ECLI:NL:HR:2024:207
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak over navorderingsaanslag inkomstenbelasting en belastingrente
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 februari 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door belanghebbende, vertegenwoordigd door A.O. Lubbers, tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep in cassatie was gericht tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 27 februari 2023, waarin een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2017 aan belanghebbende was opgelegd, evenals een beschikking inzake belastingrente.
De waarnemend Advocaat-Generaal R.J. Koopman had op 10 november 2023 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie. De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende over de uitspraak van de Rechtbank beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft daarbij geen verdere motivering hoeven geven, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is gewezen door vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, samen met de raadsheren E.F. Faase en P.A.G.M. Cools, en is in het openbaar uitgesproken op 9 februari 2024.