ECLI:NL:RBZWB:2023:1033

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 februari 2023
Publicatiedatum
15 februari 2023
Zaaknummer
AWB- 22_2219
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het projectplan West Brabantse Waterlinie door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant

In deze uitspraak van 14 februari 2023 beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eisers tegen het besluit van het waterschap Brabantse Delta over het projectplan West Brabantse Waterlinie. Dit projectplan is vastgesteld op 2 maart 2022 en betreft de aanleg van een waterstaatswerk, specifiek een bergingsgebied, dat moet bijdragen aan de bescherming en verbetering van de waterkwaliteit in de regio. Eisers, die eigenaars zijn van percelen grenzend aan het projectgebied, hebben hun bezorgdheid geuit over de gevolgen van de waterpeilverhoging en de eigendomsrechten van een perceel dat door een stichting is verworven. De rechtbank heeft eerder wrakingsverzoeken van eisers afgewezen en het beroep inhoudelijk behandeld, waarbij de eisers niet aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat het projectplan rechtmatig is en dat de zorgen van eisers over wateroverlast en eigendomsrechten niet gegrond zijn. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het projectplan in stand blijft. De uitspraak benadrukt dat de eigendomskwesties civielrechtelijk zijn en niet binnen de bestuursrechtelijke procedure kunnen worden beoordeeld. De rechtbank wijst erop dat de waterpeilverhoging niet als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht kan worden aangemerkt, waardoor er geen bezwaar en beroep openstaat. De rechtbank concludeert dat het waterschap voldoende onderzoek heeft gedaan naar de mogelijke nadelige gevolgen van het projectplan en dat de belangen van de eisers zijn afgewogen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/2219 CHW

uitspraak van de meervoudige kamer van 14 februari 2023 in de zaak tussen

[eiser1] en [eiser2] , uit [plaatsnaam] , eisers,

en

het algemeen bestuur van waterschap Brabantse Delta, verweerder.

Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[naam stichting] (de stichting).

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het besluit van het waterschap van 2 maart 2022 over de vaststelling van het op grond van artikel 5.4, eerste lid, van de Waterwet voorgeschreven projectplan West Brabantse Waterlinie . Op grond van deze bepaling geschiedt de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk door of vanwege de beheerder overeenkomstig een daartoe door hem vast te stellen projectplan. Een bergingsgebied is een waterstaatswerk (artikel 1.1 van de Waterwet).
1.2
Op deze beroepsprocedure is de Crisis- en Herstelwet van toepassing. De rechtbank heeft ernaar gestreefd om binnen 6 maanden na afloop van de beroepstermijn, dus in dit geval uiterlijk 19 oktober 2022, uitspraak te doen. Hierna volgt de reden waarom vertraging is ontstaan en de rechtbank later uitspraak doet.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op zitting gepland op 28 september 2022.
Op die zitting waren aanwezig: eisers, en namens het waterschap [aanwezige waterschap1] , [aanwezige waterschap2] en [aanwezige waterschap3] . Namens de stichting was niemand aanwezig.
Voordat de rechtbank het beroep kon behandelen, hebben eisers aan het begin van de zitting een verzoek ingediend, strekkende tot wraking van de rechters. Bij beslissing van 13 oktober 2022 heeft de wrakingskamer van de rechtbank dit verzoek afgewezen.
1.4
De rechtbank heeft het beroep opnieuw op zitting gepland op 12 december 2022.
Op die zitting waren aanwezig: eiser [eiser1] , en namens het waterschap [aanwezige waterschap4] , [aanwezige waterschap1] , [aanwezige waterschap2] . Namens de stichting was niemand aanwezig.
Voordat de rechtbank het beroep kon behandelen, heeft eiser een tweede wrakingsverzoek ingediend. Vervolgens heeft eiser de zittingszaal verlaten.
De rechters van de meervoudige kamer hebben besloten dit wrakingsverzoek naast zich neer te leggen, omdat dezelfde gronden zijn aangevoerd als bij het eerste wrakingsverzoek. [1] Vervolgens heeft de rechtbank het beroep inhoudelijk behandeld, bij afwezigheid van eisers. Aan het einde van de zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en medegedeeld dat binnen zes weken uitspraak zal worden gedaan.
1.5
Bij brief van 14 december 2022, ontvangen op 19 december 2022, hebben eisers een derde wrakingsverzoek ingediend. Bij beslissing van 19 januari 2023 heeft de wrakingskamer van de rechtbank dit wrakingsverzoek deels kennelijk niet-ontvankelijk en overigens kennelijk ongegrond verklaard. De termijn voor het doen van uitspraak is hierdoor gedurende 4 weken en 4 dagen geschorst geweest.
Voorgeschiedenis
2.1
In 2009/2010 heeft een herinrichtingproject plaatsgevonden in het kader van het herstel van de West Brabantse Waterlinie met een focus op herstel van de cultuurhistorisch waardevolle aspecten van de forten Pinssen en de Roovere, natuurherstel en de aanleg van een waterbergingsgebied in aansluiting op de liniestructuur. Het waterschap ziet de waterberging als een maatregel die bijdraagt aan het beschermen en verbeteren van de waterkwaliteit van de benedenstrooms gelegen natte natuurparel Halsters Laag. Door de waterberging wordt deze natuurparel beschermd tegen ongewenste overstromingen.
Deze ontwikkeling is mogelijk gemaakt met het bestemmingsplan “ Herstel West-Brabantse Waterlinie ” van de gemeente Bergen op Zoom, dat op 4 juli 2011 onherroepelijk is geworden.
2.2
De waterberging was nog niet operationeel vanwege een laaggelegen particulier perceel binnen het waterbergingsgebied. Eind 2020 heeft de stichting dit perceel, kadastraal bekend [perceel stichting] , gekocht. Dit was voor het waterschap aanleiding om het projectplan vast te stellen, zodat de waterberging in gebruik kan worden genomen.
2.3
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het projectplan en een verzoek om voorlopige voorziening (BRE 22/2218 CHW VV) ingediend.
2.4
Eiser [eiser1] is eigenaar van de kadastrale percelen [percelen eiser1] . Deze percelen grenzen direct aan perceel [perceel stichting] . Eiseres [eiser2] is eigenaar van het kadastrale perceel [perceel eiser2]
2.5
Eisers hebben aangevoerd dat de stichting de eigendomsrechten van het perceel [perceel stichting] op onrechtmatige wijze van hen heeft verkregen. Eiser [eiser1] beschouwt zichzelf nog steeds als eigenaar en er lopen juridische procedures om de eigendom terug te krijgen. De percelen van eisers hadden altijd een uitweg via perceel [perceel stichting] naar de [weg] . Het gebruik van die uitweg is nu feitelijk onmogelijk gemaakt, omdat de dam met duiker in de sloot tussen perceel [perceel stichting] en [locatie] is verwijderd en het dammetje waarover zij altijd reden met hun machines, is afgegraven.
Verder hebben eisers aangevoerd dat zij al jaren last hebben van wateroverlast, eigenlijk sinds het herinrichtingsplan is uitgevoerd. Toen was het grondwaterpeil nog tussen 0,5 en 0,7 meter + NAP. Nu heeft het waterschap het peil verhoogd naar 0,8 meter + NAP. Eisers vrezen voor nog meer wateroverlast op hun percelen.
2.6
Op 16 juni 2022 heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening ter zitting behandeld.
In de uitspraak van 30 juni 2022 [2] heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en bepaald dat in het kader van het vooronderzoek in de bodemprocedure aan het waterschap wordt verzocht om nader toe te lichten waarom volgens het waterschap de vaste verhoging van het stuwpeil tot NAP + 0,8 meter en de bovengrens van het stuwpeil bij ingebruikname van de waterberging tot NAP + 1,2 meter niet leiden tot (verdere) vernatting van en/of wateroverlast op de percelen van eisers, en zo nodig nader hydrologisch onderzoek hiernaar te doen. Het waterschap kan dan ook inhoudelijk reageren op de mogelijke oorzaak die eiser [eiser1] aandraagt voor de vernatting van de percelen. In het kader van regie in het vooronderzoek werd het waterschap tevens gevraagd nader toe te lichten waarom het waterschap op het standpunt staat dat tegen het (deel)besluit tot verhoging van het stuwpeil geen beroep openstaat.
2.7
Op 8 augustus 2022 heeft het waterschap op de vragen van de rechtbank gereageerd. Eisers hebben niet gereageerd op de toelichting van het waterschap.

Beoordeling door de rechtbank

3.1
De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid van het projectplan aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
3.2
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.3
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Eigendom
4.1
De voorzieningenrechter heeft in haar uitspraak van 30 juni 2022 overwogen dat in de bestuursrechtelijke procedure over het projectplan van het waterschap geen ruimte is om de eigendomsrechtelijke situatie van perceel [perceel stichting] te beoordelen. Daartoe heeft zij overwogen dat het geschil over de eigendom een civielrechtelijke kwestie is, die tussen andere partijen (de stichting en eiser [eiser1] ) speelt en waar het waterschap niet bij betrokken is.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter zijn voor het waterschap, en in het verlengde daarvan voor de bestuursrechter, de bestaande kadastrale gegevens leidend. In het kadaster staat de stichting geregistreerd als de huidige eigenaar van perceel [perceel stichting] .
4.2
De rechtbank heeft nu geen aanleiding om anders te oordelen dan de voorzieningenrechter heeft gedaan in de uitspraak van 30 juni 2022. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS), de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken, is het geven van een oordeel over de eigendom van een perceel voorbehouden aan de civiele rechter. Zolang er geen oordeel van die rechter voorligt, moet uitgegaan worden van wat in de openbare registers van het kadaster over de eigendom is vermeld. [3] Dat eisers, zoals eiser [eiser1] ter zitting nog heeft gesteld, de eigendom, zoals die nu in het kadaster staat geregistreerd, zullen aanvechten tot de Hoge Raad of het Europese Hof van Justitie, geeft de rechtbank geen aanleiding om anders te oordelen.
Waterpeil/vernatting
5.1
Eén van de aanpassingen die het waterschap noemt in het projectplan is de verhoging van het waterpeil naar 0,8 meter + NAP en maximaal 1,20 meter +NAP. Hierdoor vrezen eisers voor vernatting van en (meer) wateroverlast op hun percelen. Zij hebben dit ook aangevoerd in hun zienswijze tegen het ontwerpprojectplan.
5.2
In de reactie op de zienswijze stelde het waterschap over de wijziging van het peil:
“Er zijn peilbeheerste en vrij afwaterende gebieden. In peilbeheerste gebieden gelden peilbesluiten die voorschrijven hoe hoog of laag het oppervlaktewaterpeil mag zijn.
In de vrij afwaterende gebieden ligt dat anders. In die gebieden kan het waterschap geen extra water aanvoeren, waardoor het meest optimale peil kan zakken. Een gegarandeerd waterpeil is dus niet mogelijk in de vrij afwaterende gebieden. Daarom geldt daarvoor dan ook geen peilbesluit. Bij de zienswijzen die gaan over (wijziging van) het peil is bekeken of deze een relatie hebben met de aanleg of wijziging van de waterstaatswerken in het gebied. Op deze manier kan toch op de zorgen om (wijziging van) het waterpeil worden ingegaan.”
5.3
De rechtbank heeft het waterschap gevraagd om nader toe te lichten waarom tegen het (deel)besluit tot verhoging van het waterpeil geen beroep openstaat. In reactie op deze vraag stelt het waterschap:
“In gebieden met een verplicht peilbesluit is rechtsbescherming mogelijk tegen de in te stellen peilen die met de waterstaatswerken kunnen worden nagestreefd op basis van een peilbesluit. In gebieden zonder peilbesluit betreft het instellen en nastreven van bepaalde peilen een feitelijke handeling in het kader van door het waterschap uit te voeren waterbeheer.”
5.4
Op grond van artikel 5.2 van de Waterwet moeten peilbesluiten worden vastgesteld voor daartoe aan te wijzen oppervlaktewater- of grondwaterlichamen.
Naar het oordeel van de rechtbank is vast komen te staan dat het gebied waar het projectplan betrekking op heeft in de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant niet is aangewezen als gebied waar voor de oppervlaktewaterlichamen een peilbesluit moet worden vastgesteld. Gelet hierop kan de aanpassing van het waterpeil in het projectplan niet worden aangemerkt als een peilbesluit als bedoeld in artikel 5.2 van de Waterwet.
Uit de toelichting van het waterschap ter zitting maakt de rechtbank op dat de handhaving van het voorgenomen peil in dit gebied niet kan worden gegarandeerd en dat er daarom ook geen verplichting tot het nemen van een peilbesluit geldt. Het peil dat genoemd wordt in het projectplan moet dus gezien worden als een indicatieve doelstelling. [4]
De rechtbank is van oordeel dat de aanpassing van het waterpeil naar 0,8 meter + NAP, gelet hierop, niet is gericht op enig rechtsgevolg. Het is geen peilbesluit als bedoeld in artikel 5.2 van de Waterwet en ook anderszins geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Omdat geen sprake is van een besluit, staat er ook geen bezwaar en beroep open.
Daarbij is van belang dat een projectplan volgens artikel 5.1, eerste lid, van de Waterwet de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk tot onderwerp heeft. Het feitelijk verhogen van het waterpeil is niet te beschouwen als een zodanige handeling. De eventuele toekomstige waterstandsverhoging is niet het gevolg van het vaststellen van het projectplan, maar het gevolg van een nader (en dus later) uit te voeren feitelijke handeling die in deze procedure niet ter beoordeling staat.
Schade ontstaan door het feitelijk verhogen van het waterpeil kan wellicht verhaald worden via een verzoek tot schadevergoeding op grond van de Waterwet (artikel 7.14 in combinatie met artikel 7.15) of, wanneer van een onrechtmatige overheidsdaad sprake zou zijn, aansprakelijkheidstelling op grond van een onrechtmatige daad (artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek).
6.1
Op grond van artikel 5.4, eerste lid, van de Waterwet geschiedt de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk door of vanwege de beheerder overeenkomstig een daartoe door hem vast te stellen projectplan.
Volgens de rechtspraak van de AbRS is het niet zo dat er geen nadelige gevolgen mogen optreden als gevolg van een projectplan. Evenmin is vereist dat met alle betrokkenen volledige overeenstemming bestaat over de te nemen maatregelen. Artikel 5.4, tweede lid, van de Waterwet vereist dat het projectplan een beschrijving bevat van de te treffen voorzieningen om de nadelige gevolgen van de uitvoering van het werk ongedaan te maken of te beperken. Een projectplan omschrijft welke nadelige gevolgen kunnen optreden, welke voorzieningen worden en kunnen worden getroffen om die nadelige gevolgen ongedaan te maken of te beperken en welke mogelijkheden er zijn om een financiële vergoeding te krijgen voor schade die niet kan worden voorkomen. [5]
6.2
In de reactie op de zienswijze stelde het waterschap:
“De belangen van appellant zijn getoetst waarbij we refereren aan het Plan Grontmij uit 2008. In de winter is de afgelopen jaren een waterpeil nagestreefd tussen NAP 0,50 m tot NAP 0,70 m. De drooglegging nabij de percelen is onder deze omstandigheden groot genoeg. De maaiveldhoogte van het perceel ( [percelen eiser1] ) bedraagt minimaal NAP 1,50 m en dit betekent een drooglegging van 0,8 tot 1,0 m, wat voor grasland voldoende is.
De percelen van appellant hebben volgens het vigerend bestemmingsplan de functie ‘Natuur’ of ‘Water’. De huidige en toekomstige drooglegging van de percelen past bij deze functies.
In het kader van de overstromingsnorm voor wateroverlast buiten stedelijk gebied spant het waterschap zich in om te voorkomen dat percelen van appellant te vaak en onnodig overstromen. Daartoe is een oppervlaktewatermeetpunt ingericht om dit te kunnen controleren.
Het waterschap beoordeelt wateroverlast op basis van de functie die een perceel in het gebied heeft. Er is sprake van wateroverlast op het moment dat het peil van het oppervlaktewater het niveau van het maaiveld overschrijdt. Bij het huidige en toekomstige oppervlaktewaterpeil in dit gebied is hiervan geen sprake. Ook niet bij de inzet van de waterberging.
Mocht appellant onverhoopt toch schade ondervinden vanwege de optredende waterstanden dan kan appellant daartoe een verzoek tot schadevergoeding indienen bij het waterschap.”
6.3
De rechtbank heeft het waterschap gevraagd om nader toe te lichten waarom volgens het waterschap de verhoging van het peil tot 0,8 meter + NAP en de bovengrens van het peil bij ingebruikname van de waterberging tot 1,20 meter +NAP niet zal leiden tot (verdere) vernatting van en/of wateroverlast op de percelen van eisers, en zo nodig nader hydrologisch onderzoek hiernaar te doen. In reactie op deze vraag stelt het waterschap:
“De normen voor wateroverlast van buiten stedelijk gebied uit artikel 4.4 van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (IOV) niet van toepassing zijn op de percelen van eisers, omdat de gronden de bestemming ‘Natuur’ en Water/Natuur’ hebben. Dit betekent dat het waterschap geen inspanningsverplichting heeft om de kans op overstroming te voorkomen.
Als uitgegaan wordt van het gebruik als grasland, dan volgt uit het Cultuurtechnisch Vademecum dat een gewenste drooglegging voor grasland op zwak lemig zand een waarde heeft van 0,85. De gemiddelde drooglegging van de percelen van eisers is 1,1 meter. De drooglegging bij een waterpeil van + 0,8 meter ten opzichte van NAP zou dus ook afdoende moeten zijn voor regulier grasland gebruik.
Er moet aangenomen worden dat er 10 cm aan verhang is in het watersysteem. De percelen van eiser [eiser1] hebben voor 12% geen drooglegging van 0,95 meter en het perceel van eisers [eiser2] nog minder. Deze analyse moet echter niet lokaal uitgevoerd worden, maar regionaal, op basis van alle gebieden waar de maatgevende stuw een directe relatie heeft met het waterpeil. Dan wordt zichtbaar dat significant minder dan 10% van het weergegeven gebied een drooglegging heeft van minder dan 0,95 meter. De dimensioneringsrichtlijn uit het Cultuurtechnisch Vademecum wordt daarmee ruimschoots gehaald. Daarmee concludeert het waterschap dat het in de toekomst gevoerde waterpeil van +0,8 meter+ NAP juist is ontworpen, ook ten aanzien van de drooglegging van de percelen van eisers.
Bij extreme neerslag wordt het gebied waarin deze percelen liggen gebruikt als waterbergingsgebied. Dat betekent dat er actiever water wordt vastgehouden in deze gebieden om zodoende de gevoeligere gebieden meer benedenstrooms te ontzien van wateroverlast. Ook passief zal water zich bergen in de lage delen en dus ook in het watersysteem. In tijden van intensieve neerslag gaat dit gebied zeker vaker vernatten, aldus het waterschap.
De door eisers gestelde wateroverlast kan het waterschap dan ook in zoverre verklaren dat dit verband houdt met het gebruik van de percelen als grasland, terwijl het waterbeheer is afgestemd op de bestemming water/natuur.”
6.4
De rechtbank stelt voorop dat, anders dan eisers lijken te stellen, het niet zo is dat een projectplan niet zou mogen worden uitgevoerd als daarmee niet elke vorm van inundatie wordt voorkomen. Het waterschap draagt de zorg voor het uitvoeren van de aan haar toevertrouwde taken op grond van normen met betrekking tot de gemiddelde kans op overstroming. Een projectplan mag, mits dat goed is gemotiveerd, zelfs leiden tot een verslechtering van de situatie voor sommige burgers of bedrijven die bij het besluit zijn betrokken. [6] Als achteraf blijkt dat een belanghebbende schade lijdt door inundatie, staat een beroep open op de schadevergoedingsregeling van artikel 7.14 van de Waterwet.
De rechtbank is van oordeel dat het waterschap met de hiervoor geciteerde toelichting voldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat de gronden van eisers niet vallen onder één van de categorieën gebieden buitenstedelijk gebied, waar op grond van artikel 4.4, eerste lid, van de IOV normen voor wateroverlast gelden. De percelen van eisers hebben immers op grond van de ter plaatse geldende bestemmingsplannen “Vrederust” en “Herstel West-Brabantse Waterlinie” de bestemmingen “Natuur” en “Water/Natuur”. Op grond van artikel 4.4, derde lid, van de IOV geldt er daarom geen inspanningsverplichting voor het waterschap om de kans op overstroming (inundatie) te voorkomen. In tijden van intensieve neerslag zullen de percelen van eisers mogelijk tijdelijk vernatten, maar dat past bij de bestemming “Natuur” en “Water/Natuur”.
Voorts heeft het waterschap, naar het oordeel van de rechtbank, gemotiveerd uiteengezet dat als uitgegaan wordt van het feitelijk gebruik van de gronden als grasland, er dan wel een norm zou gelden (een overstromingskans van 1/10 per jaar voor grasland). De drooglegging bij een waterpeil van 0,8 meter +NAP zou echter ook voldoende moeten zijn voor regulier graslandgebruik. Daarmee voldoen de percelen van eisers ook aan de provinciale normen die bestaan voor “grasland”. [7]
Ten slotte heeft het waterschap terecht opgemerkt dat een eigenaar zelf verantwoordelijk is voor de afvoer van hemelwater op zijn percelen.
De rechtbank is van oordeel dat is gebleken dat het waterschap voorafgaand aan het vaststellen van het projectplan, de mogelijke nadelige gevolgen daarvan voldoende heeft onderzocht. Het waterschap heeft zich naar aanleiding van dat onderzoek in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er geen voorzieningen hoefden te worden getroffen om nadelige gevolgen te voorkomen, maar dat volstaan kon worden met monitoring van de waterstanden.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het projectplan in rechte stand houdt. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, voorzitter, en mr. R.P. Broeders en mr. P.J. de Putter, leden, in aanwezigheid van mr. M.A. de Rooij, griffier, op 14 februari 2023 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Op het hoger beroep tegen deze uitspraak is de Crisis- en herstelwet van toepassing. Op grond van artikel 1.6a van de Crisis- en herstelwet kunnen na genoemde zes weken geen gronden meer worden aangevoerd.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Crisis- en herstelwet
Artikel 1.1 (voor zover relevant):
1. Afdeling 2 is van toepassing op:
alle besluiten die krachtens enig wettelijk voorschrift zijn vereist voor de ontwikkeling of verwezenlijking van de in bijlage I bij deze wet bedoelde categorieën ruimtelijke en infrastructurele projecten dan wel voor de in bijlage II bij deze wet bedoelde ruimtelijke en infrastructurele projecten;
[…]
In bijlage I, onder 7 is in categorie 7.3 de aanleg of wijziging van waterstaatswerken als bedoeld in artikel 5.4, eerste lid, van de Waterwet opgenomen.
Waterwet
Artikel 1.1
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt, tenzij anders bepaald, verstaan onder:
waterstaatswerk: oppervlaktewaterlichaam, bergingsgebied, waterkering of ondersteunend kunstwerk.
Artikel 5.2
1. Een beheerder is verplicht voor daartoe aan te wijzen oppervlaktewater- of grondwaterlichamen onder zijn beheer één of meer peilbesluiten vast te stellen.
2. In een peilbesluit worden waterstanden of bandbreedten waarbinnen waterstanden kunnen variëren vastgesteld, die gedurende daarbij aangegeven perioden zoveel mogelijk worden gehandhaafd.
3. De aanwijzing vindt plaats bij of krachtens algemene maatregel van bestuur dan wel bij of krachtens provinciale verordening voor zover het betreft rijkswateren onderscheidenlijk regionale wateren. Bij de maatregel of de verordening kunnen ten aanzien van rijkswateren onderscheidenlijk regionale wateren nadere regels worden gesteld met betrekking tot het peilbesluit.
Artikel 5.4
1. De aanleg of wijziging van een waterstaatswerk door of vanwege de beheerder geschiedt overeenkomstig een daartoe door hem vast te stellen projectplan. Met de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk wordt gelijkgesteld de uitvoering van een werk tot beïnvloeding van een grondwaterlichaam.
2. Het plan bevat ten minste een beschrijving van het betrokken werk en de wijze waarop dat zal worden uitgevoerd, alsmede een beschrijving van de te treffen voorzieningen, gericht op het ongedaan maken of beperken van de nadelige gevolgen van de uitvoering van het werk. (..)

Voetnoten

1.Vergelijk de uitspraak van deze rechtbank van 30 mei 2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:2874, overweging 1.3.
3.Zie de uitspraken van de AbRS van 12 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:990 en 2 oktober 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1375.
4.Vergelijk de uitspraak van de AbRS van 2 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1126.
5.AbRS van 14 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3310 en 17 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:557.
6.Uitspraak van 10 januari 2023 van de rechtbank Oost-Brabant, ECLI:NL:RBOBR:2023:126.
7.De provinciale normen worden uitgedrukt in de kans dat het peil van het oppervlaktewater het niveau van het maaiveld overschrijdt. Artikel 2.8 van de Waterwet.