ECLI:NL:RBZWB:2022:3592

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 juni 2022
Publicatiedatum
30 juni 2022
Zaaknummer
AWB- 22_2218 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het verzoek om voorlopige voorziening in het kader van het projectplan West Brabantse Waterlinie

Op 30 juni 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekers, [verzoeker 1] en [verzoeker 2], een voorlopige voorziening vroegen tegen het waterschap Brabantse Delta. Dit verzoek volgde op de vaststelling van het projectplan West Brabantse Waterlinie op 2 maart 2022. Verzoekers stelden dat zij spoedeisend belang hadden bij het treffen van een voorziening, omdat hun uitweg over perceel 697 hersteld moest worden en zij vreesden voor wateroverlast door de verhoging van het waterpeil. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat verzoekers geen spoedeisend belang hadden, omdat de waterstaatkundige maatregelen eenvoudig ongedaan gemaakt konden worden en er geen bewijs was voor een recht van overpad over perceel 697. De rechtbank concludeerde dat de bestaande kadastrale gegevens leidend zijn en dat er geen spoedeisend belang was voor het treffen van een voorlopige voorziening. De uitspraak werd gedaan in het kader van de bestuursrechtelijke procedure en de rechtbank streeft ernaar om voor 19 oktober 2022 uitspraak te doen in de bodemprocedure.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
locatie: Breda
Zaaknummer: BRE 22/2218 CHW VV

uitspraak van 30 juni 2022 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker 1] en [verzoeker 2] , wonende te [woonplaats] , verzoekers,

en

het algemeen bestuur van waterschap Brabantse Delta, verweerder.

Als derde partij heeft deelgenomen: Stichting Het Noordbrabants Landschap.

Procesverloop

Het waterschap heeft op 2 maart 2022 het projectplan West Brabantse Waterlinie vastgesteld.
Verzoekers hebben hiertegen op 10 april 2022 beroep ingesteld, dat bij de rechtbank is geregistreerd onder zaaknummer BRE 22/2219 CHW, en een verzoek tot voorlopige voorziening ingediend.
De zitting heeft plaatsgevonden op 16 juni 2022. Daar zijn verschenen en gehoord verzoekers, en namens het waterschap [vertegenwoordiger 1] en [vertegenwoordiger 2] . Derde partij is niet verschenen.

Overwegingen

1. In 2009/2010 heeft een herinrichtingproject plaatsgevonden in het kader van het herstel van de West Brabantse Waterlinie met een focus op herstel van de cultuurhistorisch waardevolle aspecten van de forten Pinsen en de Roovere, natuurherstel en de aanleg van een waterbergingsgebied in aansluiting op de liniestructuur. Het waterschap ziet de waterberging als een maatregel die bijdraagt aan het beschermen en verbeteren van de waterkwaliteit van de benedenstrooms gelegen natte natuurparel Halsters Laag. Door de waterberging wordt deze natuurparel beschermd tegen ongewenste overstromingen.
De waterberging was nog niet operationeel vanwege een laaggelegen particulier perceel binnen het waterbergingsgebied. Eind 2020 heeft de stichting dit perceel, kadastraal bekend sectie D nr. 697, gekocht van verzoeker [verzoeker 1] en zijn ex-partner. Dit was voor het waterschap aanleiding om het projectbesluit te nemen, zodat de waterberging in gebruik kon worden genomen.
2. Verzoeker [verzoeker 1] is eigenaar van de kadastrale percelen sectie D nrs. 795, 696 en 2990. Deze percelen grenzen direct aan perceel 697. Verzoekster [verzoeker 2] (de moeder van verzoeker [verzoeker 1] ) is eigenaar van het kadastrale perceel sectie D nr. 2989. Op het perceel van [verzoeker 2] staan enkele opstallen, die door verzoekers worden aangeduid als ‘ [naam] ’ en bereikbaar zijn via de openbare weg [naam] .
Verzoekers stellen dat de stichting de eigendomsrechten van het perceel 697 op onrechtmatige wijze heeft verkregen. Zij stellen dat er juridische procedures lopen om de eigendom terug te krijgen. Hun percelen hadden altijd een uitweg via perceel 697 naar de [straatnaam] . Verzoekers stellen dat zij recht van overpad hebben over dit perceel, welk gebruik nu feitelijk onmogelijk is gemaakt omdat de dam met duiker in de sloot tussen perceel 697 en Het Wasven is verwijderd en het dammetje waarover zij altijd reden met hun machines, is afgegraven.
Tenslotte geven verzoekers aan dat zij al jaren last hebben van wateroverlast, eigenlijk sinds het herinrichtingsplan is uitgevoerd. Toen was het grondwaterpeil nog tussen 0,5 en 0,7 meter + NAP. Nu heeft het waterschap het peil verhoogd naar 0,8 meter + NAP. Verzoekers vrezen voor nog meer wateroverlast op hun percelen.
3. Het waterschap stelt dat perceel 697 volgens het kadaster in eigendom is van de stichting. Daar gaat het waterschap dan ook vanuit. Uit de gegevens van het kadaster blijkt niet dat er een recht van overpad is gevestigd ten laste van perceel 697.
De in het projectplan genoemde waterstaatkundige maatregelen zijn inmiddels uitgevoerd in opdracht van het waterschap. Voor perceel 697 gaat het hierbij om het aanpassen van het talud aan de oostzijde van [naam] , dat is afgegraven voor een natuurvriendelijke oever. [1]
Daarnaast zijn er twee nieuwe dammen met duikers gerealiseerd. [2]
Het verwijderen van de dam in de sloot tussen perceel 697 en [naam] maakt geen onderdeel uit van het projectplan en is gedaan op eigen initiatief van de stichting, aldus het waterschap.
Het stuwpeil is feitelijk inmiddels verhoogd tot vast NAP + 0,8 meter. [3] Het waterschap stelt dat de verhoging van het grondwaterpeil geen peilbesluit is in de zin van artikel 5.2 van de Waterwet. De verhoging van het peil is ook geen waterstaatkundige maatregel en wordt alleen voor de volledigheid genoemd in het projectplan. Er staat dus, volgens het waterschap, geen bezwaar en beroep open tegen de verhoging van het grondwaterpeil. Verder stelt het waterschap dat verzoekers wel al jaren klagen over wateroverlast, maar hun klachten nog nooit hebben onderbouwd met bijvoorbeeld foto’s of een schaderapport.
Spoedeisend belang
4. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt vast dat op de beroepsprocedure de Crisis- en Herstelwet van toepassing is. Dit betekent dat de rechtbank ernaar streeft binnen 6 maanden na afloop van de beroepstermijn uitspraak te doen. De laatste dag van beroepstermijn is in dit geval 19 april 2022 [4] . Dit betekent dat de rechtbank in principe voor 19 oktober 2022 uitspraak doet. Inmiddels is de zittingsdatum voor de meervoudige kamer vastgesteld op 28 september 2022. Partijen zullen binnenkort een uitnodiging voor die zitting ontvangen.
De vraag is dus of verzoekers een spoedeisend belang hebben bij het treffen van voorzieningen in afwachting van de uitspraak in de bodemprocedure voor 19 oktober 2022.
5. Het waterschap stelt dat verzoekers geen spoedeisend belang hebben. De waterstaatkundige maatregelen waar het projectbesluit op ziet zijn in één dag uitgevoerd en kunnen ook weer in één dag ongedaan worden gemaakt.
6. Verzoekers geven aan dat zij spoedeisend belang hebben bij het treffen van een voorziening, omdat hun uitweg over het perceel 697 hersteld moet worden. Er is sprake van een erfdienstbaarheid. Het gaat hier om een burenpad. Verzoekers stellen de uitweg nodig te hebben. Bovendien vrezen zij voor vervuiling en wateroverlast, omdat het projectbesluit voorziet in het verhogen van het waterpeil en dat heeft ook gevolgen voor hun percelen.
Recht van overpad / burenweg
7. De voorzieningenrechter stelt voorop dat in deze procedure geen ruimte is om de eigendomsrechtelijke situatie van perceel 697 te beoordelen. Het gaat hier om een procedure bij de bestuursrechter tegen een projectplan van het waterschap. Het geschil over eigendom en recht van overpad heeft betrekking op een ander rechtsgebied (het civiele recht) en speelt tussen andere partijen (de stichting en verzoeker [verzoeker 1] ).
Voor het waterschap, en in het verlengde daarvan voor de bestuursrechter, zijn de bestaande kadastrale gegevens leidend. In het kadaster staat de stichting geregistreerd als de huidige eigenaar van perceel 697 en is geen recht van overpad opgenomen.
8. Voor zover verzoekers bedoelen dat er een openbare weg (burenpad) liep over perceel 697, hebben zij deze stelling niet onderbouwd. Een eigen weg wordt openbaar als
die weg dertig achtereenvolgende jaren voor een ieder toegankelijk is geweest. [5] Bewijs hiervoor ontbreekt vooralsnog. Dat verzoekers zelf het perceel 697 jarenlang hebben gebruikt om door te steken van [straatnaam] naar de [straatnaam] en vice versa, maakt de ‘weg’ niet openbaar. Perceel 697 was immers toen nog in eigendom van verzoeker [verzoeker 1] .
Conclusie
9. Er bestaat op dit moment geen recht van overpad. Verzoekers hebben niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een openbare weg (burenpad). In de argumenten van verzoekers die hierover gaan, kan daarom geen (spoedeisend) belang worden gevonden voor het treffen van een voorlopige voorziening.
10. De voorzieningenrechter ziet bovendien niet in wat het verband is tussen deze stellingen van verzoekers en het projectplan van het waterschap. Het waterschap heeft ter zitting toegelicht dat het projectplan niet voorziet in de verwijdering van de dam tussen het perceel 697 en [straatnaam] , waardoor het fysiek niet meer mogelijk is om aan die kant perceel 697 op te rijden. Dit is gebeurd op eigen initiatief van de stichting.

Wateroverlast

11. Ook in de door verzoekers gevreesde (verdere) toename van de wateroverlast op hun percelen, ziet de voorzieningenrechter op dit moment geen spoedeisend belang voor het treffen van een voorlopige voorziening. De rechtbank streeft er naar om voor 19 oktober 2022 uitspraak te doen in de bodemprocedure. De gevreesde vernatting van de percelen van verzoekers vindt vooral plaats in het voorjaar en het najaar. Voor de komende droge zomerperiode is het dus niet nodig om maatregelen te treffen.
Daarbij heeft de voorzieningenrechter ook rekening gehouden met de toezegging die ter zitting door het waterschap is gedaan, dat zij het waterbergingsgebied niet zullen inzetten
totdat de rechtbank in de bodemprocedure uitspraak heeft gedaan, zodat het stuwpeil daadwerkelijk NAP + 0,8 meter blijft. [6]
Conclusie
12. De voorzieningenrechter concludeert dat verzoekers geen (spoedeisend) belang hebben bij het treffen van een voorlopige voorziening. De al uitgevoerde waterstaatkundige maatregelen kunnen relatief eenvoudig weer ongedaan gemaakt worden en wateroverlast is voorlopig niet te verwachten. Het verzoek om voorlopige voorziening zal daarom worden afgewezen.
Regie in de bodemprocedure
13. Ter zitting heeft het waterschap toegelicht dat het maaiveld van de percelen van verzoekers op NAP + 1,5 meter of hoger ligt, ruim boven het nieuwe, vaste stuwpeil van NAP + 0,8 meter. Het oude stuwpeil van NAP + 0,5 meter in de zomerperiode en NAP +
0,7 meter in de winterperiode lag nog een stukje lager.
Verzoekers stellen dat zij sinds de herinrichting van de West Brabantse Waterlinie te maken hebben met ernstige vernatting van hun percelen. Verzoekster [verzoeker 2] heeft ieder jaar bij wateroverlast gebeld met het waterschap, maar het waterschap heeft hun klachten nooit serieus genomen. Verzoeker [verzoeker 1] denkt dat de wateroverlast bij ernstige regenval veroorzaakt wordt doordat het aantal centimeters grond, waarin het regenwater kan wegzakken totdat het regenwater het grondwaterpeil raakt, verminderd is door de verhoging van het grondwaterpeil. Er is simpelweg minder grond dat het regenwater (als een spons) kan opnemen.
14. De voorzieningenrechter heeft in het projectplan gelezen dat Grontmij modelonderzoek heeft gedaan naar de gevolgen van de ingebruikname van de waterberging, zodat inundatie (onderwaterzetting) van de buiten het plangebied gelegen (particuliere) percelen wordt voorkomen. Het is de voorzieningenrechter niet duidelijk of de Grontmij ook specifiek onderzoek heeft gedaan naar de gevolgen van het projectplan voor de percelen van verzoekers en de door verzoekers gestelde vernatting en wateroverlast.
15. De voorzieningenrechter zal daarom regelen dat in het kader van het vooronderzoek in de bodemprocedure aan het waterschap wordt verzocht om nader toe te lichten waarom volgens het waterschap de vaste verhoging van het stuwpeil tot NAP + 0,8 meter en de bovengrens van het stuwpeil bij ingebruikname van de waterberging tot NAP + 1,2 meter niet leiden tot (verdere) vernatting van en/of wateroverlast op de percelen van verzoekers, en zo nodig nader hydrologisch onderzoek hiernaar te doen. Het waterschap kan dan ook inhoudelijk reageren op de mogelijke oorzaak die verzoeker [verzoeker 1] aandraagt voor de vernatting van de percelen.
16. In het kader van regie in het vooronderzoek zal het waterschap tevens gevraagd worden om nader toe te lichten waarom het waterschap op het standpunt staat dat tegen het (deel)besluit tot verhoging van het stuwpeil geen beroep openstaat.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is op 30 juni 2022 gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. de Rooij, griffier.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep mogelijk.

Bijlage

Waterwet
Artikel 1.1, eerste lid, definieert:
beheerder:bevoegd bestuursorgaan van het overheidslichaam dat belast is met beheer;
bergingsgebied:krachtens de Wet ruimtelijke ordening voor waterstaatkundige doeleinden bestemd gebied, niet zijnde een oppervlaktewaterlichaam of onderdeel daarvan, dat dient ter verruiming van de bergingscapaciteit van een of meer watersystemen en ook als bergingsgebied op de legger is opgenomen;
waterstaatswerk:oppervlaktewaterlichaam, bergingsgebied, waterkering of ondersteunend kunstwerk;
Artikel 5.2, eerste lid, bepaalt:
Een beheerder is verplicht voor daartoe aan te wijzen oppervlaktewater- of grondwater-lichamen onder zijn beheer één of meer peilbesluiten vast te stellen.
Uit het derde lid blijkt dat voor de regionale wateren de provincies wateren aanwijzen in de Verordening Water.
Artikel 5.4, eerste lid, bepaalt:
De aanleg of wijziging van een waterstaatswerk door of vanwege de beheerder geschiedt overeenkomstig een daartoe door hem vast te stellen projectplan. (…)
Artikel 5.26
Rechthebbenden ten aanzien van onroerende zaken, gelegen in of deel uitmakend van een oppervlaktewaterlichaam of bergingsgebied, zijn gehouden wateroverlast en overstromingen ten gevolge van de afvoer of tijdelijke berging van oppervlaktewater te dulden.
Crisis- en herstelwet
Artikel 1.1 bepaalt:
Afdeling 2 is van toepassing op:
a. alle besluiten die krachtens enig wettelijk voorschrift zijn vereist voor de ontwikkeling of verwezenlijking van de in bijlage I bij deze wet bedoelde categorieën ruimtelijke en infrastructurele projecten (…)
Artikel 7.3 van bijlage I noemt:
- aanleg of wijziging van waterstaatswerken als bedoeld in artikel 7 van de Wet op de waterkering of artikel 5.4, eerste lid, van de Waterwet;
Artikel 1.6 bepaalt:
De bestuursrechter behandelt het beroep met toepassing van afdeling 8.2.3 van de Algemene wet bestuursrecht.
(…)
(…)
De bestuursrechter doet uitspraak binnen zes maanden na afloop van de beroepstermijn.

Voetnoten

1.in het projectplan op pagina 9 weergegeven als element ‘A-Watergang; OVK123210’
2.in het projectplan op pagina 9 weergegeven als elementen ‘dam + duiker (KDU45949 en KDU45950)’
3.in het projectplan op pagina 9 weergegeven als element ‘Stuw; KST02129’
4.Het projectplan is ter inzage gelegd op 7 maart 2022. De beroepstermijn loopt dan van 8 maart t/m 18 april 2022, maar dat was 2e Paasdag.
5.artikel 4 van de Wegenwet
6.Bij de inzet van het waterbergingsgebied kan de bovengrens van het stuwpeil oplopen tot NAP + 1,2 meter.