ECLI:NL:RBZWB:2022:8202

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 december 2022
Publicatiedatum
10 januari 2023
Zaaknummer
16/1243
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om teruggaaf van dividendbelasting over de boekjaren 2007, 2008 en 2009

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de teruggaaf van dividendbelasting door een in de Verenigde Staten gevestigd beleggingsfonds. Het fonds had verzocht om teruggaaf van ingehouden dividendbelasting over de boekjaren 2007, 2008 en 2009, maar de inspecteur van de Belastingdienst had dit verzoek afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing terecht was, omdat de belanghebbende niet had aangetoond dat zij vergelijkbaar was met een fiscale beleggingsinstelling (fbi). De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken van de Hoge Raad, waarin was vastgesteld dat het vrije verkeer van kapitaal niet wordt belemmerd door het feit dat buitenlandse beleggingsfondsen niet in aanmerking komen voor tegemoetkomingen op basis van de regeling van de afdrachtvermindering. De rechtbank concludeerde dat de belanghebbende niet voldeed aan de aandeelhouderseisen en de dooruitdelingseis, en dat er geen recht bestond op teruggaaf van dividendbelasting. Het beroep werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

rechtbank zeeland-west-brabant

Zittingsplaats Den Haag
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 16/01243

uitspraak van de meervoudige kamer van 22 december 2022 in de zaak tussen

[belanghebbende], gevestigd te [plaats] (Verenigde Staten), belanghebbende

(gemachtigden: [gemachtigde]),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Procesverloop

De inspecteur heeft het verzoek van belanghebbende om teruggaaf van dividendbelasting over de boekjaren 2007, 2008 en 2009 afgewezen (de afwijzing).
De inspecteur heeft de bezwaren tegen de afwijzing ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld om te reageren op jurisprudentie van de Hoge Raad. Daarop is door belanghebbende een nadere motivering van het beroep ingediend.
De inspecteur heeft een verweerschrift en een nader verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Feiten
1. Belanghebbende is een in de Verenigde Staten gevestigd beleggingsfonds. Belanghebbende is een subfonds van [X], een [trust]. Het boekjaar van belanghebbende loopt gelijk met het kalenderjaar. In de genoemde boekjaren hield belanghebbende belangen in diverse in Nederland gevestigde vennootschappen (de Nederlandse beleggingen). Belanghebbende was niet inhoudingsplichtig voor de Nederlandse dividendbelasting.
2. Belanghebbende heeft de inspecteur verzocht om teruggaaf van volgens haar te haren laste ingehouden dividendbelasting. Deze teruggaafverzoeken zijn afgewezen.

Geschil3.In geschil is of de teruggaafverzoeken terecht zijn afgewezen. Belanghebbende stelt, kort samengevat, met een beroep op het Unierecht, dat zij recht heeft op teruggaaf van dividendbelasting omdat zij vergelijkbaar is met een fiscale beleggingsinstelling (fbi).

Beoordeling van het geschil
4. Gezien het overgangsrecht van artikel XXVI, leden 8 en 9, van de wet Overige fiscale maatregelen 2008 [1] is - kort gezegd - voor teruggaafverzoeken met betrekking tot de boekjaren vanaf het boekjaar dat aanvangt op of na 1 januari 2008 het regime van de afdrachtvermindering [2] van belang en is voor teruggaafverzoeken met betrekking tot boekjaren die zijn aangevangen voor 1 januari 2008 de voormalige teruggaafregeling voor fbi’s [3] relevant (de teruggaafregeling).
Teruggaafregeling
5. In het arrest van 23 oktober 2020 [4] heeft de Hoge Raad geoordeeld dat aan beleggingsfondsen die niet in Nederland zijn gevestigd, maar die overigens wel voldoen aan de voorwaarden voor het fbi-regime, rechtsherstel kan worden geboden door het verlenen van een teruggaaf van ingehouden dividendbelasting, waarbij die teruggaaf dient te worden bepaald met inachtneming van een vervangende betaling. Belanghebbende heeft desgevraagd niet ingestemd met een vervangende betaling, zodat zij reeds hierom geen recht heeft op teruggaaf. Ook indien deze eis, gelet op de uitspraak van Gerechtshof
’s-Hertogenbosch van 26 oktober 2022 [5] , buiten beschouwing wordt gelaten, is de rechtbank van oordeel dat de inspecteur de teruggaafverzoeken terecht heeft afgewezen. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij voldoende vergelijkbaar is met een fbi, met name als het gaat om de aandeelhouderseisen en de dooruitdelingseis.
6. In zijn arrest van 23 oktober 2020 [6] heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de aandeelhouderseisen op zichzelf niet in strijd zijn met het Unierecht. De aandeelhouderseisen gelden zonder onderscheid voor binnenlandse én buitenlandse beleggingsfondsen. Belanghebbende heeft niet de feiten aannemelijk gemaakt die de gevolgtrekking rechtvaardigen dat het fonds aan de aandeelhouderseisen voldoet. Belanghebbende heeft namelijk geen inzicht gegeven in de samenstelling van het aandeelhoudersbestand. In hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat dit te maken heeft met de intrinsieke complexiteit van de vereiste informatie of met de verlangde bewijsmiddelen. Met betrekking tot de dooruitdelingseis heeft de Hoge Raad in eerdergenoemd arrest van 23 oktober 2020 geoordeeld dat ook aan de dooruitdelingseis wordt voldaan als in de (lid)staat van vestiging op grond van de daar geldende wettelijke bepalingen de gehele voor uitdeling beschikbare winst, berekend naar Nederlandse maatstaven, wordt geacht te zijn uitgekeerd en bij de aandeelhouders of participanten wordt betrokken in de belastingheffing als ware die winst uitgekeerd. Belanghebbende heeft geen feiten aannemelijk gemaakt die de gevolgtrekking rechtvaardigen dat zij aan de zogenoemde dooruitdelingseis voldoet.
7. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het verzoek van belanghebbende om teruggaaf van dividendbelasting over het boekjaar 2007 terecht is afgewezen.

Regime van de afdrachtvermindering

8. Naar het oordeel van de rechtbank is ook het verzoek om teruggaaf van dividendbelasting over de boekjaren 2008 en 2009 terecht afgewezen. Voor de toepassing van het regime van de afdrachtvermindering heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 9 april 2021 [7] beslist dat het vrije verkeer van kapitaal niet belemmerd wordt door de omstandigheid dat in het buitenland gevestigd beleggingsfondsen, in verband met het gegeven dat zij in Nederland niet inhoudingsplichtig zijn voor de dividendbelasting, niet in aanmerking komen voor een tegemoetkoming op grond van de regeling van de afdrachtvermindering. In wat belanghebbende heeft aangevoerd tegen de beslissing van de Hoge Raad, ziet de rechtbank geen aanleiding om wel teruggaaf te verlenen of om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie.
9. De rechtbank overweegt ten overvloede dat belanghebbende, zoals hiervóór is overwogen, bovendien niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij voldoende vergelijkbaar is met een fbi, met name als het gaat om de aandeelhouderseisen en de dooruitdelingseis , zodat ook reeds om die reden belanghebbende geen recht heeft op de door haar gevraagde teruggaaf van dividendbelasting.
10. Gelet op wat hiervoor is overwogen, wordt niet toegekomen aan de behandeling van de andere klachten van belanghebbende en evenmin aan de stelling van de inspecteur dat belanghebbende een (fiscaal) transparant lichaam is.
11. Aangezien geen recht bestaat op teruggaaf van dividendbelasting, heeft belanghebbende evenmin recht op vergoeding van rente over de ingehouden dividendbelasting.
12. Gelet op wat hiervoor is overwogen dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. Postema, voorzitter, en mr. E.E. Schotte en
mr. M.E. Kiers, leden, in aanwezigheid van mr. S.R.M. Dekker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 december 2022.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ‘s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep wordt ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.

Voetnoten

1.Stb. 2007, 563.
2.Artikel 11a van de Wet op de dividendbelasting 1965.
3.artikel 10, tweede lid, van de Wet op de dividendbelasting 1965, zoals dat luidde tot 1 januari 2008.