, aangezien de telefoon als bewijsmateriaal diende in de Belgische strafzaak. De rechtbank verklaarde het klaagschrift ongegrond en handhaafde het beslag op de Iphone. De beslissing is genomen in een besloten zitting en kan door zowel het Openbaar Ministerie als klager worden aangevochten bij de Hoge Raad der Nederlanden binnen veertien dagen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
kenmerk: EOB-I-20220018388
rk.nummer: 23-002611
Beslissing op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering van:
[klager] ,geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1959,
wonende te [woonadres] ,
hierna te noemen: klager.
Klager heeft in deze zaak woonplaats gekozen ten kantore van mr. M. Schmit, advocaat te Rotterdam, op het adres: William Boothlaan 14, 3012 VJ Rotterdam.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • de kennisgeving van inbeslagname op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv), waaruit blijkt dat op 17 januari 2023 ter uitvoering van een Europees Onderzoeksbevel van de Belgische autoriteiten (hierna: EOB) onder klager in beslag zijn genomen: een zwarte Iphone en twee sleutels van de Nederlandse Kluis (hierna: de goederen);
  • het klaagschrift ingevolge artikel 552a Sv, ingediend op 26 januari 2023 ter griffie van deze rechtbank;
  • de schriftelijke reactie van het Openbaar Ministerie en
  • de overige stukken uit het bijbehorende raadkamerdossier met voornoemd raadkamernummer.
Het klaagschrift is behandeld in raadkamer op 21 maart 2023. Gehoord zijn de officier van justitie mr. T.C.M. Hendriks en mr. M. Schmit als gemachtigd raadsvrouw van klager.
Klager is behoorlijk opgeroepen, maar niet bij de behandeling van het klaagschrift verschenen.
Het klaagschrift strekt tot opheffing van het beslag met last tot teruggave aan de klager. Daartoe is aangevoerd dat dat er op 17 januari 2023 in het kader van een EOB uit België een doorzoeking in de woning van klager heeft plaatsgevonden. Daarbij zijn een zwarte Iphone en twee (kluis)sleutels inbeslaggenomen. Klager stelt dat geen sprake is van enig strafvorderlijk belang, dan wel enig te toetsen strafvorderlijk belang voor handhaving van het beslag. Klager wenst teruggave van de inbeslaggenomen goederen nu hij deze nodig heeft voor zijn werk en privéleven. De mobiele telefoon bevat alle contacten die hij zakelijk en privé nodig heeft en er staan apps op die hij gebruikt voor betalingen (zakelijk en privé). De inbeslaggenomen sleutels zijn van een kluis waar een aantal sieraden van de overleden moeder van klager in worden bewaard.
In de schriftelijke reactie heeft het Openbaar Ministerie zich primair op het standpunt gesteld dat klager niet ontvankelijk is omdat hij schriftelijk afstand heeft gedaan van de mogelijkheid om een klaagschrift in te dienen.
De raadsvrouw heeft in raadkamer gesteld dat klager ontvankelijk is in zijn beklag. Klager zou tijdens zijn verhoor ten overstaan van een rechercheur schriftelijk afstand hebben gedaan van de mogelijkheid om een klaagschrift in te dienen. Het is de raadsvrouw niet bekend dat deze mogelijkheid bestaat. Bovendien was het klager tijdens dat verhoor niet duidelijk wat de inhoud van die verklaring inhield. De raadsvrouw heeft voorts aangegeven dat de twee onder klager inbeslaggenomen sleutels van De Nederlands Kluis inmiddels aan klager zijn teruggegeven, zodat het klaagschrift enkel nog ziet op de inbeslaggenomen telefoon. Daartoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat zij geen strafvorderlijk belang ziet om het beslag te laten voortduren.
Naar aanleiding van de nadere toelichting van de raadsvrouw heeft de officier van justitie zich in raadkamer op het standpunt gesteld dat klager ontvankelijk is in zijn beklag.
Voor de inbeslaggenomen telefoon heeft de officier van justitie gepersisteerd bij de schriftelijke reactie van het Openbaar Ministerie en zich op het standpunt gesteld dat het beslag gehandhaafd dient te blijven. De telefoon dient om de waarheid aan de dag te brengen en er heeft voor de Belgische strafzaak nog geen afgerond onderzoek aan dat goed kunnen plaatsvinden.

2.De beoordeling

De Belgische autoriteiten hebben in de aanhef van het door hen uitgevaardigde EOB verzocht om geheimhouding van het onderliggende onderzoek. Het EOB en de onderliggende stukken zijn daarom niet verstrekt aan de klaagster.
De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot afdoening van het klaagschrift.
Het klaagschrift is tijdig ingediend.
Voor zover het klaagschrift zich richt tegen het beslag op de twee sleutels van De Nederlandse Kluis stelt de rechtbank vast dat - gelet op de toelichting van de raadsvrouw in raadkamer - het beslag is geëindigd nu deze sleutels reeds aan klager zijn teruggegeven. De rechtbank zal klager voor dit onderdeel niet-ontvankelijk verklaren in zijn beklag.
Het klaagschrift ziet thans nog op het strafvorderlijk beslag dat ter uitvoering van een EOB is gelegd op de telefoon.
In hert raadkamerdossier zit een namens de officier van justitie aan de bewoner van het doorzochte adres gerichte kennisgeving beklagrecht waarin hij op de voorzijde (pagina 1/2) wordt gewezen op zijn beklagrecht en hoe hij daar meer informatie over kan vinden. Die zijde is ook ondertekend namens de officier van justitie. Op de achterzijde (pagina 2/2) staat de getypte tekst:
”Hierbij doe ik in onderhavige zaak afstand van het recht om een klaagschrift in te dienen ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering.
Was getekend,
te,
d.d.:
…..”
Daar zijn plaats, datum , naam en handtekening van klager ingevuld/opgeschreven. De rechtbank is echter geen wettelijke mogelijkheid bekend om afstand te doen van dit beklagrecht. Bovendien wordt op de eerste pagina van voornoemde kennisgeving niet over een mogelijkheid tot het doen van afstand van dat recht gesproken en wordt evenmin uitleg gegeven wat het doen van afstand inhoudt. Naar het oordeel van de rechtbank kan aldus sowieso niet worden vastgesteld dat klager zich heeft gerealiseerd wat hij door het zetten van zijn handtekening onder de verklaring heeft bewerkstelligd. De rechtbank zal klager dan ook ontvankelijk verklaren in zijn beklag.
De rechtbank overweegt over het klaagschrift tegen het strafvorderlijk beslag dat is gelegd ter uitvoering van een EOB als volgt.
De rechtbank neemt in overweging dat de beklagrechter bij de behandeling van een klaagschrift gericht tegen de inbeslagneming ter uitvoering van een EOB geen onderzoek doet naar de gronden voor het uitvaardigen van het EOB, waarvan de uitvoering heeft geleid tot indiening van het klaagschrift ex artikel 5.4.10, derde lid, Sv. De beklagrechter toetst evenmin de proportionaliteit van de inbeslagneming en van de daarop volgende overdracht van voorwerpen die het bewijsmateriaal vormen waarop het EOB betrekking heeft (vgl. HR 23 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1108 en HR 5 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:511). In art. 5.4.7, eerste lid, Sv is bepaald dat de eisen die in het Wetboek van Strafvordering worden gesteld aan de toepassing van de bevoegdheden in het kader van een Nederlands onderzoek en die betrekking hebben op een beoordeling de proportionaliteit of het onderzoeksbelang, buiten beschouwing worden gelaten.
Het staat wel ter beoordeling aan de rechter of zich – gelet op de artikelen 5.4.3, 5.4.4 en 5.4.6 Sv – een grond voordoet voor het weigeren van de erkenning of de uitvoering van het EOB, dan wel voor uitstel van de erkenning of de uitvoering van het EOB. Zo dient op grond van art. 5.4.4., tweede lid, Sv in beginsel – dat wil zeggen behoudens de in deze bepaling omschreven uitzondering – te worden voldaan aan het vereiste van dubbele strafbaarheid (vgl. HR 23 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1108). Daarnaast kan de beklagrechter in voorkomende gevallen ook beoordelen of de bevoegdheid waarmee uitvoering is gegeven aan het EOB, rechtmatig is toegepast. De rechter moet zich daarbij beperken tot een onderzoek naar de formaliteiten waaraan de inbeslagneming moet voldoen. Verweren die raken aan de rechtmatigheid van het voortduren van het beslag moeten, gelet op het beginsel van wederzijdse erkenning, door de rechter van de uitvoerende staat buiten beschouwing worden gelaten (vgl. ECLI:NL:HR:2021:1940).
De rechtbank overweegt dat verder in deze klaagschriftprocedure ter beoordeling staat of de inbeslaggenomen voorwerpen het bewijsmateriaal betreffen waarop het EOB betrekking heeft en die de uitvaardigende autoriteit met dat bevel beoogt te verkrijgen (vgl. HR 18 mei 2021, ECLI:NL:HR:2021:679 en HR 18 mei 2021, ECLI:NL:HR:2021:744). Daarbij is van belang dat de uitvaardigende staat het te verkrijgen bewijsmateriaal in het EOB globaal mag omschrijven, omdat het voor de uitvaardigende staat niet steeds op voorhand vaststaat welk bewijsmateriaal precies aanwezig is in de uitvoerende staat, terwijl het de autoriteiten van de uitvaardigende staat zijn die het best kunnen bepalen welke voorwerpen of gegevens relevant zijn voor het strafrechtelijk onderzoek aldaar.
Bij de beoordeling van een klaagschrift dat betrekking heeft op inbeslagneming op grond van een EOB is niet de vraag aan de orde of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert. Aan het systeem van het EOB ligt immers ten grondslag dat met de uitvaardiging van een EOB het belang van strafvordering in de uitvaardigende staat – in de zin van het belang van de uitvaardigende staat bij de uitvoering van het EOB en de overdracht van de resultaten daarvan ten behoeve van de strafrechtelijke procedure in de uitvaardigende staat – wordt verondersteld aanwezig te zijn.
De rechtbank stelt vast dat de telefoon waarvan klager teruggave verlangt in beslag is genomen ter uitvoering van het EOB van 28 december 2022 uitgevaardigd door de Belgische autoriteiten; een aanvullend EOB op een eerder uitgevaardigd EOB. Er doet zich geen grond voor de erkenning of de uitvoering van het EOB te weigeren, dan wel voor uitstel daarvan. De telefoon betreft bewijsmateriaal waarop het EOB betrekking heeft en dat de uitvaardigende autoriteit met dat bevel beoogt te verkrijgen. De rechtbank zal het klaagschrift gericht tegen het beslag dat is gelegd ter uitvoering van het EOB daarom ongegrond verklaren.

3.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart klager niet-ontvankelijk in het klaagschrift zover het is gericht tegen het ter uitvoering van een EOB gelegde beslag op twee sleutels van De Nederlandse Kluis.
-verklaart het klaagschrift voor het overige ongegrond.
Deze beslissing is op 4 april 2023 gegeven door mr. R.J.H. de Brouwer, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S.H.M.R. Chevalier-Verbunt, griffier, en is uitgesproken ter besloten terechtzitting van 4 april 2023.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na dagtekening van deze beslissing en door de klager binnen veertien dagen na de betekening van deze beslissing
beroep in cassatieworden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden te 's-Gravenhage (artikel 552d lid 2 Wetboek van Strafvordering).