ECLI:NL:RBZWB:2023:1214

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 februari 2023
Publicatiedatum
23 februari 2023
Zaaknummer
AWB- 22_2325
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van WIA-uitkering en toeslag op grond van de Toeslagenwet na ontdekking hennepkwekerij

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 februari 2023, wordt het beroep van eiser tegen de herziening van zijn WIA-uitkering en de toeslag op grond van de Toeslagenwet beoordeeld. Eiser, die sinds 2006 een WIA-uitkering ontvangt, heeft bezwaar gemaakt tegen besluiten van het UWV van 15 maart 2022, waarbij zijn uitkering en toeslag over de periode van 7 november 2020 tot en met 17 januari 2021 zijn herzien en teruggevorderd. Dit gebeurde naar aanleiding van de ontdekking van een hennepkwekerij in zijn huurwoning, waar hij zelf heeft erkend eigenaar van te zijn. Het UWV heeft op basis van de aangetroffen hennepplanten de inkomsten uit de hennepteelt vastgesteld en de uitkering verlaagd. Eiser heeft zijn bezwaar tegen deze besluiten ongegrond verklaard gekregen.

De rechtbank oordeelt dat het UWV terecht heeft gehandeld door de herziening en terugvordering door te voeren, omdat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden door geen melding te maken van de inkomsten uit de hennepteelt. De rechtbank stelt vast dat de herziening van de uitkering en de terugvordering van de ontvangen bedragen gerechtvaardigd zijn, ook al is eiser nog niet strafrechtelijk veroordeeld. De rechtbank concludeert dat er geen dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien en verklaart het beroep van eiser ongegrond. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding en het griffierecht wordt niet vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/2325 WIA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 februari 2023 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam 1] , eiser

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV),(verweerder)
gemachtigde: mr. C.J.G. Oom-Roumen.

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de herziening van zijn uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) en de herziening van de toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW) over de periode van 7 november 2020 tot en met 17 januari 2021 en de daarmee samenhangende terugvorderingen.
1.2
Het UWV heeft bij besluit van 15 maart 2022 eisers WIA-uitkering herzien over de periode van 7 november 2020 tot en met 7 januari 2021 [1] en een bedrag van € 2.652,74 teruggevorderd. Verder heeft het UWV bij besluit van eveneens 15 maart 2022 de toeslag op grond van de Toeslagenwet over de periode van 7 november tot en met 17 januari 2021 herzien en een bedrag van € 385,80 teruggevorderd. Tot slot heeft het UWV bij afzonderlijk besluit van 15 maart 2022 aangegeven eiser geen boete op te leggen.
Tegen deze besluiten heeft eiser bezwaar gemaakt.
1.3
Met het bestreden besluit van 20 april 2022 is het UWV bij deze besluiten gebleven.
1.4
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5
De rechtbank heeft het beroep op 12 januari 2023 op zitting behandeld. Eiser is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Het UWV is verschenen bij gemachtigde.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser ontvangt sinds 2006 een WIA-uitkering en toeslag op grond van de TW.
Op 16 januari 2021 is hij door de politie aangehouden in verband met een ontmantelde hennepkwekerij in zijn huurwoning [adres] 9 te [plaatsnaam 2] . Eiser heeft erkend dat dit zijn hennepkwekerij is geweest. Op grond van hetgeen is aangetroffen in de kweekruimte, tenminste minimaal 300 hennepplanten/potten, is het wederrechtelijk verkregen voordeel berekend op netto € 25.348,81. De woning waar de hennepkwekerij is aangetroffen is gesloten op last van de burgemeester.
Eiser heeft niet aan het UWV doorgegeven dat hij werkzaamheden in de hennepteelt heeft verricht. Het UWV heeft de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebruikt om eisers inkomsten uit de hennepteelt vast te stellen. De berekende inkomsten heeft het UWV gekort op de uitkering die eiser ontving over de periode dat hij een hennepkwekerij op zijn adres heeft gehad.
Het UWV heeft bij besluit van 15 maart 2022 eisers uitkering op grond van de WIA over de periode van 7 november 2020 tot en met 17 januari 2021 verlaagd. Eiser moet nog een bedrag van € 2.652,74 terugbetalen. Bij besluit van eveneens 15 maart 2022 heeft het UWV besloten dat eisers toeslag op grond van de TW over de periode van 7 november 2020 tot en met 17 januari 2021 wordt verlaagd. Eiser moet een bedrag van € 385,80 terugbetalen. Tot slot heeft het UWV bij besluit van 15 maart 2022 besloten om eiser geen boete op te leggen, omdat eiser destijds een bewindvoerder had.
Eiser heeft tegen deze besluiten bezwaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit zijn de bezwaren ongegrond verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

Het geschil
3.1
De rechtbank stelt vast dat het UWV op 15 maart 2022 een drietal besluiten heeft genomen, twee besluiten over de herziening en terugvordering van de WIA-uitkering en toeslag op grond van de TW en een besluit over het niet opleggen van een boete. Tegen deze besluiten heeft eiser bezwaar gemaakt. Het UWV heeft in het bestreden besluit het bezwaar tegen deze drie besluiten ongegrond verklaard. Eiser heeft beroep ingesteld.
De rechtbank gaat ervan uit dat eisers beroep niet ziet op de ongegrondverklaring van zijn bezwaren, gericht tegen het besluit waarbij is aangegeven om eiser geen boete op te leggen.
Dat betekent dat thans uitsluitend aan de orde is de herziening en terugvordering van de WIA-uitkering en toeslag op grond van de TW over de periode 7 november 2020 tot en met 17 januari 2021. De rechtbank beoordeelt het beroep aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3.2
De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wettelijk kader
4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Standpunt eiser
5. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij de terugvorderingsbesluiten van het UWV ziet als strafmaatregel. Er worden bedragen teruggevorderd zonder dat eiser strafrechtelijk is veroordeeld. Eiser wijst erop dat er een grote kans bestaat dat hij wordt vrijgesproken van de hennepteelt. De strafzaak berust op valsheid in geschrifte. De namen die in de bewijsstukken worden aangeleverd zijn geheim gehouden zodat eiser tegen deze personen geen juridische stappen kan ondernemen. De politiemensen die met het UWV hebben gesproken en bewijs hebben geleverd, hebben geen politieopleiding genoten en leveren valse bewijsstukken aan. Eiser benadrukt dat hij niets heeft verdiend aan de hennepkwekerij.
Samenloop met strafzaak
6.1
De rechtbank stelt voorop dat het feit dat eiser nog niet strafrechtelijk is veroordeeld, los staat van deze zaak waar het gaat om de herziening en terugvordering van de uitkering en toeslag over een beperkte periode, in welke periode eiser inkomsten had uit hennepteelt. De beroepsgrond van eiser dat tot terugvordering wordt overgegaan zonder dat hij strafrechtelijk is veroordeeld, slaagt niet.
6.2
Voor zover eiser stelt dat het strafrechtelijk onderzoek op valsheid in geschrifte berust en dat daardoor met de uitkomsten van het strafrechtelijk onderzoek bij de thans voorliggende beoordeling van de herziening en terugvordering geen rekening kan worden gehouden, overweegt de rechtbank het volgende.
Uit de gedingstukken volgt naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam dat in eisers huurwoning in [plaatsnaam 2] een hennepkwekerij is aangetroffen. Eiser heeft volgens het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van verhoor verdachte van 17 januari 2021 verklaard eigenaar te zijn van de hennepplantage en dat hij deze plantage zelf heeft ingericht, met plantjes die hij via internet heeft gekocht.
De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de door eiser afgelegde verklaring, zoals opgenomen in het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal. Eiser heeft zijn verklaring doorgelezen en volhardde in hetgeen was weergegeven. Hij heeft vervolgens de verklaring mede ondertekend. Anders dan eiser kennelijk meent, ziet de rechtbank niet in dat de verklaring van eiser dat hij eigenaar is van een hennepkwekerij zou berusten op valsheid in geschrifte. Ook anderszins is niet gebleken dat deze verklaring van eiser onrechtmatig zou zijn verkregen. Het UWV mocht dan ook uitgaan van de door eiser in het kader van het strafrechtelijk onderzoek afgelegde verklaring.
Schending inlichtingenplicht
7.1
De rechtbank stelt voorop dat een verzekerde, die een aanvraag voor een uitkering heeft ingediend of recht heeft op een uitkering, op verzoek of uit eigen beweging zo spoedig mogelijk alle informatie moet verstrekken, waarvan het hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat die van invloed kan zijn op het recht op uitkering, de hoogte of de betaling daarvan. [2] Dit wordt de inlichtingenplicht genoemd.
7.2
Ter zitting heeft de gemachtigde van het UWV desgevraagd toegelicht dat de grondslag om de WIA-uitkering en toeslag op grond van de TW te herzien is gelegen in het feit dat eiser geen melding heeft gemaakt van de inkomsten uit de hennepteelt. Hierdoor is volgens het UWV sprake van schending van de inlichtingenplicht.
7.3
De rechtbank volgt het UWV in het standpunt dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Niet ter discussie staat dat in de woning die eiser huurde op 16 januari 2021 een hennepplantage is aangetroffen. Eiser heeft geen mededeling gedaan bij het UWV van die plantage.
Het is vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [3] dat als in een woning van een belanghebbende een hennepplantage wordt aangetroffen de vooronderstelling gerechtvaardigd is dat die belanghebbende daarvan de exploitant is geweest en dat de opbrengst hem of haar ten goede is gekomen. Het is dan aan die belanghebbende om bewijs te leveren dat die vooronderstelling ontkracht. Dat heeft eiser niet gedaan. Eiser heeft juist zelf erkend dat de hennepplantage van hem was. [4]
De omstandigheid dat eiser naar eigen zeggen geen financieel voordeel heeft gehad van de hennepteelt, maakt niet dat geen sprake kan zijn van schending van de inlichtingenplicht. Het is vaste rechtspraak van de CRvB [5] dat bij de exploitatie van een hennepplantage steeds rekening moet worden gehouden met inkomsten. Dit betekent dat het UWV ervan heeft kunnen uitgaan dat eiser inkomsten heeft gehad uit zijn betrokkenheid bij hennepteelt. De hoogte daarvan kan worden bepaald indien van de investeringen in en de exploitatie van de kwekerij een deugdelijke administratie voorhanden is. Eiser heeft geen administratie overgelegd, wat voor zijn risico komt. Eiser heeft de hiervoor vermelde vooronderstelling dat de opbrengst van de kwekerij hem ten goede is gekomen niet ontkracht. De blote stelling van eiser dat hij niets heeft verdiend aan de hennepkwekerij acht de rechtbank in dit verband onvoldoende.
Het had eiser redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat de exploitatie van de hennepkwekerij in zijn woning en de daarmee verkregen opbrengsten van invloed zou zijn op de hoogte van zijn WIA-uitkering en toeslag op grond van de TW. Eiser had hiervan dan ook uit eigen beweging aan het UWV opgave moeten doen. [6]
7.4
Uit het voorgaande volgt dat het UWV terecht het standpunt heeft ingenomen dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden door geen melding te maken van de hennepplantage en de daarmee verworven inkomsten.
Herziening en terugvordering
8.1
Het UWV is verplicht een WIA-uitkering en toeslag op grond van de TW te herzien wanneer als gevolg van het niet of niet volledig nakomen van de inlichtingenplicht de hoogte van de uitkering ten onrechte op een te hoog bedrag is vastgesteld. [7] Deze situatie doet zich in het geval van eiser voor.
8.2
Het UWV is verder verplicht om de uitkering die onverschuldigd is betaald, terug te vorderen. Er is daarmee een grondslag voor het UWV om over te gaan tot terugvordering van door eiser ten onrechte ontvangen WIA- en TW-gelden. [8]
Als de belanghebbende geen concrete, verifieerbare en relevante gegevens verstrekt over zijn werkzaamheden en de daarmee verworven inkomsten, is het UWV volgens vaste rechtspraak van de CRvB [9] bevoegd om de inkomsten schattenderwijs vast te stellen. De gevolgen van het ontbreken van concrete, verifieerbare gegevens over het inkomen van de belanghebbende vallen dan geheel binnen zijn risicosfeer. Deze situatie doet zich in het geval van eiser ook voor. Eiser heeft de juistheid van de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel niet (gemotiveerd) betwist.
8.3
Het UWV is alleen dan niet verplicht tot herziening of terugvordering van een WIA-uitkering of toeslag op grond van de TW over te gaan als sprake is van dringende redenen op grond waarvan hij geheel of gedeeltelijk van terugvordering van de WIA- en TW-uitkering had moeten afzien. [10]
Van dergelijke dringende redenen kan volgens vaste rechtspraak van de CRvB slechts sprake zijn als een herziening of terugvordering onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen met zich meebrengt. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging van alle relevante omstandigheden plaatsvindt. Degene die zich beroept op dringende redenen, moet die redenen aannemelijk maken. [11]
Eiser heeft niet gesteld en de rechtbank is ook niet gebleken dat sprake zou zijn van dringende redenen in de hiervoor bedoelde zin. Uit het voorgaande volgt dat het UWV terecht het standpunt heeft ingenomen dat geen sprake is van dringende redenen om van herziening of terugvordering af te zien.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard krijgt eiser geen proceskostenvergoeding. Ook krijgt eiser het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks rechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Vermunt, griffier, op 23 februari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Wettelijk kader

Wet WIA
Artikel 27, eerste lid, van de Wet WIA, bepaalt, voor zover van belang, dat de verzekerde die een recht heeft op een uitkering op grond van deze wet op verzoek of uit eigen beweging zo spoedig mogelijk alle informatie verstrekt, waarvan het hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat die van invloed kan zijn op het recht op een uitkering, de hoogte van de uitkering of de betaling van de uitkering, aan het UWV.
Artikel 52, eerste lid, van de Wet WIA bepaalt dat op de arbeidsongeschiktheidsuitkering per kalendermaand in mindering wordt gebracht: 0,7 x A x B/C, waarbij
A staat voor inkomen per kalendermaand;
B staat voor het dagloon waarnaar de arbeidsongeschiktheidsuitkering is berekend;
C staat voor het dagloon waarnaar de arbeidsongeschiktheidsuitkering zou zijn berekend indien dat niet gemaximeerd zou zijn op het in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen bedoelde bedrag met betrekking tot een loontijdvak van een dag.
Op grond van artikel 76, eerste lid, van de Wet WIA herziet het UWV beschikkingen op grond van deze wet of trekt dergelijke beschikkingen in, indien:
a. als gevolg van het niet of niet volledig nakomen van de artikelen 27 tot en met 32 en de daarop berustende bepalingen het recht op een uitkering op grond van deze wet niet of niet meer kan worden vastgesteld of ten onrechte is vastgesteld of de hoogte van de uitkering ten onrechte op een te hoog bedrag is vastgesteld;
b. de verstrekking van een voorziening als bedoeld in artikel 34a, eerste lid, of 35 ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
c. anderszins de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is vastgesteld.
Het derde lid voegt hieraan toe dat indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn het UWV kan besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien.
Artikel 77, eerste lid, van de Wet WIA bepaalt dat een uitkering die op grond van deze wet alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald en hetgeen als gevolg van een beschikking als bedoeld in artikel 76 door het UWV onverschuldigd is betaald of verstrekt door het UWV wordt teruggevorderd.
Het zesde lid voegt hieraan toe dat indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn het UWV kan besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
Toeslagenwet
Op grond van het artikel 2 van de Toeslagenwet bestaat er een recht op toeslag als iemands inkomen onder een bepaald bedrag blijft.
Op grond van artikel 11a, van de Toeslagenwet herziet het UWV een besluit tot toekenning van toeslag, dan wel trekt zij dat indien:
a. het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 12, 12a, eerste lid, aanhef en onderdeel b, of 13 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van toeslag;
b. anderszins de toeslag ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
c. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 12, 12a, eerste lid, aanhef en onderdeel b, of 13 ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op toeslag bestaat.
Het tweede lid voegt hieraan toe dat dat indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn het UWV kan besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien.
Artikel 12, eerste lid, van de Toeslagenwet bepaalt, samengevat, dat degene die aanspraak maakt op een toeslag verplicht is aan het UWV onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen waarvan hem of haar redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op toeslag, de hoogte van de toeslag, het geldend maken van het recht op toeslag of op het bedrag van de toeslag dat wordt betaald.
Artikel 20, eerste lid, van de Toeslagenwet bepaalt dat de toeslag die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 11a onverschuldigd is betaald, door het UWV wordt teruggevorderd.
Het vijfde lid voegt hieraan toe dat indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn het UWV kan besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
Beleidsregels
In artikel 3, derde lid, van de Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen 2006 (de Beleidsregels) is bepaald dat, indien het de verzekerde redelijkerwijs duidelijk was of duidelijk kon zijn dat hem ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering werd verstrekt, de uitkering wordt ingetrokken of herzien met terugwerkende kracht tot en met de dag waarop het de verzekerde redelijkerwijs duidelijk was of kon zijn dat hem ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering werd verstrekt.

Voetnoten

1.Ter zitting is door de gemachtigde van het UWV aangegeven dat hier moet worden gelezen: 17 januari 2021.
2.Dit staat in artikel 27, eerste lid, van de Wet WIA. In artikel 12 van de TW is een gelijkluidende bepaling opgenomen.
3.Zie onder meer de uitspraken van 8 augustus 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2880 en van 15 februari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:322.
4.Zie het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van verhoor verdachte van 17 januari 2021.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 21 januari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:161, en van 11 augustus 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1809.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 8 augustus 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2880.
7.Op grond van artikel 76, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet WIA en artikel 11a, eerste lid, aanhef en onder a, van de TW.
8.Op grond van artikel 77, eerste lid, van de Wet WIA en artikel 20, eerste lid, van de TW.
9.Zie onder meer de uitspraak van 28 februari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:578.
10.Dat is bepaald in artikel 76, derde lid, van de Wet WIA, artikel 77, zesde lid, van de Wet WIA, artikel 11a, tweede lid, van de TW en artikel 20, vijfde lid, van de TW.
11.Bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 21 november 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3710.