2.19.2.Wat betreft het bewijsvermoeden van witwassen heeft de strafrechter het volgende overwogen:
“De rechtbank leidt uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting tal van witwasindicatoren af, die het vermoeden rechtvaardigen dat het geld dat [B.V. 1] uitleende, een illegale bron had die buiten beeld moest blijven. De rechtbank sluit in dat kader aan bij de witwasindicatoren die in het proces-verbaal van verdenking van [B.V. 1] worden genoemd en vult deze aan.
[B.V. 1] is gevestigd in [plaats 5] , dat bekend staat om het gunstige belastingklimaat, terwijl [B.V. 1] nagenoeg uitsluitend opereert op de Nederlandse markt en gerund wordt door de Nederlandse [belanghebbende] en [naam 2] . [B.V. 1] ontvangt post van haar bedrijfssecretaris op de [adres 1] in [plaats 1] , Nederland. In het bedrijfspand op dit adres is een woongedeelte ingericht voor [belanghebbende] en [naam 2] .
[B.V. 1] heeft zelf niets om het lijf. Het is gevestigd op het adres van de bedrijfssecretaris, heeft geen eigen kantoor, noch personeel. [B.V. 1] heeft wel bankrekeningen, waarop [belanghebbende] en [naam 2] gemachtigd zijn.
[B.V. 1] heeft geld aan [B.V. 3] , [X] , [ [B.V. 2] ] en [ [B.V. 5] ] uitgeleend.. Die bedrijven staan ogenschijnlijk op zichzelf, maar in werkelijkheid gaan achter al deze rechtspersonen dezelfde natuurlijke personen schuil als achter [B.V. 1] zelf: [belanghebbende] en [naam 2] . In deze leningsconstructies, lenen [belanghebbende] en [naam 2] dus indirect aan en van zichzelf. [B.V. 1] maak hierdoor winst, die in [plaats 5] kennelijk niet wordt belast. De in Europa gevestigde lenende rechtspersonen worden hierdoor in een schuldenpositie gebracht, waardoor zij niet of nauwelijks belasting hoeven te betalen. Een zekere parallel met de feiten 4 en 5 op de tenlasteleggingen van [naam 2] en [belanghebbende] - feiten die zich later in de tijd afspelen - is hier wel te trekken.
De structuur achter [B.V. 1] en [B.V. 3] is lange tijd een spinnenweb geweest. Directeuren wisselden elkaar met regelmaat af en er moesten – in elk geval in de ten laste gelegde periode - twee tot vier andere rechtspersonen ontleed worden, voordat duidelijk wordt dat [naam 2] en [belanghebbende] de natuurlijke personen zijn die aan de touwtjes trokken. Zodra grote geldstromen in beweging komen, verdwenen [naam 2] en [belanghebbende] op papier nagenoeg uit het zicht. Dit gebeurde in elk geval bij het verstrekken van de leningen aan [naam 7] en [naam 8] in 2007, toen [familielid] als aandeelhouder ten tonele verscheen.
Een volgbare en toetsbare stroom documenten die inzichtelijk maakt hoe [B.V. 1] aan het uit te lenen geld komt, ontbreekt. Er is slechts een papertrail vanaf [B.V. 1] naar de partijen die geld lenen, al bestaan daar soms wel verschillende versies van. De bron waar [B.V. 1] daadwerkelijk uit put, blijft onzichtbaar.”
Ondertussen lijken de natuurlijke personen achter [B.V. 1] van de wind te leven. [naam 2] en [belanghebbende] hebben nooit aantoonbaar loon, managementvergoedingen of dividend ontvangen voor hun werkzaamheden. Dat dit niet aantoonbaar is, heeft niet te maken met het verstrijken van de tijd en de beperkte bewaringsplicht ten aanzien van administratie. Het volgt uit hun eigen verklaringen: [naam 2] en [belanghebbende] gebruikten de bankrekeningen van hun rechtspersonen in [plaats 5] simpelweg als hun persoonlijke portemonnee. Ze nemen wat ze nodig hebben. De rechtbank kan zich niet aan de indruk onttrekken dat [naam 2] en [belanghebbende] hun feitelijke positie nooit hebben vertaald naar bijvoorbeeld een managementovereenkomst of arbeidsovereenkomst, omdat zij dan zonder meer een inkomen zouden hebben ontvangen dat traceerbaar en belastbaar was.
Overigens hebben ook andere kunstgrepen eraan bijgedragen dat [naam 2] en [belanghebbende] persoonlijk buiten beeld bleven voor de fiscus. De kunstgrepen waar de rechtbank in deze zaak op is gestuit, variëren van het zich uitschrijven als inwoner van Nederland, ondanks dat men verblijft en werkt in Nederland, het stallen van vermogen op een Zwitserse bankrekening en het opvoeren van een alternatieve vermogensbron voor [B.V. 1] in de persoon van niet-Nederlandse [familielid] .
Het behoeft geen betoog dat de ingrediënten voor grootschalige belastingfraude ruimschoots aanwezig zijn. Voorts spreekt het voor zich dat indien structureel belasting wordt ontdoken, een steeds groter deel van het vermogen een criminele herkomst heeft (in strijd met de wet niet afgedragen belastingen). Het uitlenen of investeren van crimineel vermogen, levert witwassen op. Bovendien leidt het ertoe dat het criminele vermogen - met de ontvangst van rente - nog verder toeneemt. Na verloop van tijd is het criminele vermogen niet meer te isoleren uit het totale vermogen.”
De strafrechter heeft vastgesteld dat de voorgaande bevindingen kenmerkend zijn voor een patroon, waardoor de beschikbaarheid van het door [B.V. 1] uit te lenen vermogen wordt verklaard.
2.19.3.In een tussenconclusie heeft de strafrechter vervolgens geconcludeerd dat in elk geval belastingfraude ten grondslag ligt aan de aanwas van het vermogen dat [B.V. 1] in de ten laste gelegde periode (24 oktober 2014 tot en met 26 mei 2017) kon uitlenen:
“De rechtbank concludeert dat in elk geval belastingfraude ten grondslag ligt aan de aanwas van het vermogen dat [B.V. 1] – al dan niet via [B.V. 3] – in de ten laste gelegde periode kon uitlenen. Dit volgt uit het hiervoor geschetste patroon. Het kan niet anders dan dat de niet afgedragen belastingen, vermeerderd met het vervolgprofijt dat met financieringsactiviteiten is behaald, over een periode van tien tot twintig jaar voorafgaand aan de ten laste gelegde periode, een zo groot deel is gaan uitmaken van het totaalvermogen, dat dit niet meer te isoleren is. Dat betekent dat het in elk geval niet anders kan zijn dan dat [B.V. 1] vermogen voorhanden heeft gehad en daarvan gebruik heeft gemaakt, terwijl zij wist dat dit vermogen afkomstig was van enig misdrijf. Tevens heeft [B.V. 1] verhuld wat de herkomst van het vermogen was en wie de rechthebbenden op dit vermogen waren. [naam 2] en [belanghebbende] hebben aan deze gedragingen leidinggegeven.
De rechtbank overweegt in aanvulling hierop dat de wetenschap van [B.V. 1] en [B.V. 3] van de herkomst van het vermogen, samenvalt met de wetenschap van [naam 2] en [belanghebbende] daaromtrent.
De rechtbank is niet in staat om nauwkeuriger aan te duiden door welke (rechts)persoon, op welke datum en welke locatie belastingfraude is gepleegd, simpelweg omdat door de werkwijze van [naam 2] , [belanghebbende], [B.V. 6] [de voorloper van [B.V. 1] ;
rechtbank], [B.V. 1] en [B.V. 3] de papertrail niet compleet is, noch betrouwbaar. Het is misdrijf is daardoor niet verder te concretiseren.”
De strafrechter heeft verder het vermoeden gerechtvaardigd geacht dat nog een andere criminele bron heeft bijgedragen aan de aanwas van het vermogen dat [B.V. 1] kon aanwenden om financieringen te verstrekken, namelijk belastingfraude door middel van het verplaatsen van winsten uit de handel in legeronderdelen van het Nederlandse bedrijf [B.V. 2] naar het Hong Kongse bedrijf [eenmanszaak] (‘de wereldwijde zwarte handel in legeronderdelen’), welk vermoeden door [naam 2] en belanghebbende niet is ontkracht:
“De rechtbank heeft kennisgenomen van de aard van de “samenwerking” tussen [ [B.V. 2] ] (opgericht in 1989) en [eenmanszaak] (opgericht in 1994). Dit zijn eveneens bedrijven van [naam 2] en [belanghebbende]. Door middel van valse facturen is de winst van [ [B.V. 2] ] kunstmatig verplaatst naar [eenmanszaak] . Hierdoor hebben [naam 2] en [belanghebbende] wereldwijd nagenoeg elke fiscale afrekening over de winsten in de handel in legeronderdelen weten te ontduiken. Dit is uitgewerkt in de feiten 4 en 5 die hierna worden besproken.
De positie die [eenmanszaak] in de legeronderdelenhandel inneemt, is vergelijkbaar met de rol die [B.V. 1] en [B.V. 6] hebben (gehad) in de financieringsbranche. [eenmanszaak] is een [plaats 5] bedrijf (een eenmanszaak) dat niets om het lijf heeft, behalve bankrekeningen waarop [naam 2] en [belanghebbende] gerechtigd zijn.
De feiten 4 en 5 kunnen, gelet op de periode waarin deze zijn gepleegd, niet concreet hebben bijgedragen aan de totstandkoming van de grote bedragen die [B.V. 1] in 2007 heeft uitgeleend. Dit neemt niet weg dat het vermoeden gerechtvaardigd is, dat met de komst van [eenmanszaak] in 1994, op eenzelfde wijze ten onrechte niet afgedragen belasting en het vervolgprofijt uit de legeronderdelenbranche een bron van crimineel vermogen is geworden, dat ook vóór 2007 al door [B.V. 6] en later door [B.V. 1] werd aangewend.
[naam 2] en [belanghebbende] hebben zelf verklaard dat de opbrengsten uit de handel in legeronderdelen zijn aangewend voor de financieringsactiviteiten van [B.V. 1] . [Belanghebbende] heeft leningen aan [naam 2] gefinancierd met de opbrengst uit de legeronderdelenhandel. [naam 2] heeft die leningen weer geïnvesteerd.
Het hierop gebaseerde bewijsvermoeden van witwassen wordt door [naam 2] en [belanghebbende] niet ontkracht, anders dan door de verweren te voeren die tegen de feiten 4 en 5 zijn gevoerd. De rechtbank verwijst in dat kader naar de bespreking van die verweren.
Tot slot sluit de rechtbank niet uit dat ook enig legaal vermogen deel heeft uitgemaakt van het geheel. Dat legale vermogen is echter door hetgeen hiervoor is overwogen in de loop van vele jaren zozeer vermengd geraakt met het criminele vermogen, dat het niet meer te isoleren is.”
2.19.4.Onder het kopje ‘Winstverschuiving naar [plaats 5] ?’ heeft de strafrechter de vraag aan de orde gesteld of in de aangiften vennootschapsbelasting van [B.V. 2] over de jaren 2010 t/m 2013 en 2015 ten onrechte geen gewag is gemaakt van winsten die toekwamen aan [B.V. 2] , maar zijn weggeschreven via [eenmanszaak] . De basis voor de veronderstelling dat sprake is geweest van het onrechtmatig verschuiven van winst naar [eenmanszaak] vormen valsheden in facturen tussen [B.V. 2] , [eenmanszaak] en derden die zien op de desbetreffende jaren (2010, 2011, 2012, 2013 en 2015). Met betrekking tot het onderhavige jaar (2015) heeft de strafrechter daarover het volgende overwogen (de voetnoten zijn verwijderd):
“Bij de stukken bevinden zich twee sets facturen die zien op het jaar 2015:
Er zijn twee facturen van 12 augustus 2015 van [ [B.V. 2] ]aan [eenmanszaak] :
- ten bedrage van $ 45.600,-:
We have sold to you and shipped to [Bedrijf] & [Bedrijf] .
[adres], Thailand per vessel "Shanghai Express" voy. [nummer], sailing from [plaats 9] to [plaats 10] , for final destination [X] o.a. 16 Aug. 2015, en
- ten bedrage van $ 10.650,-:
We have sold to you and shipped to [Bedrijf] & [Bedrijf] .
[adres], Thailand per vessel "Shanghai Express" voy. [nummer], sailing from [plaats 9] to [plaats 10] , for final destination [X] o.a.16 Aug. 2015.
Daarnaast is er een factuur van [eenmanszaak] aan [Bedrijf] & [Bedrijf] . d.d. 16 augustus 2015 ten bedrage van $ 84.240,-:
We have sold and shipped to you per vessel "Shanghai Express" voy. [nummer], sailing from [plaats 9] to [plaats 10] , for final destination [X] o.a. 16 Aug. 2015.
Deze laatste factuur moet voldaan worden op een bankrekening bij de [Z] [plaats 5] met [rekeningnummer] en op naam van [belanghebbende].
Op 16 september 2015 wordt een bedrag van $ 84.213,- ontvangen op die betreffende rekening, zijnde de rekening van [naam 2] en [belanghebbende] privé in [plaats 5] , die gebruikt wordt door [eenmanszaak] .
De goederen op de facturen van [ [B.V. 2] ]aan [eenmanszaak] komen overeen met de goederen op de factuur van [eenmanszaak] aan [naam 9] . Het prijsverschil in dollar betreft $ 84.240,- minus $ 45.600,- en $ 10.650,-. Dat is een bedrag van $ 27.990,-. Op de facturen staan ook handgeschreven bedragen in euro’s. Het prijsverschil tussen die bedragen is € 69.667,- minus € 46.519,- is € 23.148,-.
Ook hier kan worden vastgesteld dat het prijsverschil in elk geval niet ten goede is gekomen aan [ [B.V. 2] ].
Er zijn twee facturen van respectievelijk 14 en 21 januari 2015 van [ [B.V. 2] ]aan [eenmanszaak] :
- ten bedrage van $ 28.490,-:
We have sold to you and shipped to [Bedrijf] in [plaats 11] per vessel "NEW YORK
EXPRESS "sailing from [plaats 9] to [plaats 11] South Port o.a. 24 Jan. 2015,en
- ten bedrage van $ 14.100,-:
We have sold and shipped to [Bedrijf] in [plaats 11] per vessel "APL CHONGQING " sailing from [plaats 9] to [plaats 11] South Port o.a. 30 Jan. 2015.
Daarnaast is er een overzicht met een betaalinstructie ten bedrage van $ 84.881,25.
Dit bedrag moet uiterlijk op 30 april 2015 zijn voldaan op een bankrekening bij de [Z] [plaats 5] met [rekeningnummer] en op naam van [belanghebbende].
Op 24 april 2015 wordt een bedrag van $ 84.856,25 overgemaakt op die betreffende rekening, zijnde de rekening van [naam 2] en [belanghebbende] privé in [plaats 5] , die gebruikt wordt door [eenmanszaak] .
De goederen op de facturen van [ [B.V. 2] ]aan [eenmanszaak] komen overeen met de goederen op voormeld overzicht. Het prijsverschil in dollar betreft $ 84.881,25 minus $ 28.490,- en $ 14.100,-. Dat is een bedrag van $ 42.291,25.
Ook van dit bedrag kan worden vastgesteld dat het niet ten goede is gekomen aan [ [B.V. 2] ]. Opmerkelijk is dat de betreffende klant ( [Bedrijf] in [plaats 11] ) een relatie is die [ [B.V. 2] ]in 1989 al van [X] heeft overgenomen. Ook om die reden is niet begrijpelijk dat [eenmanszaak] een groot deel van de winst moest ontvangen.”
In de daarop volgende tussenconclusie heeft de strafrechter vervolgens het volgende overwogen:
“Op basis van de hierboven besproken facturen kan worden vastgesteld dat het in de betreffende jaren (2010, 2011, 2012, 2013 en 2015) is voorgekomen dat de winst bij [ [B.V. 2] ] is weggehouden en dat dit ten goede is gekomen aan [eenmanszaak] en dus de bankrekening van [naam 2] en [belanghebbende] in [plaats 5] . Over dit geld betaalden [naam 2] en [belanghebbende] geen belasting in [plaats 5] . [naam 2] en [belanghebbende] hebben een onmiskenbaar doel gehad met hun handelen, te weten de cijfers van [ [B.V. 2] ]zo min mogelijk rooskleurig te presenteren zodat daarover in Nederland geen belasting behoefde te worden betaald. Zij hebben daartoe jarenlang verzwegen wie achter [eenmanszaak] zat en ook hun persoonlijke relatie zelfs tot op heden stellig ontkend. Daarmee tonen zij zich ten volle bewust van de zwaktes in hun standpunten. Zij hebben facturen opgemaakt die [eenmanszaak] in strijd met de werkelijkheid voorspiegelen als een externe partij, die een zelfstandige functie vervulde in de handel tussen [ [B.V. 2] ]en derden.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van het kunstmatig laag houden van de winst van [ [B.V. 2] ]via een schijnconstructie. De bedrijfsadministratie van [ [B.V. 2] ]is vervalst door het opnemen van facturen die deze constructie vormgeven en de werkelijkheid bemantelen (feit 4) en de daarop gebaseerde belastingaangiftes zijn onjuist (feit 5).”