ECLI:NL:RBZWB:2023:1364

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 maart 2023
Publicatiedatum
2 maart 2023
Zaaknummer
BRE 20/6057
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing nultarief, BTW-carrouselfraude en vergrijpboete in belastingrechtelijke context

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 maart 2023, in de zaak BRE 20/6057, werd het beroep van belanghebbende tegen de naheffingsaanslag omzetbelasting en de opgelegde vergrijpboete beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende een naheffingsaanslag van € 67.998 opgelegd voor de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2018, met een gelijktijdige vergrijpboete van hetzelfde bedrag. De rechtbank oordeelde dat belanghebbende voor een deel van de horloges niet aannemelijk had gemaakt dat zij recht had op het nultarief, waardoor de correcties in stand bleven. Voor de overige horloges was de rechtbank van mening dat de inspecteur aannemelijk had gemaakt dat belanghebbende betrokken was bij fraude, wat leidde tot een vermindering van de boete tot 50%. De rechtbank oordeelde ook dat de boete te hoog was en deze werd verlaagd tot € 46.251, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn. Belanghebbende kreeg ook recht op een schadevergoeding van € 2.000 wegens deze overschrijding. De rechtbank concludeerde dat de naheffingsaanslag en de boete terecht waren, maar dat de bedragen moesten worden aangepast.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 20/6057
uitspraak van de meervoudige kamer van 2 maart 2023 in de zaak tussen
[belanghebbende], uit [plaats 1] , belanghebbende
(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur,
en
de Minister van Justitie en Veiligheid,de Minister.

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 9 maart 2020.
1.2.
De inspecteur heeft aan belanghebbende over de periode 1 januari 2016 tot en met 31 december 2018 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd van € 67.998 (de naheffingsaanslag).
1.3.
Gelijktijdig met de vaststelling van de naheffingsaanslag heeft de inspecteur belanghebbende een vergrijpboete van € 67.998 opgelegd (de boetebeschikking).
1.4.
De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende tegen de naheffingsaanslag en de boetebeschikking ongegrond verklaard.
1.5.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.6.
Partijen hebben nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verzonden aan de wederpartij.
1.7.
De rechtbank heeft het beroep op 8 december 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens belanghebbende, [gemachtigde] ( [gemachtigde] ), de gemachtigde van belanghebbende en [naam 1] ( [naam 1] ) en namens de inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 1] , [inspecteur 1] en [inspecteur 1] .
Voorafgaand aan de behandeling van deze zaak heeft de rechtbank het beroep van [gemachtigde] met zaaknummers 21/1394, 21/1395, 21/3694, 21/3695, 23/1296 en 23/1297 behandeld in de aanwezigheid van de bovengenoemde personen.

2.Feiten

Algemeen:
2.1.
Belanghebbende is ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB). De activiteiten van belanghebbende bestaan onder meer uit de handel in vracht- en personenauto’s, waaronder in- en verkoop van auto’s en bemiddeling bij autotransacties. Daarnaast heeft belanghebbende in 2017 en 2018 een aantal exclusieve horloges ingekocht en verkocht.
2.2.
Sinds 30 september 2014 is de enig aandeelhouder van belanghebbende [aandeelhouder 1] , de partner van [gemachtigde] . Belanghebbende wordt sinds 1 januari 2019 bestuurd door [B.V. 1] , waarvan de bestuurders zijn [gemachtigde] en [naam 1] .
2.3.
[gemachtigde] verricht tevens samen met [naam 1] en [naam 2] ( [naam 2] ) ondernemingsactiviteiten voor [B.V. 2] ( [B.V. 2] ). De werkzaamheden van [B.V. 2] bestaan onder meer uit het verzorgen van aanmeldingen en kentekenregistraties van auto's bij het Duitse Strassenverkehrsamt, het regelen van verzekeringen voor deze auto’s en de verhuur van auto’s. [naam 2] is bestuurder van [B.V. 2] .
2.4.
Op 22 januari 2018 en op 12 november 2018 hebben in het kader van een onderzoek op het adres van belanghebbende en [B.V. 2] doorzoekingen plaatsgevonden door FIOD.
2.5.
De inspecteur heeft een onderzoek ingesteld naar onder meer de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting van belanghebbende over de periode 1 januari 2014 tot en met 31 december 2017 en een aantal specifieke mutaties in het jaar 2018. De inspecteur heeft naar aanleiding van zijn bevindingen een conceptrapport boekenonderzoek opgesteld met dagtekening 21 maart 2019 (het conceptrapport boekenonderzoek). Hierin is tevens medegedeeld dat aan belanghebbende een vergrijpboete zal worden opgelegd. De inspecteur heeft belanghebbende in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken te reageren op dit rapport.
2.6.
De gemachtigde van belanghebbende heeft hierop gereageerd met een email van 22 maart 2019, waarin is aangegeven dat de gemachtigde op vakantie gaat tot 8 april 2019 en daarna inhoudelijk zal reageren op het concept controlerapport.
2.7.
Met dagtekening 8 april 2019 heeft de inspecteur het rapport van het boekenonderzoek definitief gemaakt en verzonden aan belanghebbende (het rapport boekenonderzoek). De inspecteur heeft in het rapport aangekondigd dat aan belanghebbende een naheffingsaanslag OB en een boete zal worden opgelegd. In het rapport boekenonderzoek zijn de naheffingsaanslag en de boete als volgt berekend.
2016
2017
2018
Verkoop horloges
€ 39.889
€ 12.684
Voorbelasting inkopen auto’s [B.V. 3]
€ 6.090
€ 1.400
Voorbelasting [B.V. 4]
€ 7.035
Totaal
€ 7.035
€ 45.979
€ 14.084
Boete 100%
€ 7.035
€ 45.979
€ 14.084
2.8.
Tot de stukken van het geding behoort een proces-verbaal ‘Bevindingen blanco facturen’ van de FIOD van 6 juli 2020 (P-V blanco facturen). Daarin is onder meer het volgende vermeld:
“1. Aanleiding
Op 12 januari 2018 heeft in een eerder onderzoek ( [nummer] ) een doorzoeking plaatsgevonden in het kader van witwassen in de woning [adres 1] te [plaats 1] van verdachte [gemachtigde] . Tijdens die doorzoeking is een computer ( [nummer] ) in beslag genomen. De bestanden van deze computer mogen in dit onderzoek gebruikt worden met toestemming van de Officier van Justitie.
Op 12 november 2018 heeft een doorzoeking plaatsgevonden bij verdachte (rechts)personen in Nederland in het kader van witwassen. Tijdens de doorzoeking in de woning [adres 1] te [plaats 1] van verdachte [gemachtigde] (hierna [gemachtigde] ) zijn computers ( [nummer] en [nummer] ) in beslag genomen.
Naar aanleiding van het rechtshulpverzoek aan Duitsland [nummer] hebben op 12 november 2018, door de Duitse autoriteiten, eveneens doorzoekingen plaatsgevonden bij de verdachte (-rechts-)personen [B.V. 2] en [B.V. 5] in Duitsland in het kader van witwassen. In het kader van dit rechtshulpverzoek zijn diverse documenten en gegevens in beslag genomen en aan ons verstrekt.
Uit onderzoek naar de documenten en digitale bestanden die tijdens die doorzoekingen in beslag genomen zijn komt naar voren dat er van diverse derden, (rechts)personen, documenten en bedrijfsgegevens gevonden zijn waar verdachten formeel niets mee van doen hebben.
(…)
Uit onderzoek in de digitale bestanden en van de aangetroffen documenten komt naar voren dat [gemachtigde] beschikt over bedrijfsgegevens en documenten van derden waar hij formeel niets mee van doen heeft. Daaronder bevinden zich blanco briefpapier, sjablonen voor facturen in Excel en Word versies, valse facturen en facturen met verschillende lay-outs inzake transacties tussen [B.V. 2] en derden, die niet in de administratie van [B.V. 2] of die derden zijn verantwoord.”
Ten aanzien van de verkoop van horloges:
2.9.
Belanghebbende heeft in de periode van 26 mei 2017 tot en met 13 oktober 2018, 15 horloges gekocht van het merk [merk] (de horloges). Belanghebbende heeft 13 van deze horloges aangeschaft bij [juwelier] en 2 bij [juwelier] . Binnen een periode van enkele dagen heeft belanghebbende alle horloges gefactureerd aan [B.V. 2] in Duitsland. [B.V. 2] heeft vervolgens binnen enkele dagen in elk geval 7 horloges gefactureerd aan [B.V. 3] in [plaats 2] , 1 horloge aan [B.V. 6] in [plaats 3] en 1 horloge aan [B.V. 7] in [land] . De facturen behoren tot de stukken van het geding. Daaruit volgen de volgende transacties met de horloges:
nr.
datum
omschrijving
gekocht door belangheb-bende van
prijs incl. btw
2de levering aan [B.V. 2] datum
prijs met toepassing nultarief
3e levering aan
datum
prijs met toepassing nultarief
1
26-5-2017
[X 1]
[juwelier]
€ 10.800
29-5-2017
€ 9.900
2
17-6-2017
2 x [X 1]
[juwelier]
€ 13.694
22-6-2017
€ 15.250
[B.V. 6]
28-6-2017
€ 16.000
3
27-6-2017
1 [X 1]
[juwelier]
€ 33.600
28-6-2017
€ 29.350
[B.V. 3]
24-8-2017
€ 32.000
4
29-9-2017
1 [X 1]
[juwelier]
€ 30.000
9-11-2017
€ 23.750
[B.V. 3]
10-11-2017
€ 24.500
5
30-9-2017
1 [X 1]
[juwelier]
€ 8.650
9-11-2017
€ 7.700
[B.V. 3]
10-11-2017
€ 8.000
6
30-9-2017
1 [X 1]
[juwelier]
€ 26.100
6-10-2017
€ 27.250
7
7-11-2017
1 [X 1]
[juwelier]
€ 25.750
8-11-2017
€ 23.250
8
27-12-2017
1 [X 1]
[juwelier]
€ 10.700
27-12-2017
€ 8.000
[B.V. 3]
3-1-2018
€ 8.500
9
27-12-2017
1 [X 1]
[juwelier]
€ 15.750
27-12-2017
€ 12.500
[B.V. 3]
3-1-2018
€ 13.500
10
27-12-2017
1 [X 1]
[juwelier]
€ 12.950
27-12-2017
€ 12.500
[B.V. 3]
3-1-2018
€ 13.500
11
27-12-2017
1 [X 1]
[juwelier]
€ 15.750
27-12-2017
€ 8.000
[B.V. 3]
3-1-2018
€ 8.250
12
16-1-2018
1 [X 1]
[juwelier]
€ 13.400
18-1-2018
€ 12.500
13
19-9-2018
[X 1]
[juwelier]
€ 29.660
1-10-2018
€ 27.500
14
13-10-2018
[X 1]
[juwelier]
€ 34.609
25-10-2018
€ 23.500
[B.V. 7]
6-11-2018
€ 25.500
15
13-10-2018
[X 1]
[juwelier]
€ 11.850
25-10-2018
€ 9.000
2.10.
Belanghebbende heeft ter zake van de verkoop van de horloges het nultarief voor de omzetbelasting toegepast in verband met intracommunautaire levering. De omzet exclusief omzetbelasting bedroeg voor het jaar 2017 € 189.950 en voor het jaar 2018 € 60.400.
2.11.
Tot de stukken van het geding behoren de volgende documenten:
  • 9 CMR-documenten met daarop telkens belanghebbende als afzender en [B.V. 2] als geadresseerde;
  • 10 documenten ‘Bestätigung der innergeminschaftlichen Lieferung’ met telkens een handtekening en stempel van [B.V. 2] als klant;
  • Diverse ontvangstbewijzen en bewijzen van aflevering van UPS.
2.12.
In het controlerapport boekenonderzoek staat, ten aanzien van de horloges, het volgende:

4.1 Intracommunautaire leveringen horloges
In de periode 26 mei 2017 tot en met 13 oktober 2018 kocht en verkocht [belanghebbende] 15 [merk] horloges met een totale verkoopwaarde van € 250.350 exclusief BTW.
13 Horloges zijn in Nederland ingekocht bij [juwelier] , 2 bij [juwelier] .
Alle horloges zijn door [belanghebbende] gefactureerd aan [B.V. 2] in [plaats 4] . Uit nader onderzoek blijkt dat voorafgaand aan de eerste horloge-aankoop door [belanghebbende] er 3 [merk] horloges met een verkoopwaarde van € 72.000 werden aangekocht door de heer [gemachtigde] bij de Nederlandse onderneming [B.V. 8] die op verzoek van de heer [gemachtigde] rechtstreeks moesten worden gefactureerd aan [B.V. 2] en dus niet door middel van facturering via [belanghebbende] .
De onderneming [B.V. 2] vervult een belangrijke rol. Tijdens het onderzoek bij [belanghebbende] ter plaatse verklaarde de heer [gemachtigde] aan ondergetekenden dat wij vragen over transacties aan en van [B.V. 2] direct aan hem konden stellen. Een apart verzoek door ons om inlichtingen betreffende [B.V. 2] via de Duitse Belastingdienst was volgens hem overbodig, omdat hij alle vragen zou kunnen beantwoorden.
(…)
Op de [merk] computer van de heer [gemachtigde] in [plaats 1] is de facturering aangetroffen van transacties door [belanghebbende] aan [B.V. 2] , maar ook van transacties door [B.V. 2] aan derden.
(…)
Tijdens ons onderzoek zijn ook de horlogetransacties die door [belanghebbende] zijn uitgevoerd fiscaal aan de toets onderworpen voor de juistheid van de toepassing van het 0-procent tarief in verband met intracommunautaire leveringen.
Beoordeling Horlogetransacties.
Als bijlage 1 bij dit rapport is een schema gevoegd van de aan- en verkopen van 15 [merk] horloges. De volgende bevindingen inzake deze transacties zijn fiscaal van belang.
➢ Alle horloges zijn door [belanghebbende] tegen 0% gefactureerd aan [B.V. 2] .
➢ Uit de computer van de heer [gemachtigde] te [plaats 1] blijkt dat [B.V. 2] van de 13 aankopen in 2017 er 9 heeft doorgefactureerd aan [B.V. 3] Dit betreft de onderneming:
[B.V. 3] [adres 2] [plaats 2] . Branchecode KvK: [Y] . Eigenaar/bestuurder van deze vennootschap is de heer [eigenaar] . De heer [eigenaar] deed op 9 juni 2017 aangifte bij de politie wegens misbruik van de identiteit van zijn vennootschap [B.V. 3] Zowel uit de administratie op de [merk] computer van de heer [gemachtigde] als uit de documenten aangetroffen in zijn kantoorruimte te [plaats 1] , blijkt dat de heer [gemachtigde] beschikt over zowel inkoop- als verkoopfacturen en creditnota's op naam van [B.V. 3] Vermoedelijk factureert de heer [gemachtigde] aan en namens [B.V. 3]
➢ Tijdens een fiscale controle bij [B.V. 3] zijn in de administratie de betreffende horlogetransacties niet aangetroffen.
➢ Niettegenstaande de op de computer van de heer [gemachtigde] aangetroffen verkoopfacturen van [B.V. 2] aan [B.V. 3] heeft [B.V. 2] géén intracommunautaire leveringen opgegeven, zoals blijkt uit de systemen van de Belastingdienst. Omdat de heer [gemachtigde] kennelijk ook de facturen van [B.V. 2] vervaardigt, is dit ook relevant voor de afweging van de juistheid van de toepassing van het 0-procent tarief door [belanghebbende] .
➢ Door deze gang van zaken; factuur van [belanghebbende] aan [B.V. 2] en een direct gevolgde factuur van [B.V. 2] aan een Nederlandse ploffer raken (dure) goederen buiten het zicht van de Belastingdienst/overheid. De ploffers houden geen administratie bij of zorgen er voor dat die niet gecontroleerd kan worden. Facturen die door ploffers worden uitgeschreven zorgen voor een kostenpost en een aftrekbare BTW bij de afnemer, terwijl belastbare omzet bij de ploffer buiten beeld blijft en verschuldigde BTW niet wordt afgedragen.
➢ Alle zichtbare doorfactureringen door [B.V. 2] vonden vrijwel onmiddellijk na aankoopfacturen plaats aan Nederlandse afnemers/ploffers. De logica voor bonafide transacties is hierbij niet aanwezig. Het is niet logisch om dergelijke kostbare goederen twee keer -heen en terug- risicovol te vervoeren en daar kosten voor te maken, terwijl bekend is dat de goederen gewoon in Nederland worden geconsumeerd. De directe doorfactureringen na aankoop duiden hier immers op.
➢ [B.V. 2] adverteert niet op internet of andere wijze met horloges. [B.V. 2] heeft een zeer beperkte website van twee pagina's met de vermelding van de werkzaamheden met betrekking tot kentekenplaten. Hoe zouden de (potentiële) Nederlandse kopers op de hoogte kunnen zijn van de aangeboden exclusieve horloges?
➢ Zowel [belanghebbende] als [B.V. 2] heeft géén administratie bijgehouden met de (juiste) specificaties per horloge en een garantieadministratie, gegevens die in de branche van exclusieve horloges normaliter aanwezig zijn.
➢ De heer [naam 2] zegt dat hij zich niet bezig heeft gehouden met horlogetransacties. Dit stemt overeen met de contacten die de leveranciers in Nederland met de heer [gemachtigde] hadden. [naam 2] speelt daar geen rol in.
➢ De heer [gemachtigde] is de persoon van inkoop en verkoop voor zowel [belanghebbende] als voor [B.V. 2] .
➢ Deze bevindingen bevestigen het vermoeden dat de heer [gemachtigde] degene is die de papierstromen wel via [B.V. 2] liet lopen, maar direct daarbij ook de papierstroom van [B.V. 2] naar/via de Nederlandse ploffers heeft geregeld. Zie hiervoor ook de voorbeelden in dit rapport, zoals het voorbeeld in bijlage 4.
➢ De heer [gemachtigde] is precies op de hoogte van de werkzaamheden en de administratieve situatie van [B.V. 2] . Bankoverschrijvingsformlieren van [B.V. 2] zijn aangetroffen in de kantoorruimte van de heer [gemachtigde] te [plaats 1] . De heer [gemachtigde] is op de hoogte van het feit dat [B.V. 2] de aankopen van de horloges voldeed per bank nadat per horloge kort voor de betaaldatum eerst de betreffende bedragencontantwerden gestort op de bankrekening van [B.V. 2] .
➢ Dat de heer [gemachtigde] onder de naam/namens " [naam 2] " op kan treden is goed mogelijk. Tijdens de genoemde doorzoeking op 22 januari 2018 werd een stapel visitekaartjes van [naam 2] aangetroffen in de kantoorruimte van de heer [gemachtigde] .
➢ Van de 13 facturen aan [B.V. 2] zijn er 4 waarvan een CMR-document de levering zou moeten bevestigen. Deze CMR formulieren zijn echter niet afgetekend door de ontvanger. Slechts 1 CMR werd afgetekend door de ontvanger, maar dit horloge is aangetroffen in [plaats 1] (zie een van de volgende punten).
➢ Van de overige 9 facturen zijn er rekeningen van UPS waarop de verzending met de vermelding van horloges of alleen van gewicht van [plaats 1] naar [plaats 4] is vermeld.
➢ De omschrijving op deze verzendingen biedt geen zekerheid over de inhoud van de pakketten. Bij het opzetten van een structuur van carrouselfraude met BTW kan het een kwestie van kostenberekening zijn om een relatief geringe kostenpost als "vervoersbewijs" voor lief te nemen voor het creëren van een theoretisch "bewijs" voor een relevante teruggaaf omzetbelasting.
➢ Het op 8 november 2017 door [belanghebbende] aan [B.V. 2] gefactureerde horloge ad € 23.500 zou per UPS naar [plaats 4] zijn verzonden. Volgens bijlage 2 is dit bedrag ad € 23.500 echter contant door [belanghebbende] ontvangen! Dit suggereert dat er fysiek contant € 23.500 als betaling plaats vond, terwijl het horloge fysiek per UPS is verstuurd. Dat is niet logisch.
Het factuurnummer van [belanghebbende] is [nummer] . Dit nummer zien we terug op de omschrijving van de contante storting op de bank (bijlage 2 pagina's 1 en 2). Ook zien we dit factuurnummer terug op de "Bestëtigung der innergemeinschaftlichen Lieferung (pagina 3 bijlage 2)". Op pagina 4 van bijlage 2 zien we dat op de CMR [B.V. 2] (stempel rechtsonderaan) op "13/11/17" tekent voor ontvangst. Hier maakt de heer [gemachtigde] vermoedelijk de volgende fout: op het Shipment Receipt / UPS (pagina 5 van bijlage 2) staat als datum "13/11". Dit is echter niet de ontvangstdatum door [B.V. 2] , maar de ontvangstdatum van de bezorger van UPS in Duitsland. Zoals uit pagina 6 van bijlage 2 blijkt, is de levering van het pakket [nummer] uitgevoerd op 14/11/2017 om 12.34 uur en ontvangen door " [naam 2] ". Dus een dag later dan op de CMR is vermeld.
Résumé: er vond wel een zending door UPS plaats. Het CMR document is echter met een verkeerde datum ondertekend. De documenten bieden geen bewijs voor de inhoud van het pakket. De CMR kan gewoon in Nederland zijn opgemaakt. De overige bevindingen zoals in dit rapport verwoord wijzen op een gemanipuleerd geheel dat een onjuiste voorstelling van zaken geeft voor zaken die niet daadwerkelijk intracommunautair zijn geleverd.
➢ De eerste 3 horloges die [gemachtigde] bij de Nederlandse leverancier [leverancier] kocht werden rechtstreeks aan [B.V. 2] gefactureerd. [B.V. 2] factureerde die 3 horloges korte tijd later door aan 3 Nederlandse "Ploffers", die de door hen verschuldigde BTW niet aangaven c.q. niet afdroegen. Eén daarvan was de onderneming [B.V. 3] . Hoewel deze horloges niet via [belanghebbende] liepen, liep dit traject wel via de heer [gemachtigde] , die zelf de facturering verzorgde.
Hoe de heer [gemachtigde] hierbij optrad als vertegenwoordiger van [B.V. 2] wordt bijvoorbeeld bevestigd door zijn hiernavolgende email aan [leverancier] . Bij de onderneming [B.V. 8] is een derdenonderzoek ingesteld. Tijdens dit onderzoek is vastgesteld dat de correspondentie betreffende de aankoop van de horloges liep via " [gemachtigde] " met het emailadres [e-mailadres] .
[gemachtigde] mailt daarbij:
"Hierbij onze bedrijfsgegevens conform ons telefoongesprek heden middag:
(…)
Hoewel de correcties in dit rapport over [belanghebbende] gaan, geeft deze manier van werken aan hoe [gemachtigde] [B.V. 2] gebruikt, ook voor wat betreft de rol van [B.V. 2] bij [belanghebbende] . Het "onze" bedrijfsgegevens tekent de positie van [gemachtigde] bij en met [B.V. 2] .
➢ Uit documenten aangetroffen op het bureau van [gemachtigde] blijkt dat in "afrekeningen" voor substantiële bedragen die hij maakt met derden, [merk] een onderdeel vormen van de verrekende bedragen (zie bijlage 3, waarin voor € 15.000 Breitling en € 15.000 [merk] wordt verrekend). Dit maakt het aannemelijk dat de betreffende horloges niet intracommunautair zijn geleverd, maar (ook) voor andere doeleinden zijn gebruikt. (Tijdens de doorzoeking op 12 november 2018 werden meerdere [merk] horloges aangetroffen die hier tevens op kunnen duiden. In het kader van een strafrechtelijk onderzoek vond op 12 november 2018 wederom een doorzoeking plaats op het adres [adres 1] te [plaats 1] )
➢ Tijdens de doorzoeking op 12 november 2018 werd de [merk] met nummer [nummer]op het adres [adres 1] te [plaats 1] aangetroffen.Volgens een factuur van 1 oktober 2018 en een bijbehorende CMR van 1 oktober 2018 zou dit horloge teaen 0% intracommunautair zijn geleverd door [belanghebbende] aan [B.V. 2].
Deze bevinding onderstreept de overige feitelijke signalen die duiden op een (carrousel-)constructie met BTW waarbij facturen en aanvullende documenten een verhullende constructie vormen. Goederen worden niet daadwerkelijk Geleverd. Het 0%-tarief is niet van toepassing. Het horloge ligt in Nederland, op het adres van [belanghebbende] / [gemachtigde].
(…)
➢ Tijdens een doorzoeking bij [B.V. 2] in [plaats 4] op 12 november 2018 werd geen verkoopadministratie van de betreffende horloges aangetroffen. Een minimale verwachting bij de verkoop van dergelijke horloges is een juiste tenaamstelling met adresgegevens van de afnemers, een duidelijke betaalwijze, garantiecertificaten en een garantieadministratie.
➢ Tijdens die doorzoeking bij [B.V. 2] op 12 november 2018 op het bedrijfsadres in [plaats 5] werden blanco facturen met de briefhoofden van diverse Nederlandse ploffers uit het netwerk van [gemachtigde] en waarin hij direct of indirect een rol speelde aangetroffen. Dit is een extra signaal dat duidt op de betrokkenheid van [B.V. 2] en haar feitelijk bestuurder, de heer [gemachtigde] bij carrouselfraudetrajecten. Door met regelmaat op papier, in strijd met de werkelijkheid, een goederenstroom te creëren waarbij aan de fiscus wordt voorgespiegeld dat goederen aan [B.V. 2] zijn geleverd, welke goederen vervolgens door [B.V. 2] nagenoeg uitsluitend aan diverse Nederlandse ploffers worden doorgeleverd is [gemachtigde] willens en wetens een belangrijke initiator van carrouselfraude met het gevolg dat in Nederland te weinig btw wordt afgedragen.
➢ Uit de bankrekening van [B.V. 2] met nummer [nummer] blijkt hoe [B.V. 2] voorafgaand aan een betaling per bank aan [belanghebbende] eerst een kasstorting krijgt om deze betaling te kunnen doen. Wie het contante bedrag heeft betaald blijkt niet uit de bankrekening. Zie bijvoorbeeld de contante storting en de betaling voor de [merk] met nummer [nummer] die door [juwelier] op 27 juni 2017 aan [belanghebbende] is gefactureerd:
(…)
Op 3 juli 2017 is er contant € 32.000 gestort op de bankrekening van [B.V. 2] . Op 5 juli 2017 maakte [B.V. 2] € 29.350 over naar de bankrekening van [belanghebbende] .
Dit beeld geeft weer hoe de constructie werkt: door middel van een contante storting bij [B.V. 2] in Duitsland blijft een koper anoniem. [B.V. 2] maakt geld over naar [belanghebbende] . [belanghebbende] kan daarmee de juwelier betalen. [B.V. 2] maakt een factuur aan een Nederlandse ploffer. Het horloge is daarmee buiten beeld en niet zichtbaar is waar dit horloge is gebleven. Uit de administraties van zowel [belanghebbende] als [B.V. 2] blijken niet de eindgebruikers (en ook geen garantiecertificaten en dergelijke). De heer [gemachtigde] faciliteerde door middel van [belanghebbende] deze handelwijze. Er gaat een factuurstroom van Nederland naar Duitsland en retour. Er is een geldstroom zichtbaar waarbij de betaler van het contante geld niet zichtbaar is.
Deze beschrijving geeft de constructie weer waarbij de intracommunautaire levering tegen 0% niet geloofwaardig is en tenietgedaan wordt door de feitelijke bevindingen.
➢ Uit de administratieve bescheiden van [B.V. 2] in Duitsland blijkt dat van een voorgewende zending de CMR niet door de transporteur is ondertekend. Bij de inkoopfactuur van [B.V. 2] zijn 2 CMR/s gevoegd, terwijl dit er normaliter maar 1 kan zijn.
Resumé:
De toepassing van het 0% tarief op de voorgewende verkopen van horloges aan [B.V. 2] is niet geloofwaardig. Er is geen bewijs dat deze goederen Nederland hebben verlaten. Meerdere bevindingen duiden er op dat de horloges deel uit maakten van een traject met een carrouseldoelstelling en een witwasfunctie. Daarbij kunnen zij tevens functioneren als betaalmiddel en aan het zichtbare economische verkeer worden onttrokken. De heer [gemachtigde] heeft via [belanghebbende] een carrouselcircuit gecreëerd en tevens personen kunnen faciliteren die buiten beeld blijven met hun naam en uitgavenpatroon. De papieren facturering door de Nederlandse [belanghebbende] aan [B.V. 2] en de (directe doorfacturering door [B.V. 2] aan wederom Nederlandse afnemers, volgens facturen) betreft een constructie waarbij ten onrechte 0% BTW is toegepast op de omzet van [belanghebbende] . Het ontbreken van de bekendmaking in horloges te handelen door [B.V. 2] , en het eveneens ontbreken van een bijbehorende verkoop- en garantieadministratie onderstrepen dit. Het aantreffen van één van de betreffende horloges op het bedrijfsadres in [plaats 1] is in strijd met de intracommunautaire levering, dit bevestigt de frauduleuze gang van zaken nog eens. Het 0% tarief is ten onrechte toegepast.Correctie 1 OB intra communautaire 0% toepassing te belasten:
2017: € 189.950 x 21% = € 39.889
2018: € 60.400 x 21% =€ 12.684
€ 52.573
2.13.
De inspecteur heeft de btw van de horlogetransacties als volgt gecorrigeerd:
nummer
omschrijving
Verkoopprijs belanghebbende
21% btw
1
[X 1]
€ 9.900
€ 2.079
2
2 x [X 1]
€ 15.250
€ 3.203
3
1 [X 1]
€ 29.350
€ 6.164
4
1 [X 1]
€ 23.750
€ 4.988
5
1 [X 1]
€ 7.700
€ 1.617
6
1 [X 1]
€ 27.250
€ 5.723
7
1 [X 1]
€ 23.250
€ 4.883
8
1 [X 1]
€ 8.000
€ 1.680
9
1 [X 1]
€ 12.500
€ 2.625
10
1 [X 1]
€ 12.500
€ 2.625
11
1 [X 1]
€ 8.000
€ 1.680
12
1 [X 1]
€ 12.500
€ 2.625
€ 189.950
€ 39.889
13
[X 1]
€ 27.500
€ 5.775
Transport
€ 250
€ 53
14
[X 1]
€ 23.500
€ 4.935
15
[X 1]
€ 9.000
€ 1.890
Shipping
€ 150
€ 32
€ 60.400
€ 12.684
Ten aanzien van de facturen van [B.V. 3] :
2.14.
Op naam van [B.V. 3] zijn twee facturen gericht aan belanghebbende met betrekking tot de volgende auto’s (hierna: de auto’s).
De eerste factuur is van 1 september 2017 en betreft [auto 1] , meldcode [nummer] van € 29.000 en € 6.090 btw, in totaal derhalve € 35.090.
De tweede factuur is van 26 maart 2018 en betreft [auto 2] , meldcode [nummer] van € 8.599,42 en € 1.400,58 btw, in totaal derhalve € 10.000.
2.15.
In het rapport boekenonderzoek staat, ten aanzien van de auto’s, het volgende:

4.2 Inkopen auto's van [B.V. 3]
Van de in het voorgaande hoofdstuk genoemde onderneming [B.V. 3] zijn verschillende soorten facturen aangetroffen in de kantoorruimte en op de computerbestanden van de heer [gemachtigde] . Op naam van [B.V. 3] werden verkoopfacturen opgesteld voor (zeer) waardevolle auto's zoals een [auto 3] met een waarde op de factuur van € 385.000 (exclusief BTW en BPM). Op deze facturen werd [B.V. 2] als afnemer vermeld zodat [B.V. 2] een aangifte ter verkrijging van een Duits kenteken kon doen bij het Strassenverkehrsamt. Van dergelijke facturen werd op (vrijwel) dezelfde datum een creditnota gemaakt. Er resteerde per saldo geen transactie of betaling, maar bij het Strassenverkehrsamt werd voorgewend of er een aankooptransactie was.
Ook al gebruikt de heer [gemachtigde] bij zo'n transactie de naam [belanghebbende] niet, deze handelwijze wordt hier wel genoemd omdat dit destemeer aangeeft dat namen en facturen worden gebruikt al naar gelang daar een (frauduleus) doel voor is.
Door [belanghebbende] zijn twee inkoopfacturen van auto's geboekt die afkomstig zouden zijn van [B.V. 3] Dit zijn:
1 1/9/2017 [auto 1] meldcode [nummer]
€ 29.000 BTW € 6.090 = € 35.090
2 26/3/2018 [auto 2] meldcode [nummer]
€ 8.599,42 BTW € 1.400,58 = € 10.000
Ad 1: De [auto 1] is nooit op naam van [belanghebbende] overgeschreven, maar rechtstreeks overgeschreven van [B.V. 3] naar de nieuwe eigenaar [B.V. 9] per datum 28 september 2019. [B.V. 3] heeft de verschuldigde BTW niet aangegeven c.q. niet afgedragen. Gezien de hiervoor beschreven verbinding tussen de heer [gemachtigde] en [B.V. 3] wordt de voorbelasting ad € 6.090 niet geaccepteerd als aftrekbare BTW bij [belanghebbende] . De heer [gemachtigde] kan worden geacht op de hoogte te zijn van het niet aangeven c.q. niet afdragen van de BTW door [B.V. 3]
Ad 2: Idem, deze auto heeft wel op naam van [belanghebbende] gestaan en is daarna op naam van [B.V. 9] gekomen. De op deze facturen vermelde BTW is door [B.V. 3] niet aangegeven c.q. niet afgedragen. Gezien de verwevenheid van de heer [gemachtigde] / [belanghebbende] met [B.V. 3] wist [belanghebbende] c.q. had zij moeten weten dat de door haar afgetrokken voorbelasting door [B.V. 3] niet zou worden afgedragen. Deze voorbelasting wordt gecorrigeerd.
Correctie 2 OB 2017: € 6.090
2018: € 1.400
2.16.
In het P-V Blanco facturen is het volgende opgenomen over [B.V. 3] :
“6. Valse facturen
Tijdens het zoeken in de, in beslag genomen documenten en de digitale bestanden van de in beslag genomen computers, werden facturen en creditfacturen aangetroffen die door de bestuurders van deze bedrijven tijdens getuigenverhoren als vals werden bestempeld. De volgende facturen en sjablonen van derden zijn aangetroffen:
Valse facturen:
• [B.V. 3]
• (…)
6.1.
[B.V. 3]
Uit onderzoek in de documenten (Scan DOOS 3 Losse bescheiden 3 pagina 517 en 519) die in beslag zijn genomen op het adres van [B.V. 2] te Duitsland vond ik een factuur en creditfactuur afgedrukt op het briefpapier van [B.V. 3] gericht aan [B.V. 2] . Ik zag dat deze facturen voorzien waren van een stempel en handtekening.
(…)
Tijdens een onderzoek in de door de Duitse instanties naar aanleiding van het rechtshulpverzóek
aan Duitsland [nummer] uitgeleverde administratie van [B.V. 2] vond ik in ordner 39, pagina
31 en 33 de volgende factuur en creditfactuur van [B.V. 3] gericht aan [B.V. 2] . Ik zag dat deze
facturen waren voorzien van een stempel en handtekening.
Opmerkelijk is dat de stempel op al deze documenten voorzien is van de naam " [B.V. 1] » met
dubbel N. Opmerkelijk is ook het verschil tussen de handtekeningen.
(…)
Door de belastingdienst zijn tijdens een boekenonderzoek vragen gesteld aan de eigenaar van
[B.V. 3] , [eigenaar] , over deze facturen, de stempel en handtekening. De volgende
verklaring is door de Belastinginspecteur [inspecteur 2] van [eigenaar] verkregen:
"Met betrekking tot mismatches van de levering van auto’s uit Duitsland verklaarde hij dat hij deze
auto's niet had gekocht. Hij verwees daarbij naar stempelafdrukken waarbij de naam [B.V. 3] BV
werd afgedrukt met dubbele N, dus [B.V. 1] . Ook zou het mailverkeer via het mailadres
[e-mail] . nl niet van hem afkomstig zijn.'
(…)
Tijdens een getuigenverhoor op 4 september 2019 is over deze factuur door de eigenaar van [B.V. 3] , [eigenaar] , verklaard:
Vraag verbalisanten:
Wij tonen u [nummer]. Dit betreft een factuur die betrekking heeft op de verkoop van een auto van [B.V. 3] BV aan [belanghebbende] Wat kunt u daarover verklaren?
Antwoord gehoorde:
"Deze factuur klopt en is echt. Deze handtekening en stempel zijn van mi. [gemachtigde] beschikt bij mijn wetten niet over deze stempel. Ik heb deze auto zelf gebracht naar [gemachtigde] in [plaats 1] . [gemachtigde] heeft geld overgemaakt naar mij omdat ik geld nodig had. De dag nadat ik de auto gebracht heb is deze in beslag genomen door de belastingdienst. Ook heeft [gemachtigde] niet de beschikking over blanco facturen van [belanghebbende], Ik weet niet of [gemachtigde] beschikt over een sjabloon van facturen van [belanghebbende]. Ik heb wel eens facturen naar hem gemaild."
Ten aanzien van de factuur van [B.V. 4] :
2.17.
Belanghebbende heeft met dagtekening 23 september 2016 een factuur gestuurd aan [B.V. 10] voor een bedrag van € 40.000 en € 8.400 btw, in totaal € 48.400. Op de factuur staat de omschrijving ‘Commissie conform afspraak: [Y], Chassisnummer (…)’. Belanghebbende heeft de in rekening gebrachte btw op aangifte voldaan.
2.18.
Belanghebbende heeft met dagtekening 27 september 2016 een inkoopfactuur ontvangen van [B.V. 11] (de factuur van [Y]) met als omschrijving ‘Aanbrengen klant voor MC 12’ voor een bedrag van € 33.500, btw € 7.035. Belanghebbende heeft de in rekening gebrachte btw als voorbelasting in aftrek gebracht.
2.19.
In het rapport boekenonderzoek staat, ten aanzien van de factuur van [Y], het volgende:

4.3 Inkoopfactuur [B.V. 11]
In het jaar 2016 bevindt zich onder de inkoopfacturen de volgende factuur:
27/9/2016 factuur van [B.V. 11] [adres 3]. BTW nr. NL [nummer]. De omschrijving op de factuur luidt:
Aanbrengen klant voor MC 12 € 33.500 BTW € 7.035.
De BTW is door [belanghebbende] als voorbelasting geclaimd en ontvangen. [B.V. 11] (verder "[Y]") betreft een op 12 oktober 2015 gevestigde vennootschap met als omschrijving van haar activiteiten: "Operational lease van personenauto's en lichte bedrijfswagens. Het uitoefenen van een leasemaatschappij voor de lease van bedrijfswagens, het in dit kader verstrekken van financieringen."
Enig aandeelhouder is de heer [aandeelhouder 2]. [Y] had geen bedrijfsadres met auto- of leasegerelateerde activiteiten, geen website, noch overige zichtbare bedrijfsuitstraling. [Y] heeft geen omzetbelasting aangegeven of afgedragen.
De heer [aandeelhouder 2] heeft zich in een verhoor door de Fiod omtrent zijn betrokkenheid bij aan de heer [gemachtigde] gerelateerde activiteiten op zijn zwijgrecht beroepen en geen verduidelijking gegeven.
De heer [gemachtigde] heeft als verklaring voor deze factuur het volgende gezegd:
  • De auto stond te koop bij [X 2];
  • [B.V. 10] (hr [naam 3]) wilde deze auto kopen;
  • Het gaat om een exclusieve auto, een [automerk];
  • [gemachtigde] had deze auto bij [X 2] gereserveerd omdat [Y] een klant
  • voor deze auto zou hebben;
  • [Y] dacht dat hun klant nu rechtstreeks bij [X 2] stond;
  • [gemachtigde] had bij [Y] contact met [naam 4] en "[naam 5]";
  • [gemachtigde] heeft aan [B.V. 10] (hr [naam 3]) een commissie voor deze auto kunnen factureren van € 40.000 BTW € 8.400 = €48.400;
  • [gemachtigde] kreeg de genoemde factuur van [Y] ad € 33.500 BTW € 7.035 = € 40.535;
Bij [X 2] is derdeninformatie ingewonnen. Hieruit blijkt:
  • Dit betreft de onderneming [B.V. 12] [adres 4], handelsnaam [X 2];
  • [gemachtigde] heeft via [B.V. 2] diverse transacties met deze onderneming gedaan;
  • [X 2] heeft een [automerk] verkocht aan [B.V. 10];
  • Uit de administratie van [X 2] blijkt een reservering door [gemachtigde] ;
  • Uit de administratie van [X 2] blijkt géén reservering door [Y];
  • Uit de administratie van [X 2] blijkt dat koper [naam 3] en [gemachtigde] akkoord zijn over een commissie aan [gemachtigde] ;
  • De [automerk] betreft een zeer exclusieve auto met een waarde medio 2016 van ongeveer € 1.000.000 exclusief BTW en BPM;
Resumé:
➢ Er is achtergrondinformatie bij [X 2] betreffende de commissie die [gemachtigde] ontving van [B.V. 10] ad € 40.000 exclusief BTW.
➢ De geboekte inkoopnota voor de commissie van [Y] is echter volstrekt onaannemelijk omdat:
- [Y] geen exposure had als onderneming (adres, website, leaseactiviteiten).
- [Y] geen onderneming is waarbij een reservering voor een auto met een dergelijke waarde enige logica heeft.
- [Y] door [gemachtigde] binnen zijn activiteiten buiten [belanghebbende] voor meerdere transacties is gebruikt waarbij de BTW door [Y] niet is aangegeven c.q. afgedragen, terwijl de afnemer wel de vooraftrek genoot. Dit betreft met name transacties waarbij [B.V. 2] ( [gemachtigde] ) aan [Y] factureerde tegen 0% BTW en [Y] met BTW factureerde aan [bedrijf 1]. Bij [bedrijf 1] heeft [gemachtigde] een eigen "verkoopportal". In plaats van rechtstreeks door [B.V. 2] aan [bedrijf 1] te factureren door [gemachtigde] , is er de tussenfase [Y], waardoor BTW niet wordt afgedragen en wel geclaimd als voorbelasting. De regie hiervan is in handen [gemachtigde] . Een voorbeeld hiervan is als bijlage 4 bijgevoegd. [gemachtigde] laat in dit geval een transactie van [B.V. 2] via [Y] naar [bedrijf 1] lopen en ontvangt daarvoor op naam van [belanghebbende] € 5.933,- excl. BTW aan commissie. In onderhavig geval is de commissie ad € 40.000 exclusief BTW grotendeels gecompenseerd door een inkoopfactuur van [Y] ad € 33.500 exclusief BTW. De betaling per bank van dit bedrag voor de inkoopfactuur betekent niet de geloofwaardigheid daarvan omdat [gemachtigde] diverse andere transacties met [Y] had, buiten [belanghebbende] om, eveneens in een fiscaal niet-acceptabele setting, die gecompenseerd zijn met deze bankbetaling.
Dit geheel in aanmerking genomen is de commissiefactuur van [Y] niet geloofwaardig als rechtmatige inkoopfactuur. De kosten en de BTW worden gecorrigeerd. [belanghebbende] /de heer [gemachtigde] wisten c.q. hadden moeten weten dat deze btw door [Y] niet zou worden afgedragen.
Correctie 3 OB 2016: € 7.035
2.20.
De inspecteur heeft om informatie verzocht bij [X 2]. Hierop heeft [X 2], voor zover hier van belang, als volgt gereageerd:

In bijlage de inkoop en verkoopfactuur van de betreffende [automerk].
De auto was ten tijde van verkoop gereserveerd door een klant van de heer [gemachtigde] , als ik mij goed herinner de firma "[X 2]". Deze klant ( [gemachtigde] ) heeft de auto hier bekeken, en had er op zijn beurt weer een Engelse klant voor, welke ons op een later tijdstip ook nog zelf benaderd heeft, echter was de auto toen al verkocht.
Tijdens deze reservering kregen wij zelf een klant voor de auto, en hebben we in overleg met beide partijen afgesproken dat [gemachtigde] 's klant een vergoeding van 40.000 euro zou krijgen van onze klant om de reservering ongedaan te maken. Deze vergoeding is rechtstreeks onderling geregeld tussen de partij welke de reservering had lopen en de kopende partij.”
2.21.
In het P-V blanco facturen is het volgende vermeld ten aanzien van [B.V. 4] :
4. Siablonen van facturen
Tijdens het zoeken in de digitale bestanden van de, in beslag genomen computers, worden sjablonen van facturen van de volgende bedrijven aangetroffen:
• [B.V. 11] ( [nummer] Item [nummer])
• (…)
• (…)
• (…)
• (…)
• (…)
• (…)
• (…).
4.1.
[B.V. 11]
[nummer] In een van de computers trof ik een Excel bestand op naam van [B.V. 11] met de
bijbehorende bedrijfsgegevens aan. Ik zag dat op dit Excel bestand het bedrijfsadres [adres 5],
[plaats 6] vermeld werd. Onderaan het bestand zag ik als voettekst nogmaals de
vermelding van de naam [B.V. 11], evenals het Kamer van Koophandel nummer
[nummer]. Daarnaast zag ik het bedrijfsadres en het rekeningnummer [rekeningnummer].
Ik zag dat in het Excel bestand alle overige informatie vrij in te vullen was in een bepaalde lay-out.
In dit voorbeeld dat ik heb gevonden zag ik dat de bedrijfsgegevens van [B.V. 3] B.V, ingevuld waren
als het bedrijf waar deze factuur aan gericht was. Daarnaast was het mogelijk een factuurnummer
evenals een datum in te geven. Het factuurnummer dat ik op dit bestand zag is: [nummer], de
datum 07-09-2016. Ik zag dat alle andere gegevens met betrekking tot omschrijving, prijs en BTW
vrij in te vullen zijn. De omschrijving op dit bestand betrof een [automerk], met
chassisnummer [nummer] , Bouwjaar 2014.03, KM stand [nummer] en kleur wit.
[nummer]
Door te zoeken op factuurnummer [nummer] vond ik een daadwerkelijke factuur van [B.V. 12]
met dezelfde lay-out en gegevens als op het Excel bestand.
(…)
Facturen [B.V. 11]
[nummer] Door te zoeken op het kenmerk [B.V. 11] in de digitale bestanden in de in beslag genomen
computers komen meerdere facturen van [B.V. 11] naar voren. Daaronder ook een factuur
gericht aan [B.V. 2] voor de verkoop van de [automerk] met chassisnummer
[nummer] .
In vergelijking met de factuur van [B.V. 11] uit het Excel bestand valt mij op dat de lay-out
van deze facturen geheel anders is. Het verschil tussen deze facturen bestaat uit de volgende
opvallende kenmerken:
1. Geheel andere indeling
2. Verschillend Briefhoofd
3. Andere opbouw factuurnummer, terwijl de factuurdatum een dag verschilt
4. Andere opbouw omschrijving
5. Andere opbouw bedragen doormiddel van subtotaal
6. Andere voettekst
7. Verschillende rekeningnummers, maar beiden behorend aan [B.V. 11]
(…)
Opvallend is dat er een sjabloon voor facturen van [B.V. 11] in de vorm van een Excel
bestand gevonden is op computers van verdachte [gemachtigde] met daarin gegevens van derden,
waar verdachte formeel niets mee van doen heeft, zoals een factuur van [B.V. 12] B.V, gericht
aan [belanghebbende]
Bestuurders
Op deze factuur staat het Kamer van Koophandel nummer [nummer]. Uit onderzoek in de van de
Kamer van Koophandel verkregen informatie komt de volgende registratie naar voren:
[B.V. 11] heeft als enig aandeelhouder en bestuurder:
Vanaf 19-04-2016
- [naam 6] [aandeelhouder 2], geboren [geboortedatum]
Opmerking verbalisant: Op 12 november 2018 is een doorzoeking gedaan op het bedrijfsadres van [B.V. 11], [adres 6]. Tijdens deze doorzoeking is niets aangetroffen met betrekking tot de onderneming of enige andere onderneming.
De bestuurder [naam 6] [aandeelhouder 2] verbleef op dat moment in de Penitentiaire Inrichting te [plaats 7]. Verbalisant heeft later samen met een collega de heer [aandeelhouder 2] bezocht in [plaats 7] voor een getuigenverhoor, maar hij wilde daar niet aan meewerken.
(…)
Resumé aanqetroffen sjablonen
Op de in beslag genomen computers van [B.V. 2] / [Z] / [gemachtigde] werden sjablonen voor facturen aangetroffen van ondernemingen waar zij formeel niets mee van doen hebben;
Het is niet gebruikelijk en geheel onlogisch dat een onderneming beschikt over sjablonen voor facturen van andere schakels in de keten, zoals aangetroffen in dit onderzoek;
De sjablonen voor facturen zijn op de in beslag genomen computers aanwezig in verwerkbare bestanden (Word, Excel);
Deze ondernemingen werden na het verdwijnen opgevolgd door nieuwe vennootschappen, vertegenwoordigd door dezelfde personen, maar met andere personen als aandeelhouder;
De lay-out van de facturen van de opvolgende rechtspersoon was soms identiek aan de (geplofte)voorganger;
- De sjablonen voor facturen zijn veelal van bedrijven die door de Nederlandse Belastingdienst aangemerkt worden als missing traders en of veelpleger. Dit omdat deze bedrijven vaak kortstondig bestonden en er meestal geen administratie van deze bedrijven voorhanden is;”
Overige feiten:
2.22.
Aan belanghebbende is bij de naheffingsaanslag een vergrijpboete (de boete) opgelegd. Ten aanzien van de boete staat in het rapport boekenonderzoek, voor zover hier van belang, het volgende:

De vergrijpboete is gebaseerd op artikel 67f van de AWR en de paragrafen 25 en 28 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 (hierna BBBB).
(…)
De grondslag voor de boete wordt gevormd door het bedrag van de belasting voor zover dat bedrag als gevolg van opzet van belastingplichtige niet is betaald. In casu wordt de grondslag voor de boete gevormd door de correcties die ten onrechte als intracommunautaire leveringen tegen het 0% tarief zijn aangegeven en de voorbelasting van facturen van [Y] en [B.V. 3] vermeld in de hoofdstukken 4. 1, 4.2 en 4.3 van dit rapport.
De opzet leiden wij af uit de volgende feiten of omstandigheden:
• de primaire administratie van [belanghebbende] is door [gemachtigde] bijgehouden;
• de transacties met de horloges werden zowel voor de aankoop door [belanghebbende] bij de Nederlandse leveranciers als voor de facturering aan [B.V. 2] als voor de facturering door [B.V. 2] aan Nederlandse ploffers uitgevoerd door de heer [gemachtigde] ;
• de heer [gemachtigde] is werkzaam ten behoeve van [belanghebbende] . Hij handelde als feitelijk bestuurder van [belanghebbende] Dit blijkt onder meer uit diens betrokkenheid bij genoemde transacties, uit de verwerking daarvan door hem en uit zijn eigen mededelingen hieromtrent tijdens het onderzoek.
Zijn gedragingen passen in de normale bedrijfsvoering van [belanghebbende] en zijn aan [belanghebbende] dienstig geweest. Het feit dat formeel aandeelhoudster mevrouw [naam 7] zich tijdens het onderzoek niet liet zien en tijdens de aankondiging zei dat zij de Nederlandse taal onvoldoende beheerste bevestigen de rol van de heer [gemachtigde] ;
• op basis van de door de heer [gemachtigde] verzorgde primaire administratie zijn de aangiften omzetbelasting ingediend;
• de heer [gemachtigde] deed met betrekking tot de facturen van de horloges voorkomen alsof de goederen naar [B.V. 2] in Duitsland werden vervoerd terwijl hij wist dat [B.V. 2] géén horloges verkocht en daarmee ook niet adverteerde.
Van aankoop in Nederland tot aflevering in Nederland was de heer [gemachtigde] op de hoogte van dit traject dat door hemzelf werd geregisseerd en gefaciliteerd.
• de heer [gemachtigde] regisseerde bewust een carrouseltraject voor deze horloges;
• voor de aankopen van [B.V. 3] en [B.V. 11] regisseerde en faciliteerde de heer [gemachtigde] door middel van [belanghebbende] de betreffende transacties. Aan- en verkoopfacturen van en aan [B.V. 3] en [B.V. 11] zijn aanwezig op de computer van de heer [gemachtigde] . De heer [gemachtigde] wist of had moeten weten dat de verschuldigde BTW door [B.V. 3] en [B.V. 11] niet werd aangegeven c.q. niet afgedragen.
Strafverzwarende omstandigheden:
In bijzondere gevallen kan de op grond van paragraaf 25 en 28 van het BBBB bepaalde vergrijpboete worden verhoogd. De ernst van de te beboeten gedraging kan aanleiding geven de vergrijpboete te verhogen. Hier is in elk geval aanleiding voor als sprake is van listigheid, valsheid of samenspanning. Het (in samenspanning) op- (laten) maken van valse facturen en het als echt en onvervalst verwerken in de administratie wordt aangemerkt als een strafverzwarende omstandigheid. BTW-belaste omzet is ten onrechte als omzet tegen 0% BTW aangemerkt. De hieraan ten grondslag liggende facturen en documenten zijn valselijk opgesteld. Van kostbare goederen deed [gemachtigde] op listige wijze voorkomen alsof zij naar Duitsland werden verkocht, terwijl de goederen feitelijk in
Nederland bleven of aldaar werden verkocht. Met toepassing van paragraaf 8 lid 8 van het BBBB wordt de boete verhoogd tot het wettelijk maximum.
Een boete van 100% op de op te leggen aanslagen voor de correcties 1,2 en 3 is op basis van voorgaande omschrijving passend en geboden.
2.23.
In het P-V blanco facturen is een verklaring van de heer [naam 8] opgenomen, die hij op 7 september 2017 heeft afgelegd tegenover de Belastingdienst/FIOD. Deze verklaring luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

Vraag verbalisanten:
Wat kunt u verklaren over de inkoop en verkoop van auto's binnen [B.V. 13]?
Antwoord gehoorde:
"Dat zegt mij niets op dit moment Er zijn geen auto's verhandeld binnen [B.V. 13] U vraagt of ik mij weleens bezig heb gehouden met autohandel. Ja dat wel. Samen met [gemachtigde] . Kijk ik ben een kleine jongen en de grote jongens ontspringen steeds de dans. Ik heb voor [gemachtigde] ook facturen gestuurd en auto's laten lopen via bedrijven van mij. Dit deed ik dan en dan kreeg ik een percentage van de facturen welke ik verstuurde. Ik handelde niet zelf in auto’s maar kreeg van [gemachtigde] door wat ik op de facturen moest zetten Dit ging via mijn bedrijven omdat [gemachtigde] dan BTW voordeel had. Op deze manier wordt door [gemachtigde] BTW-fraude gepleegd. Ik heb dit vaker gezegd. [gemachtigde] is achter die BTW-fraude telkens de grote man en hij ontspringt telkens de dans Ik ben daar nu wel een keer klaar mee Ik heb ondermeer VS Collect van [leverancier] [gemachtigde] overgenomen. Deze vennootschap heb ik op papier overgenomen maar alle gegevens en de bankrekening bleven bij hun Zij stuurde dus nog facturen via deze vennootschap en zo konden zij BTW fraude plegen met deze vennootschappen U vraagt wie ik met hun bedoelde Dat is naast de grote man [gemachtigde] ook zijn broer [leverancier] [gemachtigde] en [naam 9] [naam 1] Ook hun werken mee aan de fraude welke via deze vennootschappen wordt gepleegd.
Ik weet dus dat er een aantal vennootschappen van mij gebruikt zijn om auto’s overheen te laten lopen zodat hier btw fraude mee gepleegd kon worden Ik weet zo niet meer welke bedrijven. Dit gebeurde dan via [gemachtigde] . Bij mijn weten was [B.V. 13] echter niet 1 van deze bedrijven
2.24.
[eigenaar] , enig aandeelhouder van [B.V. 3] ( [eigenaar] ), heeft op 9 juni 2017 aangifte gedaan bij de politie van identiteitsfraude. In het proces-verbaal van die aangifte is het volgende vermeld:
“Ik koop auto 's in het buitenland, voer deze in Nederland in en zorg voor te naam stelling van de eigenaar.
Gewoonlijk gaan er grote bedragen om bij de aanschaf van een auto.
Ik stort het overeengekomen bedrag op de bankrekening van de aanbieder, en regel dat de auto wordt opgehaald door een vertrouwde relatie, zowel mannen als vrouwen, van beide partijen.
Van mij uit zorg ik voor een volmacht voor die persoon, een kopie van mijn legitimatiebewijs, kopie uittreksel Kamer van Koophandel. Al deze documenten zijn ondertekend en gestempeld door mijzelf.
Onder deze omstandigheden wordt de auto overgedragen, met bijbehorende papieren. Het bedrag is dan zonder de BTW.
In sommige situaties is er sprake van contante betaling voor een deel althans en in dat geval ben ik zelf persoonlijk bij de overdracht betrokken.
Op 19 april 2017 kreeg ik mededeling van de Belastingdienst dat in Duitsland enkele voertuigen waren gekocht voor een totaalbedrag van meer van ? 1.000 .000,- (één miljoen euro) en dat daar geen BTW afdracht over was gedaan. Dan gaat het over een bedrag van ruim ? 200.000,- (tweehonderduizend euro).
Mijn antwoord was dat ik deze transacties niet heb gedaan, maar dat iemand valselijk gebruik heeft gemaakt van de eerder genoemde documenten, die ik bij een transactie eerder had meegegeven.
Mijn vermoeden is dat iemand uit mijn directe omgeving, privé en zakelijk, hiervoor verantwoordelijk is. Ik heb echter te weinig om een naam van een van deze personen te noemen, want ik wil niemand valselijk beschuldigen.
Ik ben zelf wel een onderzoek gestart en zal, indien dit aan de orde komt, stappen ondernemen tegen deze personen.”
2.25.
De inspecteur heeft een controle ingesteld bij [gemachtigde] over de periode 1 januari 2013 tot en met 31 december 2017. In het controlerapport van 4 juni 2019 staat, voor zover hier van belang, het volgende:

Uit diverse bevindingen blijkt dat [gemachtigde] de bedrijfsgegevens van " [B.V. 3] " gebruikte in de vorm van aan- en verkoopfacturen op deze naam. De aangifte van identiteitsfraude door [eigenaar] zou op dit misbruik kunnen duiden.
Zowel uit de administratie op de [merk] computer van [gemachtigde] als uit de documenten aangetroffen in zijn kantoorruimte te [plaats 1] , blijkt dat [gemachtigde] beschikt over inkoop- en verkoopfacturen en creditnota's op naam van [B.V. 3] "Verkoopfacturen" op naam van [B.V. 3] gericht aan [B.V. 2] werden door [B.V. 2] gebruikt om een kentekenregistratie bij het Duitse Strassenverkehrsamt te krijgen. [gemachtigde] zorgde voor deze facturen, terwijl hij wist dat er geen concrete verkopen plaatsvonden. [B.V. 2] werd geen eigenaar.
Deze facturen zijn niet aangetroffen bij [B.V. 3] tijdens een controle door de Belastingdienst.
Tot die facturen behoren facturen voor exclusieve auto's, met zeer hoge cataloguswaarden. De onderneming [B.V. 3] beschikte niet over bedrijfskapitaal om dergelijke auto's te verhandelen. Uit de aangiften omzetbelasting en de aangiften voor intra-communautaire transacties van [B.V. 3] blijkt ook niets van transacties met de desbetreffende auto's. Ook blijkt uit het huidige onderzoek dat er facturen op naam van [B.V. 3] zijn gebruikt voor auto-transacties van [B.V. 2] en met [B.V. 9] [adres 7]. [gemachtigde] zorgde voor inkomende en uitgaande facturen van [B.V. 2] en [gemachtigde] deed een groot aantal inkoop- en verkooptransacties met [B.V. 9] onder de namen [B.V. 2] , [belanghebbende] en ook op naam van [gemachtigde] .
2.26.
De inspecteur heeft een onderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting van [B.V. 3] over de periode 1 januari 2016 tot en met 31 maart 2017. In het rapport van dat boekenonderzoek van 23 januari 2018 staat, voor zover hier van belang, het volgende:

Verklaring [eigenaar] (directeur-enig aandeelhouder van belastingplichtige)
De heer [eigenaar] ontkent dat belastingplichtige meer inkopen in andere lidstaten heeft verricht dan die in haar administratie voorkomen. Hij wijst op het feit dat er een ander mailadres en een ander stempel wordt gebruikt bij een levering die niet in de administratie van belastingplichtige voorkomt. De heer [eigenaar] heeft meerdere malen verklaard dat hij een vermoeden heeft wie deze inkopen heeft gedaan maar wil de naam van deze persoon niet noemen. Verder heeft de heer [eigenaar] verklaard dat hij bij de Politie aangifte heeft gedaan van het misbruikt van zijn gegevens.”
2.27.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag en de boete. In dit kader heeft belanghebbende inzage gekregen in haar dossier en heeft er een hoorgesprek plaatsgevonden. Tijdens de inzage heeft de inspecteur de naar zijn mening privacygevoelige informatie niet in het dossier opgenomen. Het bezwaar van belanghebbende is ongegrond verklaard.
2.28.
In bijlage 1 van de uitspraak op bezwaar is een overzicht opgenomen van de door [B.V. 3] aangegeven en afgedragen / ontvangen omzetbelasting in de jaren 2014 tot en met 2015. In het overzicht staat vermeld dat [B.V. 3] in deze periode in totaal € 3.073 aan verschuldigde btw in aangiften OB heeft opgenomen, dat deze bedragen telkens niet zijn voldaan op aangifte en dat [B.V. 3] in totaal € 2.153 aan voorbelasting heeft terug ontvangen.

3.Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt de volgende vragen:
(I) Heeft de inspecteur alle op de zaak betrekking hebbende stukken ingebracht?
(II) Heeft de inspecteur in strijd met het verdedigingsbeginsel gehandeld?
(III) Is de naheffingsaanslag terecht en niet tot een te hoog bedrag opgelegd?
(IV) Is de boete terecht en niet tot een te hoog bedrag opgelegd?
(V) Heeft belanghebbende recht op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn?
Vooraf
3.2.
De inspecteur heeft in zijn verweerschrift gesteld dat de naheffingsaanslag en de boete ieder verminderd dienen te worden met € 900 naar € 67.098. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen. De beroepen zijn reeds om die reden gegrond.
(I) Heeft de inspecteur alle op de zaak betrekking hebbende stukken ingebracht?
3.3.
Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat de inspecteur niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft ingebracht. Ter zitting heeft belanghebbende toegelicht dat, ook nadat ter zitting is afgesproken dat de stukken die de inspecteur in de zaken met zaaknummers 21/1394, 21/1395, 21/3694, 21/3695, 23/1296 en 23/1297 heeft ingebracht ook in deze zaak worden geacht te zijn ingebracht, belanghebbende betwijfelt of de inspecteur alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft ingebracht.
3.4.
De inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat inmiddels alle op de zaak betrekking hebbende stukken zijn ingebracht.
3.5.
De rechtbank stelt voorop dat op grond van artikel 8:42, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de inspecteur in beginsel alle stukken die hem ter beschikking staan en een rol hebben gespeeld bij zijn besluitvorming aan belanghebbende en aan de rechter dient over te leggen. Behoudens gevallen van gerechtvaardigde weigering op grond van artikel 8:29 van de Awb en uitzonderingsgevallen als misbruik van procesrecht, dient te worden tegemoetgekomen aan een verzoek van de belanghebbende tot overlegging van een bepaald stuk indien deze voldoende gemotiveerd heeft gesteld dat het stuk van enig belang kan zijn (geweest) voor de besluitvorming in zijn zaak. [1]
3.6.
Belanghebbende heeft ter zitting desgevraagd niet concreet gesteld welke stukken volgens haar nog ontbreken. De enkele stelling dat belanghebbende betwijfelt of de inspecteur alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft ingebracht kan niet aangemerkt worden als ‘voldoende gemotiveerd gesteld’. Nu de stukken die de inspecteur in zaaknummers 21/1394, 21/1395, 21/3694, 21/3695, 23/1296 en 23/1297 heeft overgelegd, ook in deze zaak zijn ingebracht, heeft de rechtbank – mede in het licht van hetgeen door belanghebbende is gesteld – geen aanleiding om te twijfelen aan de volledigheid van de op zaak betrekking hebbende stukken.
3.7.
De omstandigheid dat de inspecteur een aantal van deze stukken, zoals controlerapporten en andere fiscale gegevens ten aanzien van andere belastingplichtigen, pas in de beroepsfase in deze zaak heeft verstrekt, leidt ook niet tot een schending van het recht op inzage. [2] Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat de inspecteur pas in beroep passages over andere belastingplichtigen in stukken ongeschoond heeft overgelegd. De inspecteur kan op grond van artikel 7:4, zesde lid, van de Awb, in bezwaar de inzage beperken voor zover geheimhouding om gewichtige redenen is geboden. De inspecteur heeft in bezwaar kenbaar gemaakt dat hij deze (delen van) stukken in verband met het recht op privacy van deze andere belastingplichtigen geheim houdt. De rechtbank acht dit niet in strijd met artikel 7:4, van de Awb. De rechtbank is niet gebleken dat de inspecteur overigens stukken al in bezwaar tot zijn beschikking had, waarin hij geen inzage heeft verleend.
(II) Heeft de inspecteur in strijd met het verdedigingsbeginsel gehandeld?
3.8.
Belanghebbende is van mening dat het verdedigingsbeginsel is geschonden nu zij onvoldoende in de gelegenheid is gesteld om te reageren op het concept controlerapport. Ter zitting heeft de gemachtigde toegelicht dat er ook na zijn vakantie te weinig tijd was om inhoudelijk te reageren op het inmiddels definitief geworden controlerapport.
3.9.
Het recht om te worden gehoord, kan door belanghebbende pas daadwerkelijk geëffectueerd worden, als de termijn om te kunnen reageren voldoende is. Vast staat dat de inspecteur belanghebbende een periode van twee weken heeft gegeven om zijn zienswijze naar voren te brengen en dat hij het controlerapport na die twee weken definitief heeft gemaakt. Tussen de verzending van het concept controlerapport op 21 maart 2019 en het opleggen van de naheffingsaanslag op 25 april 2019 zijn vijf weken verstreken.
3.10.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende, die vertegenwoordigd wordt door een professionele gemachtigde, met de door de inspecteur gestelde termijn van 2 weken na de brief van 21 maart 2019 voldoende gelegenheid gehad om zijn recht om te worden gehoord uit te oefenen [3] . De rechtbank acht daarbij mede van belang dat belanghebbende niet om verlenging van die termijn heeft verzocht. Bovendien stond niets haar in de weg om alsnog na ommekomst van die termijn te reageren op het voornemen van de inspecteur om een naheffingsaanslag op te leggen, zoals de gemachtigde had aangekondigd, aangezien zij toen de naheffingsaanslag nog niet had ontvangen. Daarom kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat de inspecteur de uitoefening van de door het gemeenschapsrecht verleende rechten van de verdediging onmogelijk of uiterst moeilijk heeft gemaakt. Het verdedigingsbeginsel is daarom niet geschonden.
(III) Is de naheffingsaanslag terecht en tot een juist bedrag opgelegd?
3.11.
De naheffingsaanslag is gebaseerd op de correcties ten aanzien van de toepassing van het nultarief met betrekking tot de horloges alsmede de geclaimde aftrek van voorbelasting vermeld op de inkoopfacturen van de in 2.14 vermelde auto’s en de in 2.18 vermelde factuur van [Y]. De rechtbank zal hieronder deze correcties beoordelen.
Horloges
3.12.
De inspecteur is primair van mening dat belanghebbende niet heeft voldaan aan de op haar rustende bewijslast voor de toepassing van het nultarief. Naar de mening van de inspecteur dienen de correcties ten aanzien van de horloges, zijnde € 39.889 (21% van € 189.950) voor het jaar 2017 en € 12.684 (21% van € 60.400) voor het jaar 2018 daarom in stand te blijven. Subsidiair is de inspecteur van mening dat belanghebbende actief heeft deelgenomen aan een btw carrouselfraude, althans hiervan in ieder geval op de hoogte was of had moeten zijn.
3.13.
Belanghebbende is van mening dat zij middels haar administratie aannemelijk heeft gemaakt dat zij recht heeft op toepassing van het nultarief. Tevens betwist belanghebbende dat zij deel heeft genomen aan een btw carrouselfraude of dat zij hiervan op de hoogte was. Verder heeft [gemachtigde] ter zitting desgevraagd verklaard dat de horloges door [B.V. 2] niet alleen aan Nederlandse afnemers zijn verkocht, maar ook aan buitenlandse afnemers.
3.14.
Gelet op het bepaalde in artikel 9, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wet OB, juncto post a.6, van de bij de Wet OB horende Tabel II, bedraagt de belasting nihil voor leveringen van goederen die worden vervoerd naar een andere lidstaat, wanneer deze goederen aldaar zijn onderworpen aan heffing van belasting ter zake van de intracommunautaire verwerving van die goederen, mits is voldaan aan bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden (het nultarief).
3.15.
Post a.6 van de bij de Wet OB behorende Tabel II is gebaseerd op artikel 138 van de Btw-richtlijn. Uit vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ) volgt dat het nultarief in beginsel niet mag worden geweigerd indien de materiële voorwaarden zijn vervuld. Deze materiële voorwaarden zijn dat de goederen naar een andere lidstaat zijn vervoerd en dat de afnemer deze als belastingplichtige (dan wel als daarmee gelijk te stellen niet-belastingplichtige rechtspersoon) heeft verworven. [4]
3.16.
Het uitgangspunt dat bij voldoening aan de materiële voorwaarden het nultarief niet mag worden geweigerd, kent een uitzondering in het geval van fraude of misbruik. Volgens vaste rechtspraak moet recht op aftrek niet alleen worden geweigerd wanneer belanghebbende zichzelf schuldig heeft gemaakt aan btw fraude, maar ook wanneer vaststaat dat belanghebbende aan wie de goederen of diensten waarvoor aanspraak op recht op aftrek wordt gemaakt, zijn geleverd of verricht, wist of had moeten weten dat hij met de aankoop van deze goederen of diensten deelnam aan een handeling die onderdeel was van btw fraude. [5]
3.17.
Op belanghebbende rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat zij ter zake van de leveringen van de horloges het nultarief kan toepassen. Indien zij aan die bewijslast heeft voldaan, dan is het aan de inspecteur om aan de hand van objectieve gegevens aannemelijk te maken dat belanghebbende btw fraude heeft gepleegd of wist of had moeten weten dat de handeling waarvoor aanspraak op recht op aftrek wordt gemaakt onderdeel was van dergelijke fraude [6] . De rechtbank zal eerst beoordelen of belanghebbende heeft voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van het nultarief.
3.18.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende – tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur – voor de onder 2.9 met de nummers 1 tot en met 7 en 12 tot en met 14 vermelde horloges niet aannemelijk gemaakt dat zij recht heeft op de toepassing van het nultarief. De rechtbank zal dit per horloge motiveren, waarbij de nummers verwijzen naar de nummering van de horloges als weergegeven onder 2.9. Daarbij merkt de rechtbank op dat voor elk van de horloges die via UPS zouden zijn verzonden, geen handtekening of stempel van de vervoerder UPS op het CMR-document staat. Wel zijn digitale verzendbewijzen van UPS overgelegd. De rechtbank overweegt als volgt:
De omschrijving op het CMR-document en het verzendbewijs van UPS zijn te algemeen om vast te stellen dat dit horloge aan [B.V. 2] is verzonden.
De omschrijving op het CMR-document en het verzendbewijs van UPS zijn te algemeen om vast te stellen dat dit horloge aan [B.V. 2] is verzonden. Bovendien ontbreekt het trackingnummer van UPS op het CMR-document, waardoor deze niet aan elkaar te relateren zijn.
Het nummer van het horloge op het CMR-document komt niet overeen met het nummer op de facturen van [juwelier] en aan [B.V. 3] , er staat geen trackingnummer van UPS op het CMR-document en de omschrijving op het verzendbewijs van UPS is te algemeen om vast te stellen dat dit horloge aan [B.V. 2] is verzonden.
Er staat geen trackingnummer van UPS op het CMR-document en het nummer van het horloge bij de omschrijving op het verzendbewijs van UPS komt niet overeen met het nummer op de facturen.
Er staat geen omschrijving van de inhoud van het pakket op het verzendbewijs van UPS, waardoor niet kan worden vastgesteld dat dit horloge aan [B.V. 2] is verzonden.
Zie 5.
Volgens het CMR-document zou belanghebbende de vervoerder zijn, maar er zijn verzendbewijzen van UPS overgelegd als bewijs. De datum van de ‘Bestätigung der innergemeinschaften Lieferung’ klopt niet. Dit horloge is contant betaald in Nederland. Gezien deze inconsistenties is niet aannemelijk gemaakt dat dit horloge aan [B.V. 2] in Duitsland is verzonden.
t/m 11. Verzending heeft via Terluin Transport plaatsgevonden. Het CMR-document voldoet aan de vereisten.
12. Er zijn geen CMR-document en verzendbewijzen ter zake van dit horloge overgelegd.
12. Op het CMR-document staat belanghebbende zelf als vervoerder vermeld. Dit horloge is echter bij de doorzoeking door de FIOD nog geen 1,5 maand later bij belanghebbende / [gemachtigde] in Nederland aangetroffen. Niet aannemelijk is gemaakt dat het horloge door belanghebbende naar Duitsland is vervoerd en daarna weer terug naar Nederland. De stelling van belanghebbende dat [gemachtigde] dit horloge alleen mee naar huis heeft genomen vanwege een afspraak met een potentiële koper, acht de rechtbank ongeloofwaardig. De foto die belanghebbende heeft overgelegd, is niet genomen in Nederland en duidt eerder op eigen gebruik door [gemachtigde] .
12. en 15. De handtekening en stempel van [B.V. 2] ontbreken op het CMR-document. Ook is geen ‘Bestätigung der innergeminschaftlichen Lieferung’ overgelegd.
3.19.
Gelet op het voorgaande heeft belanghebbende, met uitzondering van de horloges met nummers 8 tot en met 11, niet voldaan aan de op haar rustende bewijslast. De verklaring van belanghebbende dat de horloges door [B.V. 2] ook aan afnemers buiten Nederland zijn geleverd, maakt dit niet anders nu voor de toepassing van het nultarief aan de hand van de documentatie niet aannemelijk is gemaakt dat de horloges daadwerkelijk naar Duitsland zijn vervoerd. Belanghebbende mocht daarom niet het nultarief toepassen. Dit brengt mee dat de correctie ter zake van de onder 2.9 met de nummers 1 tot en met 7 en 12 tot en met 14 vermelde horloges in stand blijft.
3.20.
Het voorgaande betekent niet dat het nultarief wel van toepassing is voor de onder 2.9 met de nummers 8 tot en met 11 aangeduide horloges. Deze horloges zijn volgens de administratie van belanghebbende, net als de onder 3 tot en met 5 vermelde horloges, door [B.V. 2] vanuit Duitsland geleverd aan [B.V. 3] terwijl [B.V. 2] in Duitsland noch [B.V. 3] in Nederland ter zake van een intracommunautaire verwerving omzetbelasting heeft aangegeven of voldaan. Zowel de levering aan [B.V. 2] als de levering aan [B.V. 3] zou binnen een kort tijdsbestek hebben plaatsgevonden. Uit de gedingstukken is af te leiden dat de facturering van belanghebbende aan [B.V. 2] en de (door)facturering aan [B.V. 3] plaats heeft gevonden door [gemachtigde] en dat [B.V. 3] zelf (in de persoon van [eigenaar] ) daarvan niet op de hoogte was.
3.21.
De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende met betrekking tot de levering van deze horloges betrokken was bij fraude en dat zij dit wist of had behoren te weten. De rechtbank betrekt in dit oordeel hetgeen zij hierna in 3.22 oordeelt omtrent de facturen op naam van [B.V. 3] , in samenhang met de betrokkenheid van [gemachtigde] bij die facturen en bij belanghebbende en [B.V. 2] en het gegeven dat ter zake van de intracommunautaire verwerving van de horloges geen omzetbelasting is aangegeven of voldaan.
3.22.
Ter zitting is door [gemachtigde] verklaard dat de horloges eerst door belanghebbende gefactureerd moesten worden aan [B.V. 2] omdat de [juwelier] alleen aan “de eigen BV” van [gemachtigde] wilde factureren en niet rechtstreeks aan [B.V. 2] . Tevens heeft gemachtigde ter zitting gesteld dat dit gedaan is in verband met gedeelde aandeelhouderschap van [B.V. 2] ( [naam 2] , [gemachtigde] en [naam 1] ). Ook als deze stellingen worden gevolgd, dan nog neemt dit niet weg dat belanghebbende, gelet op de administratie en de aangetroffen (blanco) facturen op de computer van [gemachtigde] , wist dat door haar handelswijze te weinig belasting zou worden geheven. Bovendien geeft belanghebbende hiermee geen redelijke verklaring voor de op zichzelf bezien volstrekt onlogische feitelijke gang van zaken waarbij de horloges eerst door belanghebbende vanuit Nederland naar [B.V. 2] in Duitsland zouden zijn geleverd om vervolgens weer naar een afnemer in Nederland te worden geleverd. Toepassing van het nultarief bij de door belanghebbende gestelde leveringen aan [B.V. 2] moet daarom achterwege blijven.
Facturen van [B.V. 3]
3.23.
Belanghebbende is van mening dat de inspecteur de aftrek van voorbelasting vermeld op facturen van [B.V. 3] ter zake van de in 2.14 vermelde auto’s ten onrechte heeft gecorrigeerd. In dat kader verwijst belanghebbende naar de verklaring van de heer [eigenaar] dat het softwareprogramma van [B.V. 3] niet de mogelijkheid biedt om blanco facturen op te maken. Verder ontkent belanghebbende dat [gemachtigde] beschikt heeft over blanco facturen op naam van [B.V. 3] en [B.V. 2] .
De inspecteur wijst op de bevindingen tijdens het boekenonderzoek.
3.24.
De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de juistheid van hetgeen in het controlerapport is vermeld omtrent de aanwezigheid van blanco facturen op naam van [B.V. 3] in het kantoor en op de computer van [gemachtigde] . Uit de verklaringen van [gemachtigde] ter zitting, de correspondentie, FIOD onderzoeken en het boekenonderzoek van de inspecteur komt naar voren dat [gemachtigde] met medeweten van belanghebbende optrad als haar feitelijke bestuurder. Gezien de betrokkenheid van [gemachtigde] - ook via zijn partner - bij belanghebbende acht de rechtbank gerede twijfel gerechtvaardigd naar de juistheid van de tenaamstelling van de voor deze twee auto's geadministreerde inkoopfacturen. Daar komt bij de omstandigheid dat [B.V. 3] ter zake van de gestelde leveringen geen omzetbelasting heeft voldaan en de niet ongeloofwaardige verklaring van Mannearts dat [B.V. 3] bij de levering van deze auto's niet betrokken was. Deze feiten en omstandigheden, in onderling verband bezien, leiden de rechtbank tot het oordeel dat [B.V. 3] niet de werkelijke leverancier was van de auto's en dat belanghebbende dat, via [gemachtigde] , heeft geweten. De rechtbank verwerpt de stelling dat de software van [B.V. 3] het niet mogelijk maakt om blanco facturen aan te maken, nu deze facturen mogelijkerwijs gemaakt zijn aan de hand van de aangetroffen Word of Excel documenten. De verklaring van de heer [eigenaar] sluit dit – in tegenstelling tot hetgeen belanghebbende heeft gesteld – niet uit. De inspecteur heeft daarom terecht de aftrek van voorbelasting geweigerd. De inspecteur hoefde niet eerst de op de facturen vermelde omzetbelasting bij [B.V. 3] na te heffen.
Factuur van [Y]
3.25.
Belanghebbende is van mening dat de aftrek van de btw op de factuur van [Y] ten onrechte is geweigerd aangezien belanghebbende en [Y] hadden afgesproken dat de commissie van [B.V. 10] tussen hen zou worden verdeeld. In de e-mail van [X 2] wordt aangegeven dat [gemachtigde] de reservering heeft gedaan voor een klant. Dit bevestigt volgens belanghebbende ook de verklaring van belanghebbende dat de reservering is gedaan voor [Y]. Ter zitting heeft [gemachtigde] bevestigd dat hij de reservering voor [Y] heeft gedaan.
3.26.
De inspecteur is van mening dat – nu de reservering op naam van [gemachtigde] stond en [gemachtigde] de commissie van € 40.000 ontvangen heeft – [Y] ten onrechte een factuur van € 33.500 exclusief btw aan belanghebbende heeft verzonden. Gelet op de activiteiten van [Y] en de betrokkenheid van [gemachtigde] bij [Y] bij andere transacties, acht de inspecteur de factuur van [Y] vals.
3.27.
Niet in geschil is dat de reservering is gedaan door [gemachtigde] en dat de vergoeding van € 40.000 niet door belanghebbende maar door [gemachtigde] is ontvangen. De inspecteur heeft voorts onweersproken verklaard dat [Y] geen handelsactiviteiten verrichtte en geen omzetbelasting heeft aangegeven of voldaan. Onder deze omstandigheden ligt het naar het oordeel van de rechtbank op de weg van belanghebbende om aannemelijk te maken dat de door [Y] aan haar uitgereikte factuur betrekking heeft op een door [Y] aan haar verrichte levering of dienst. Naar het oordeel van de rechtbank is belanghebbende niet in dat bewijs geslaagd. In het bijzonder acht de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat [gemachtigde] bij de reservering van de [automerk] (mede) optrad namens belanghebbende of [Y]. Van een formele of anderszins bestaande rechtsbetrekking in dit kader tussen [gemachtigde] , belanghebbende en [Y] is immers niets gebleken. Gelet op deze gang van zaken acht de rechtbank het niet aannemelijk dat belanghebbende degene is die een dienst zou hebben afgenomen bij [Y] waarop de factuur gebaseerd is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur terecht de aftrek van voorbelasting van € 7.035 gecorrigeerd.
Conclusie
3.28.
Tussen partijen is dan niet in geschil dat de naheffingsaanslag verminderd dient te worden met € 900 naar € 67.098. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, ziet de rechtbank geen reden voor verdere vermindering.
(IV) Is de boete terecht en tot een juist bedrag opgelegd?
3.29.
De inspecteur heeft op basis van artikel 67f van de Algemene wet inzake Rijksbelastingen (AWR) en de paragrafen 25 en 28 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB) een boete aan belanghebbende opgelegd wegens opzet in verband met de toepassing van het nultarief en de aftrek van voorbelasting. Naar de mening van de inspecteur is tevens sprake van strafverzwarende omstandigheden, te weten listigheid, valsheid of samenspanning zodat de boete is vastgesteld op 100%.
3.30.
Belanghebbende wijst op de verzwaarde bewijslast van de inspecteur ten aanzien van de boete. Zij is in de kern van mening dat de inspecteur de boete gebaseerd heeft op veronderstellingen en daarom niet overtuigend heeft aangetoond dat de boete terecht en tot een juist bedrag is vastgesteld. Tevens stelt belanghebbende dat de boete voor het jaar 2016 niet op de juiste wijze bekend is gemaakt en daarom vernietigd moet worden.
3.31.
De rechtbank verwerpt allereerst het betoog van belanghebbende dat de boete over het jaar 2016 niet zou zijn bekendgemaakt, reeds omdat een berekening van die boete opgenomen is in het overzicht van het rapport boekenonderzoek (zie 2.7). Verder heeft de inspecteur naar het oordeel van de rechtbank ten aanzien van alle correcties doen blijken dat het aan opzet van belanghebbende is te wijten dat te weinig belasting is geheven. De rechtbank zal dit hieronder per correctie nader motiveren.
3.32.
Voor wat betreft de verkoop van de horloges heeft de inspecteur overtuigend aangetoond dat belanghebbende gelet op de incompleetheid van de vereiste documenten voor toepassing van het nultarief en haar betrokkenheid bij fraude door [B.V. 2] tenminste bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat ten onrechte het nultarief is toegepast. In zoverre is in elk geval een boete van 50% gerechtvaardigd.
3.33.
De door de inspecteur aangevoerde strafverzwarende omstandigheden hangen samen met het verwijt dat belanghebbende actief heeft deelgenomen aan fraude of wist of had moeten weten dat sprake was van fraude. De rechtbank acht de inspecteur in die bewijslast geslaagd voor de horloges die door [B.V. 2] zijn doorgeleverd aan [B.V. 3] , waarvan [B.V. 3] niet de verschuldigde btw op aangifte heeft voldaan. Gelet op hetgeen hierover is overwogen onder 3.20 tot en met 3.22 acht de rechtbank overtuigend bewezen dat [gemachtigde] wist en zich er bewust van was dat [B.V. 3] de op de factuur in rekening gebrachte btw niet zou afdragen. Zoals hiervoor is overwogen onder 3.24 is deze bewustheid – ook in het kader van de boete – toe te rekenen aan belanghebbende. De rechtbank is van oordeel dat daarom tevens sprake is van een strafverzwarende omstandigheid – te weten listigheid en valsheid – ten aanzien van de 7 horloges die gefactureerd zijn aan [B.V. 3]
3.34.
Dit betekent niet zonder meer dat ook het bewijs is geleverd dat ter zake van de overige horloges fraude is gepleegd en belanghebbende hiervan op de hoogte was of had moeten zijn. Ten aanzien van de overige horloges heeft de inspecteur, met uitzondering van het horloge dat bij de doorzoeking is aangetroffen op het adres van [gemachtigde] , niet overtuigend aangetoond aan wie het horloge is doorgeleverd en dat daarbij fraude is gepleegd. De enkele stelling dat is geleverd aan ‘ploffers’ en een beschrijving van de keten van de gestelde fraude, is zonder nader bewijs daarvoor onvoldoende. Voor het horloge dat is aangetroffen op het adres van belanghebbende, heeft de inspecteur wel overtuigend aangetoond dat sprake is van listigheid. Ten aanzien van dit horloge heeft de rechtbank immers geoordeeld dat belanghebbende heeft voorgedaan alsof dit horloge in Duitsland zou zijn, terwijl deze feitelijk bij belanghebbende in Nederland was (zie ook 3.18).
3.35.
De rechtbank acht de boete opgelegd in verband met de verkoop van de horloges die uiteindelijk aan [B.V. 3] zijn geleverd en het horloge dat bij de doorzoeking in Nederland is aangetroffen passend en geboden. De boete ten aanzien van de overige horloges acht de rechtbank te hoog. De boete dient in zoverre verminderd te worden tot 50%. Dit brengt mee dat de boete, voor zover deze betrekking heeft op de horloges, als volgt dient te worden vastgesteld.
Nr.
omschrijving
Verkoopprijs belanghebbende
btw
percentage boete
bedrag boete
1
[X 1]
€ 9.900
€ 2.079
50%
€ 1.039
2
2 x [X 1]
€ 15.250
€ 3.203
50%
€ 1.601
3
1 [X 1]
€ 29.350
€ 6.164
100%
€ 6.164
4
1 [X 1]
€ 23.750
€ 4.988
100%
€ 4.988
5
1 [X 1]
€ 7.700
€ 1.617
100%
€ 1.617
6
1 [X 1]
€ 27.250
€ 5.723
50%
€ 2.861
7
1 [X 1]
€ 23.250
€ 4.883
50%
€ 2.441
8
1 [X 1]
€ 8.000
€ 1.680
100%
€ 1.680
9
1 [X 1]
€ 12.500
€ 2.625
100%
€ 2.625
10
1 [X 1]
€ 12.500
€ 2.625
100%
€ 2.625
11
1 [X 1]
€ 8.000
€ 1.680
100%
€ 1.680
12
1 [X 1]
€ 12.500
€ 2.625
50%
€ 1.312
€ 189.950
€ 39.889
€ 30.633
13
[X 1]
€ 27.500
€ 5.775
100%
€ 5.775
€ 250
€ 53
100%
€ 53
14
[X 1]
€ 23.500
€ 4.935
50%
€ 2.467
15
[X 1]
€ 9.000
€ 1.890
50%
€ 945
€ 150
€ 32
50%
€ 16
€ 60.400
€ 12.684
€ 9.256
3.36.
Ten aanzien van de aftrek van voorbelasting met betrekking tot de auto’s ingekocht van [B.V. 3] en de factuur van [Y] heeft de rechtbank hiervoor geoordeeld dat sprake is van valse facturen. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur daarvoor ook aan de verzwaarde bewijslast die geldt voor boetes heeft voldaan. Aangezien sprake is van valse facturen, acht de rechtbank boetes van 100% passend en geboden.
3.37.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een boete van € 54.414 passend en geboden (€ 30.633 + € 9.256 + € 7.490 + € 7.035).
3.38.
De rechtbank ziet aanleiding de boetebeschikking verder te verminderen wegens overschrijding van de redelijke termijn in de zin van artikel 6 EVRM. De redelijke termijn is aangevangen op 21 maart 2019, de dag waarop de boetebeschikking is aangekondigd. De rechtbank doet uitspraak op 2 maart 2023. Sinds de aankondiging van de boetebeschikking is, afgerond, 3 jaren en 10 maanden verstreken. De rechtbank stelt vast dat hiermee de redelijke termijn voor behandeling in bezwaar en beroep van in totaal twee jaar met 1 jaar en 10 maanden is overschreden. [7] Dit leidt tot een vermindering met 15%, met een maximum van € 10.000. [8] De boete zal daarom gematigd worden tot € 46.251.
(
V) Heeft belanghebbende recht op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn?
3.39.
Belanghebbende maakt aanspraak op vergoeding van immateriële schade vanwege de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen het onderhavige geschil beslecht had moeten zijn. De redelijke termijn voor behandeling van bezwaar en beroep bedraagt in beginsel twee jaar, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het bezwaarschrift. De rechtbank stelt vast dat het bezwaarschrift op 7 mei 2019 is ingediend bij de inspecteur en op 9 mei 2019 is ontvangen. De rechtbank doet uitspraak op 2 maart 2023. Daaruit volgt dat de redelijke termijn met 22 maanden is overschreden.
3.40.
Belanghebbende heeft - uitgaande van een vergoeding van € 500 per overschrijding van een half jaar - recht op een schadevergoeding van € 2.000. Omdat de bezwaarfase afgerond 11 maanden heeft geduurd en daarmee 5 maanden te lang, komt 5/22 deel (dus afgerond € 455) voor rekening van de inspecteur, en de rest (€ 1.545) voor rekening van de Minister.

4.Conclusie en gevolgen

4.1.
De beroepen zijn gegrond. De rechtbank vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 67.098 en de boete tot een bedrag van € 46.251. Ook krijgt belanghebbende een vergoeding vanwege immateriële schade van € 2.000.
4.2.
Omdat de beroepen gegrond zijn moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van haar proceskosten. De inspecteur moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht berekend. De rechtbank ziet in hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd geen aanleiding om aan belanghebbende een integrale proceskostenvergoeding toe te kennen [9] . De rechtbank wijst dit verzoek daarom af en kent een forfaitaire vergoeding toe.
4.3.
De vergoeding is als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 296. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837. Belanghebbende heeft in bezwaar gevraagd om vergoeding van de proceskosten. De gemachtigde heeft in de bezwaarfase een bezwaarschrift ingediend en een hoorgesprek gehad. In de beroepsfase heeft de gemachtigde een beroepschrift alsmede een conclusie van repliek ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.684,50 [10] .
4.4.
Conform haar verzoek zal de rechtbank bepalen dat belanghebbende recht heeft op een vergoeding van wettelijke rente indien de proceskosten en het griffierecht in beroep niet aan belanghebbende wordt uitbetaald binnen vier weken na de datum van deze uitspraak. [11]

5.Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag tot € 67.098;
- vermindert de boetebeschikking tot € 46.251;
- veroordeelt de inspecteur tot vergoeding aan belanghebbende van immateriële schade van € 455;
- veroordeelt de Minister tot vergoeding aan belanghebbende van immateriële schade van € 1.545;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 2.684,50 aan proceskosten aan belanghebbende;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van in totaal € 354 aan belanghebbende moet vergoeden;
- beslist dat, indien de proceskostenvergoeding en/of de griffierechten niet tijdig worden vergoed, de wettelijke rente daarover is gaan lopen vier weken na de datum waarop deze uitspraak is gedaan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, voorzitter, mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, leden, in aanwezigheid van mr. A.S. Wiskerke-Hovanesian, griffier, op 2 maart 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [12]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.

Voetnoten

1.HR 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BA3823.
2.Artikel 7:4 van de Awb.
3.Vgl. HvJ, 18-12-2008, nr. C-349/07, Soprope, rechtsoverweging 41.
4.Vgl. HvJ 27 september 2007, C-146/05, Collée, ECLI:EU:C:2007:549, punt 21 en punt 31.
5.Vgl. HvJ EU 6 juli 2006, ECLI:EU:C:2006:446, punt 59, HvJ EU 21 juni 2012, ECLI: EU:C:2012:373, punt 45 en HvJ EU 11 november 2021, ECLI: EU:C:2021:910, punt 46.
6.Vgl. HvJ EU 11 november 2021, ECLI:EU:C:2021:910, punt 50.
7.Vgl. Hoge Raad 22 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AO9006.
8.Vgl. Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 21 juni 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:2713.
9.De rechtbank behoeft dit oordelen niet nader te motiveren. Zie HR 4 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2995.
10.2 x € 296 plus 2,5 x € 837.
11.Vgl. HR 11 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1575.
12.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR.