In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 maart 2023 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke kwestie met zaaknummer BRE 19/5757. De rechtbank had eerder prejudiciële vragen gesteld aan de Hoge Raad, die op 4 november 2022 zijn beantwoord. De kern van de zaak betreft de vraag of de aanpassingen aan een gebouw zodanig ingrijpend zijn dat er sprake is van 'in wezen nieuwbouw' in de zin van de overdrachtsbelasting. De rechtbank oordeelt dat de aanpassingen, die voornamelijk bestonden uit het boren van gaten in vloeren en het aanbrengen van brandvertragende materialen, onvoldoende zijn om te concluderen dat er een nieuw gebouw is ontstaan. De rechtbank verwijst naar de overwegingen van de Hoge Raad, die stelt dat alleen ingrijpende wijzigingen in de bouwkundige constructie kunnen leiden tot de conclusie dat er in wezen een nieuw gebouw is ontstaan. De rechtbank concludeert dat de wijzigingen niet zodanig ingrijpend zijn en dat de samenloopvrijstelling voor overdrachtsbelasting alleen van toepassing kan zijn als er sprake is van een nieuw vervaardigd goed. Het beroep van de belanghebbende wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat de voldoening op aangifte gehandhaafd blijft en er geen teruggaaf van griffierecht of vergoeding van proceskosten plaatsvindt.