ECLI:NL:RBZWB:2022:7805

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 december 2022
Publicatiedatum
21 december 2022
Zaaknummer
BRE 22/127 tm 22/130 en 22/4635
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van beroepen tegen uitspraken op bezwaar inzake energiebelasting en opslag duurzame energie- en klimaattransitie

Op 22 december 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaken BRE 22/127 tot en met 22/130 en 22/4635, waarbij belanghebbende in beroep ging tegen uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst. De rechtbank heeft de beroepen beoordeeld en vastgesteld dat de bezwaren van belanghebbende tegen de in rekening gebrachte energiebelasting en opslag duurzame energie- en klimaattransitie niet-ontvankelijk zijn verklaard. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de energiebelasting die door een energieleverancier in rekening was gebracht, maar de rechtbank oordeelde dat alleen de energieleverancier als belastingplichtige bezwaar kan maken. Hierdoor kon belanghebbende geen rechtsmiddel aanwenden tegen de belastingheffing.

Daarnaast heeft de rechtbank het verzoek van belanghebbende om teruggaaf van betaalde energiebelasting en ODE afgewezen. De rechtbank concludeerde dat het verzoek niet voldeed aan de vereisten van de Wet belastingen op milieugrondslag (Wbm) en dat belanghebbende geen recht had op teruggaaf. Ook de vordering tot dwangsommen werd afgewezen, omdat de rechtbank oordeelde dat de bezwaren kennelijk niet-ontvankelijk waren en er geen dwangsom verschuldigd was. Tot slot werd het verzoek om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn afgewezen, omdat de redelijke termijn niet was overschreden. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond, waardoor de uitspraken op bezwaar in stand blijven en belanghebbende geen teruggaaf van energiebelasting en ODE ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 22/127 tot en met 22/130 en 22/4635
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 december 2022 in de zaak tussen
[belanghebbende], uit [woonplaats], belanghebbende
en
de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

1.Inleiding en feiten

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 22 januari 2022 (
BRE 22/127 en 22/128), 10 december 2021 (
BRE 22/129), 16 december 2021 (
BRE 22/130) en 16 september 2022 (
BRE 22/4635).
1.2.
Aan belanghebbende is door een energieleverancier energiebelasting en opslag duurzame energie- en klimaattransitie (ODE) in rekening gebracht bij facturen van 1 januari 2021, 1 april 2021, 1 mei 2021 en 1 september 2021. Belanghebbendes bezwaren tegen de in rekening gebrachte energiebelasting zijn door de inspecteur niet-ontvankelijk verklaard (
BRE 22/127 tot en met 22/130).
1.3.
Belanghebbende heeft middels indiening van het formulier ‘Verzoek Teruggaaf energiebelasting, belasting op leidingwater, kolenbelasting en opslag duurzame energie- en klimaattransitie’ (het formulier) en een begeleidende brief de inspecteur verzocht om een teruggaaf van betaalde energiebelasting en ODE over de periode van 10 december 2020 tot en met 11 december 2021. De inspecteur heeft het verzoek van belanghebbende afgewezen. Belanghebbendes bezwaar tegen deze beslissing is ongegrond verklaard (
BRE 22/4635).
1.4.
De rechtbank heeft de beroepen op 2 december 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende en namens de inspecteur: [inspecteur] en [inspecteur].

2.Beoordeling door de rechtbank

2.1.
De rechtbank beoordeelt of de bezwaren van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard (
BRE 22/127 tot en met 22/130) en of belanghebbendes verzoek om teruggaaf van energiebelasting en ODE terecht is afgewezen (
BRE 22/4635). Tevens beoordeelt de rechtbank of belanghebbende recht heeft op dwangsommen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.2.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de bezwaren van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk verklaard en bestaat geen recht op een teruggaaf van energiebelasting en ODE. Tevens is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende geen recht heeft op dwangsommen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Beroepen met zaaknummers BRE 22/127 en 22/130
2.3.
Belanghebbende stelt dat zijn bezwaren onterecht niet-ontvankelijk zijn verklaard en dat hij een (effectief) rechtsmiddel zou moeten kunnen aanwenden tegen de door hem betaalde energiebelasting en ODE op grond van onder andere artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (artikel 1 EP bij het EVRM). [1]
2.4.
De rechtbank overweegt als volgt. De energiebelasting en ODE worden geheven van degene die de levering verricht. [2] Dat maakt dat de energieleverancier de belastingplichtige is. De leverancier dient de energiebelasting en ODE op aangifte te voldoen. [3] De energieleverancier kan derhalve bezwaar en beroep instellen tegen de op aangifte voldane energiebelasting en ODE. [4] Aangezien belanghebbende niet de energieleverancier is en de belasting ook niet van hem is ingehouden, kan door belanghebbende geen bezwaar of beroep worden ingesteld met betrekking tot de (al dan niet betaalde) betaalde energiebelasting en ODE. Gelet hierop zijn de bezwaren van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk verklaard.
2.5.
Anders dan belanghebbende betoogt, leidt dat er niet toe dat geen rechtsmiddel kan worden aangewend tegen de betaling van energiebelasting en ODE. Belanghebbende kan een geschil hierover voorleggen aan de civiele rechter. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om te oordelen dat sprake zou zijn van strijd met artikel 1 EP bij het EVRM of enige andere verdragsrechtelijke bepaling.
Beroep met zaaknummer BRE 22/4635
2.6.
De Wbm voorziet in de mogelijkheid van teruggaaf van energiebelasting en ODE op grond van de artikelen 20, 45, 66, 67, 68, 69 en 70. Dat is een uitputtende opsomming. Het formulier dat belanghebbende heeft gebruikt bij het verzoek om teruggaaf van energiebelasting en ODE is daarvoor ingericht en bedoeld.
2.7.
Het verzoek van belanghebbende om teruggaaf is niet gebaseerd op de artikelen 20, 45, 66, 67, 68, 69 of 70 van de Wbm. Dat volgt ook uit de wijze waarop belanghebbende het formulier heeft ingevuld: bij onderdeel 8 (reden van uw aanvraag) is geen reden aangekruist, maar heeft belanghebbende er zelf een optie bijgeschreven met de tekst ‘zie begeleidende brief’. Vervolgens is een aantal onderdelen door belanghebbende doorgekruist en heeft belanghebbende meerdere keren de tekst ‘zie begeleidende brief’ opgenomen. Ook uit belanghebbendes begeleidende brief volgt niet dat hij een beroep doet op een van de teruggaafregelingen zoals hiervoor genoemd. De rechtbank is daarom van oordeel dat belanghebbende geen recht heeft op teruggaaf van energiebelasting en ODE. De inspecteur heeft het verzoek om teruggaaf dan ook terecht afgewezen.
Dwangsommen
2.8.
Belanghebbende stelt recht te hebben op dwangsommen, omdat de inspecteur niet tijdig beslist heeft op zijn bezwaren voor wat betreft de beroepen met zaaknummers BRE 22/127, 22/128 en 22/4635.
2.9.
Met betrekking tot de beroepen met zaaknummers BRE 22/127 en 22/128 overweegt de rechtbank dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard (zie 2.4). Naar het oordeel van de rechtbank zijn de bezwaren kennelijk niet-ontvankelijk. Er is dan geen dwangsom verschuldigd. [5]
2.10.
Met betrekking tot het beroep met zaaknummer BRE 22/4635 is de rechtbank van oordeel dat het bezwaar van belanghebbende kennelijk ongegrond is. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het belanghebbende duidelijk moest zijn – gelet op de wijze waarop het formulier is ingevuld – dat hij geen aanspraak kon maken op een teruggaaf waarvoor het formulier bedoeld is. Er is dan ook geen dwangsom verschuldigd. [6]
Immateriëleschadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
2.11.
De Hoge Raad heeft als uitgangspunt bepaald dat een redelijke behandeltermijn voor de bezwaar- en beroepsfase in eerste aanleg een periode van twee jaar bedraagt. [7]
2.12.
De bezwaren van belanghebbende zijn ontvangen door de inspecteur op 6 april 2021, 9 juni 2021, 18 januari 2021, 13 september 2021 en 13 april 2022. De rechtbank doet uitspraak op 22 december 2022. De redelijke termijn van twee jaar is daarmee niet overschreden. Belanghebbende heeft geen recht op een immateriëleschadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.

3.Conclusie en gevolgen

De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de uitspraken op bezwaar in stand blijven en belanghebbende geen teruggaaf energiebelasting en ODE krijgt. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

4.Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.M. van Meer, griffier, op 22 december 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.

Voetnoten

1.Belanghebbende verwijst bijvoorbeeld ook naar artikel 14 van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en naar arresten van de Hoge Raad van 10 juli 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BG4156) en 22 oktober 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BL1943).
2.Artikel 53, eerste lid, en artikel 50, derde lid, onderdeel a, van de Wet belastingen op milieugrondslag (Wbm).
3.Artikel 89 van de Wbm.
4.Artikel 26a, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
5.Artikel 4:17, zesde lid, onderdeel c van de Awb.
6.Artikel 4:17, zesde lid, onderdeel c van de Awb.
7.Zie Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.