In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 april 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) opgelegd van € 758, met een belastingrentebeschikking van € 10. Het bezwaar van belanghebbende werd door de inspecteur ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 7 februari 2023 waren de gemachtigde van belanghebbende en twee inspecteurs aanwezig. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, maar dat belanghebbende recht heeft op een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelt vast dat het bezwaarschrift op 3 mei 2018 is ontvangen en dat de uitspraak op 3 april 2023 is gedaan, wat resulteert in een overschrijding van de redelijke termijn van 35 maanden. De rechtbank kent een schadevergoeding van € 3.000 toe, waarvan € 257 voor rekening van de inspecteur en € 2.743 voor rekening van de minister van Justitie en Veiligheid. Daarnaast wordt de inspecteur veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van belanghebbende, die zijn vastgesteld op € 418,50. De rechtbank verklaart zich onbevoegd om uitspraak te doen over het verzoek tot uitstel van betaling en de verzochte rentevergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.