Op 10 januari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een verzetprocedure tegen een eerdere uitspraak van 3 september 2020. De zaak betreft een belastingkwestie waarbij de belanghebbende, vertegenwoordigd door mr. D.A.N. Bartels, verzet heeft aangetekend tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaarschrift wegens termijnoverschrijding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar de belanghebbende niet in de gelegenheid heeft gesteld om zich uit te laten over de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding. Hierdoor is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat het verzet gegrond is. De eerdere uitspraak is vernietigd en de heffingsambtenaar is opgedragen om opnieuw uitspraak te doen op het bezwaar, met inachtneming van de nieuwe uitspraak. Tevens is de Minister voor Rechtsbescherming veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade van € 500 wegens overschrijding van de redelijke termijn, en zijn de proceskosten van de belanghebbende vastgesteld op € 270,50. De rechtbank heeft ook de heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht.