Op 5 december 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin klaagster, vertegenwoordigd door haar raadsman mr. B.P.J.H. van de Luijtgaarden, een klaagschrift indiende op basis van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. Dit klaagschrift was gericht tegen de inbeslagname van een personenauto, merk Volvo, type V90, die op 4 oktober 2022 was in beslag genomen in het kader van een Europees Onderzoeksbevel (EOB) van de Belgische autoriteiten. Klaagster stelde dat de inbeslagname niet onder het EOB viel en dat zij ernstige hinder ondervond door het voortduren van het beslag. De officier van justitie, mr. T.C.M. Hendriks, stelde dat het beslag gehandhaafd moest blijven, omdat het voertuig relevant was voor het onderzoek naar de verdachte, die betrokken zou zijn bij een criminele organisatie en de handel in verdovende middelen.
De rechtbank oordeelde dat de inbeslagname van de auto niet onder de reikwijdte van het EOB viel, aangezien het EOB geen verzoek om inbeslagname van voertuigen bevatte. De rechtbank verklaarde het klaagschrift gegrond en gelastte de teruggave van de auto aan klaagster. De beslissing werd genomen in raadkamer, waarbij de rechtbank de procedure en de relevante juridische bepalingen in acht nam. De rechtbank benadrukte dat de beoordeling van het klaagschrift niet de gronden voor het EOB zelf betrof, maar enkel de rechtmatigheid van de inbeslagneming.
De uitspraak werd gedaan door rechter mr. R.J.H. de Brouwer, in aanwezigheid van griffier mr. M. van Grinsven, en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag. Tegen deze beslissing kan binnen veertien dagen beroep in cassatie worden ingesteld door het Openbaar Ministerie of door klaagster, afhankelijk van de betekening van de beslissing.