ECLI:NL:RBZWB:2023:1411

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 maart 2023
Publicatiedatum
6 maart 2023
Zaaknummer
AWB- 22_2442
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand woonkostentoeslag door gemeente Gilze en Rijen

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag om bijzondere bijstand in de vorm van woonkostentoeslag voor het jaar 2022. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gilze en Rijen heeft deze aanvraag met het besluit van 20 december 2021 afgewezen. Bij het bestreden besluit van 29 maart 2022 is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. De rechtbank heeft het beroep gelijktijdig met een andere zaak behandeld op 19 januari 2023. De eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde, hebben aangevoerd dat de huurtoeslag die zij ontvangen niet toereikend is en dat er sprake is van dringende redenen voor het toekennen van de woonkostentoeslag. Het college heeft echter gesteld dat de huurtoeslag als voorliggende voorziening geldt en dat er geen zeer dringende redenen zijn die afwijken van de algemene regels. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college op goede gronden de aanvraag heeft afgewezen, omdat de huurtoeslag als een passende en toereikende voorziening wordt beschouwd. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat er sprake is van een acute noodsituatie die bijstandsverlening noodzakelijk maakt. De rechtbank heeft het beroep van eisers ongegrond verklaard en hen in de proceskosten verwezen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/2442 PW

uitspraak van 2 maart 2023 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser1] en [eiser2] , uit [plaatsnaam] eisers

(gemachtigde: mr. D.M. Koot-Timmers),
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gilze en Rijen(het college).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag om bijzondere bijstand in de vorm van woonkostentoeslag voor het jaar 2022 toe te kennen.
Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 20 december 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 29 maart 2022 op het bezwaar van eisers is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
De rechtbank heeft het beroep gelijktijdig met de behandeling van de zaak met nummer 21/2662 PW op 19 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn gemachtigde en drs. [naam aanwezige] namens het college.

Beoordeling door de rechtbank

1.
Feiten
Eisers huren een woning voor € 600,38 per maand.
Over de periode van 1 september 2020 tot en met december 2020 hebben eisers een bedrag van € 305,00 per maand aan woonkostentoeslag van het college ontvangen.
Per 1 januari 2021 ontvangen eisers huurtoeslag. Bij voorschotbeschikking van 28 december 2021 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag van eisers voor het jaar 2022 bepaald op € 246,00 (€ 20,50 per maand).
Eisers hebben het college op 3 december 2021 verzocht om door middel van een woonkostentoeslag de huurtoeslag aan te vullen tot een bedrag van € 305,00.
Bij besluit van 20 december 2021 (primair besluit) heeft het college de aanvraag van eisers voor woonkostentoeslag voor het jaar 2022 afgewezen.
Tegen dit besluit hebben eisers bezwaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
2.
Standpunt eisers
Eisers hebben aangevoerd dat zij wel huurtoeslag ontvangen, maar dat deze niet toereikend is. Het college miskent dat de huurtoeslag in de situatie van eisers niet is aan te merken als een passende en toereikende voorziening. Voorts hebben eisers verwezen naar hun bezwaargronden. In bezwaar is een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel, is gesteld dat de privacy van eisers wordt geschonden en dat er sprake is van een dringende reden op grond waarvan toch woonkostentoeslag toegekend dient te worden.
3.
Standpunt college
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de huurtoeslag als voorliggende voorziening heeft te gelden. Op grond van vaste jurisprudentie is huurtoeslag in relatie tot woonkostentoeslag aan te merken als een passende en toereikende voorliggende voorziening. Volgens het college is er geen sprake van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16 van de Participatiewet op grond waarvan afgeweken kan worden van de algemene regels met betrekking tot voorliggende voorzieningen.
4.
Wettelijk kader
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
5.
Oordeel rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het college op goede gronden de aanvraag van eisers voor bijzondere bijstand voor woonkostentoeslag voor het jaar 2022 heeft afgewezen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5.1
Voorliggende voorziening
Zoals de voorzieningenrechter in haar uitspraak van 13 januari 2022 [1] heeft geoordeeld, hebben eisers op grond van artikel 15, eerste lid, van de Participatiewet geen recht op bijstand als er sprake is van een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor eisers toereikend en passend te zijn. Er kan ook geen bijzondere bijstand worden verleend voor kosten die in de voorliggende voorziening als niet-noodzakelijk worden aangemerkt. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep [2] (CRvB) is de huurtoeslag voor woonkosten een voorliggende, toereikende en passende voorziening. Artikel 15, eerste lid, van de Participatiewet staat dus in de weg aan de toekenning van bijzondere bijstand aan eisers. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het college terecht tot de conclusie is gekomen dat eisers op grond van de Participatiewet niet in aanmerking komen voor woonkostentoeslag.
5.2
Dringende redenen
Artikel 16, eerste lid, van de Participatiewet, biedt de mogelijkheid om, in afwijking van artikel 15, eerste lid, eerste volzin, van de Participatiewet, toch bijstand te verlenen indien, gelet op alle omstandigheden, zeer dringende redenen daartoe noodzaken. Op grond van vaste rechtspraak van de CRvB [3] dient in een dergelijk geval vast te staan dat sprake is van een acute noodsituatie en dat de behoeftige omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen zodat het verlenen van bijstand volstrekt onvermijdelijk is. Een acute noodsituatie is een situatie van levensbedreigende aard of een situatie die blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben eisers niet aannemelijk gemaakt dat er in hun geval sprake is van een dergelijke noodsituatie. Het bestaan van een schuldenlast op zichzelf kan niet als een dringende reden als bedoeld in artikel 16 van de Participatiewet worden beschouwd. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat er weliswaar sprake is van een huurachterstand, maar dat ter zitting is verklaard dat van een dreigende uithuiszetting op dit moment geen sprake is. Ook hebben eisers niet met medische gegevens onderbouwd dat eisers hartklachten dusdanig zijn dat er sprake is van een acute noodsituatie die tot een levensbedreigende situatie of een blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel kan leiden. De in bezwaar overgelegde rapportage van [naam rapportage] acht de rechtbank in dit verband onvoldoende. De gemachtigde van eisers heeft dit desgevraagd ter zitting ook bevestigd. In wat eisers hebben gesteld, ziet de rechtbank dan ook onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat sprake is van zeer dringende redenen die tot bijstandsverlening nopen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Participatiewet.
5.3
Beleid
Tot 26 februari 2022 voerde het college beleid met betrekking tot woonkostentoeslag. In artikel 21, eerste lid, van de betreffende Beleidsregels [4] was bepaald dat de belanghebbende die geen of onvoldoende beroep kan doen op de Wet op de huurtoeslag in aanmerking kwam voor woonkostentoeslag. Hiervan was volgens het college sprake in de drie volgende situaties:
- er is sprake van een (plotselinge, onvoorziene) inkomensdaling;
- gedurende de besluitvorming van de Belastingdienst op de aanvraag huurtoeslag;
- er is sprake is van een eerste gebroken tijdvak.
De rechtbank stelt voorop dat het beleid van het college moet worden aangemerkt als buitenwettelijk begunstigend beleid. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB [5]
moet de rechtbank het bestaan en de inhoud van dit beleid als een gegeven aanvaarden en mag de rechtbank alleen toetsen of het college het beleid consistent heeft toegepast.
De rechtbank is niet gebleken dat er in dit geval sprake was van een van de drie hiervoor genoemde situaties. Eisers hebben dit ook niet betwist, maar menen dat aan artikel 21 van de Beleidsregels door het college een te beperkte uitleg wordt gegeven, door (nadere) criteria te hanteren die niet in de Beleidsregels zijn opgenomen. De rechtbank volgt eisers hierin niet.
Eisers komen naar het oordeel van de rechtbank op grond van artikel 21, eerste lid van de Beleidsregels niet in aanmerking voor woonkostentoeslag, nu er geen sprake is van een situatie van geen of onvoldoende beroep kunnen doen op de Wet op de huurtoeslag. Niet is gebleken dat het buitenwettelijk begunstigend beleid door het college niet consistent is toegepast. De rechtbank wijst er in dat kader op dat aan de berekening van de
hoogtevan de woonkostentoeslag op grond van artikel 21, tweede lid van de Beleidsregels pas wordt toegekomen als er op grond van artikel 21, eerste lid van de Beleidsregels aanspraak kan worden gemaakt op woonkostentoeslag.
Nu hiervan geen sprake is, kunnen eisers geen rechten ontlenen aan de uitkomst van het door hen ingevulde berekeningsformulier. In dit verband merkt de rechtbank nog op dat het college ter zitting heeft toegelicht dat dit formulier in de situatie van eisers geen uitsluitsel over de hoogte van een eventueel toe te kennen woonkostentoeslag kan geven, nu er nog gecorrigeerd zou moeten worden met de inkomsten van de zoon van eisers die niet zijn opgegeven. De stelling van eisers dat er sprake zou zijn van een negatieve dubbeling omdat de inkomsten van hun zoon tot tweemaal toe in mindering worden gebracht op hun recht op uitkering, namelijk zowel in het kader van de kostendelersnorm als bij de bepaling van het recht op woonkostentoeslag, kan de rechtbank niet volgen. Daarbij overweegt zij dat de (toepassing van de) kostendelersnorm buiten de omvang van dit geding valt.
5.4
Gelijkheidsbeginsel
Eisers hebben ten slotte gesteld dat op grond van het gelijkheidsbeginsel woonkostentoeslag moet worden toegekend. Volgens eisers is het beleid van het college nadeliger dan het beleid inzake bijzondere bijstand in sommige andere gemeenten. Deze grond kan niet slagen. De Participatiewet voorziet in een gedecentraliseerde uitvoering, waarmee de ongelijkheid van een verschil in de praktijk bij de toepassing van de wet- en regelgeving op het terrein van de bijzondere bijstand per gemeente is gegeven [6] .
5.5
Privacy schending
In bezwaar hebben eisers aangevoerd dat met het toepassen van de kostendelersnorm hun privacy wordt geschonden. Ter zitting hebben eisers hierop aangevuld dat het niet aan het college, maar aan eisers zelf is om te bepalen of en zo ja, hoeveel hun inwonende zoon moet bijdragen aan het huishouden. De rechtbank wijst erop dat, zoals het college reeds in het bestreden besluit heeft aangegeven, de kostendelersnorm geen onderdeel uitmaakt van dit geschil. Bovendien heeft het college de inkomsten van de zoon van eisers niet aan de afwijzing ten grondslag gelegd, maar is de aanvraag voor woonkostentoeslag van eisers afgewezen omdat er sprake is van een voorliggende voorziening. Ten overvloede wijst de rechtbank nog wel op dat het hier een aanvraagsituatie betreft, wat inhoudt dat het aan eisers is om alle relevante gegevens, waaronder gegevens met betrekking tot de inkomsten van hun zoon, aan te leveren bij het college. Eiser heeft ter zitting verklaard hiertoe inmiddels ook bereid te zijn.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2023.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Participatiewet
Artikel 15, eerste lid:
Geen recht op bijstand bestaat voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt.
Artikel 16, eerste lid:
Aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, kan het college, gelet op alle omstandigheden, in afwijking van deze paragraaf, bijstand verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken.

Voetnoten

2.zie bijvoorbeeld de uitspraak van 4 september 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX7267
3.zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:37
4.Beleidsregels bijzondere bijstand gemeente Gilze en Rijen (januari 2021)
5.zie bijvoorbeeld de uitspraak van 21 januari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:100
6.zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 26 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:318