ECLI:NL:RBZWB:2022:7601

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 december 2022
Publicatiedatum
15 december 2022
Zaaknummer
AWB- 21_201 en 21_817
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de ingangsdatum van een bijstandsuitkering en de afwijzing van een herzieningsverzoek

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 december 2022, wordt het beroep van eiser tegen de ingangsdatum van zijn bijstandsuitkering beoordeeld. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het dagelijks bestuur van Orionis Walcheren, waarin zijn bezwaar tegen de ingangsdatum van de bijstandsuitkering ongegrond werd verklaard. Tevens werd het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek tot herziening van een eerder besluit, waarin zijn bijstandsuitkering was ingetrokken, behandeld. De rechtbank heeft de beroepen op zitting behandeld op 27 september 2022, waarbij de gemachtigde van eiser en een vertegenwoordiger van het dagelijks bestuur aanwezig waren. De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak met zes weken verlengd.

De rechtbank concludeert dat het dagelijks bestuur op goede gronden de ingangsdatum van de bijstandsuitkering op 5 oktober 2020 heeft vastgesteld. Eiser had aangevoerd dat er bijzondere omstandigheden waren die rechtvaardigden dat de uitkering eerder inging, maar de rechtbank oordeelt dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij door psychische klachten of andere redenen niet in staat was om eerder een aanvraag in te dienen. De rechtbank verklaart zowel het beroep tegen het bestreden besluit I als het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond, wat betekent dat de besluiten in rechte standhouden. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

De rechtbank benadrukt dat het aan eiser is om bijzondere omstandigheden aan te tonen die een afwijking van de standaard ingangsdatum rechtvaardigen. De rechtbank heeft geen nieuwe feiten of omstandigheden kunnen vaststellen die de afwijzing van het herzieningsverzoek onredelijk maken. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 21/201 PW en BRE 21/817 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 december 2022 in de zaken tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam 1] , eiser

gemachtigde: mr. V.M.C. Verhaegen,
en

Het Dagelijks Bestuur van Orionis Walcheren, verweerder.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de ingangsdatum van eisers recht op een bijstandsuitkering. In een besluit van 16 december 2020 (bestreden besluit I) heeft het dagelijks bestuur eisers bezwaar daartegen ongegrond verklaard.
Tevens beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek tot herziening van het besluit van 24 september 2020 waarin de bijstandsuitkering van eiser per 9 september 2020 is ingetrokken. In een besluit van 19 januari 2021 (bestreden besluit II) heeft het dagelijks bestuur eisers bezwaar daartegen ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft de beroepen op 27 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers gemachtigde en [naam gemachtigde] namens het dagelijks bestuur.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak met zes weken verlengd.

Totstandkoming van de besluiten

Bij besluit van 10 juni 2020 heeft het dagelijks bestuur per 13 mei 2020 een bijstandsuitkering aan eiser toegekend.
Eisers adres stond vanaf 9 september 2020 in onderzoek, omdat niet bekend was waar hij verbleef. Daarom is zijn recht op bijstand bij besluit van 15 september 2020 opgeschort per 9 september 2020. Eiser is uitgenodigd voor een gesprek op 23 september 2020, waarbij hem is verzocht om een aantal stukken in te leveren. Eiser is zonder bericht van verhindering niet op het gesprek verschenen. Vervolgens heeft het dagelijks bestuur bij besluit van 24 september 2020 het recht op bijstand ingetrokken per 9 september 2020. Tegen dit besluit is geen bezwaar gemaakt.
Sinds 5 oktober 2020 beschikt eiser over een briefadres van de gemeente [plaatsnaam 2] . Hij heeft zich die dag gemeld bij het dagelijks bestuur en een bijstandsuitkering aangevraagd per 9 september 2020.
Bij besluit van 16 oktober 2020 (primair besluit I) heeft het dagelijks bestuur per 6 oktober 2020 een bijstandsuitkering aan eiser toegekend naar de norm alleenstaande zonder woonkosten. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij het bestreden besluit I is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Wel heeft het dagelijks bestuur de ingangsdatum van het recht op uitkering gewijzigd van 6 oktober 2020 naar 5 oktober 2020.
Op 10 november 2020 heeft eiser het dagelijks bestuur verzocht om het intrekkingsbesluit van 24 september 2020 te herzien en het recht op uitkering per 9 september 2020 voort te zetten naar de norm van een persoon zonder woonkosten. Bij besluit van 3 december 2020 (primair besluit II) heeft het dagelijks bestuur dat verzoek met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling gelaten omdat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn vastgesteld. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt. Bij het bestreden besluit II is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

De rechtbank beoordeelt of het dagelijks bestuur op goede gronden de ingangsdatum van de uitkering op 5 oktober 2020 heeft bepaald. Verder beoordeelt de rechtbank of het dagelijks bestuur op goede gronden eisers herzieningsverzoek heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
De rechtbank verklaart het beroep tegen bestreden besluit I ongegrond. De rechtbank verklaart het beroep tegen bestreden besluit II ook ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Bestreden besluit I
Eisers beroep richt zich tegen de ingangsdatum van de toegekende uitkering. Volgens eiser zijn er bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen dat afgeweken wordt van het uitgangspunt dat de uitkering ingaat vanaf de datum van melding. Eiser is dakloos geraakt na het staken van hulpverlening door MGB en wordt nu ondersteund door de reclassering, maar hij reageert door zijn psychische problemen slecht op post. Het opschortingsbesluit van 15 september 2020 heeft eiser niet bereikt omdat hij toen dakloos was. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft eiser een verklaring overgelegd van de heer [naam man] van Reclassering Nederland waarin wordt bevestigd dat eiser ten tijde van de intrekking aan het overleven was en daardoor niet in staat was om verplichtingen jegens het dagelijks bestuur na te leven. Volgens eiser is er dan ook sprake van nieuwe feiten en omstandigheden die maken dat zijn herzieningsverzoek moet worden toegewezen. Door eiser wordt, gelet op zijn omstandigheden en problematiek, verzocht om maatwerk.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de te beoordelen periode loopt van 9 september 2020 (gewenste ingangsdatum) tot 5 oktober 2020 (datum toekenning).
Op grond van artikel 44, eerste lid, van de Participatiewet wordt, indien door het bestuursorgaan is vastgesteld dat recht op bijstand bestaat, de bijstand toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen. Het tweede lid bepaalt wanneer van een melding kan worden gesproken, terwijl het derde lid de mogelijkheid biedt om bij verwijtbaar latere indiening van de aanvraag de aanvraagdatum als ingangsdatum te nemen om te voorkomen dat er teveel tijd verstrijkt tussen de melding en de aanvraag.
In beginsel wordt dus geen bijstand verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen of -in voorkomende gevallen- een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. Dit is vaste rechtspraak [1] .
Het is aan eiser als aanvrager om het bestaan van dergelijke bijzondere omstandigheden aannemelijk te maken. De rechtbank twijfelt niet aan de stelling dat eiser een moeilijke periode heeft doorgemaakt, maar wat hij heeft aangevoerd, leidt de rechtbank niet tot het oordeel dat sprake is van bijzondere omstandigheden. Eiser heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij als gevolg van psychische klachten of om andere redenen niet in staat was om eerder een aanvraag om bijstand in te dienen. Er is geen concrete en verifieerbare (medische) informatie ingebracht om dit nader te onderbouwen.
Bestreden besluit II
Eiser voert aan dat hij vanwege psychische problemen slecht op post reageert, wat bekend is bij het dagelijks bestuur. Om deze reden is dan ook verzocht om eiser telefonisch te benaderen. De oproep om te verschijnen en het besluit tot opschorting en intrekking van eisers uitkering hebben hem niet (tijdig) bereikt omdat hij dakloos was. De afwijzing van het herzieningsverzoek acht eiser evident onredelijk.
Het dagelijks bestuur heeft bij de afwijzing van het verzoek om herziening beslist met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. Dit betekent dat de rechtbank aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het dagelijks bestuur zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de rechtbank niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat de afwijzing van het herzieningsverzoek evident onredelijk is. [2]
Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat het dagelijks bestuur zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. In het bezwaarschrift en ter zitting is namens eiser erkend dat hiervan geen sprake is.
Eiser stelt zich op het standpunt dat de afwijzing van het herzieningsverzoek evident onredelijk is. Bij de beoordeling door de rechtbank of de afwijzing van het herzieningsverzoek evident onredelijk is, ligt niet de vraag voor of het oorspronkelijke besluit onredelijk of onjuist is. [3]
Met wat eiser heeft aangevoerd, beoogt hij in feite een discussie over de juistheid van het besluit van 24 september 2020 te voeren. Daarvoor is in deze procedure geen plaats, omdat geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. Voor een geslaagd beroep is het vereist dat wat eiser heeft aangevoerd, kan leiden tot het oordeel dat (het gevolg van) de weigering om het onjuist gebleken besluit te herzien, evident onredelijk is. Daarvan zal doorgaans slechts in uitzonderlijke gevallen sprake zijn. Gelet op wat eiser heeft aangevoerd, is een dergelijk uitzonderlijk geval naar het oordeel van de rechtbank hier niet aan de orde.

Conclusie en gevolgen

De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de bestreden besluiten in rechte standhouden. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier, op 13 december 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is buiten staat om deze uitspraak mede te ondertekenen.
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op::

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

PARTICIPATIEWET
In artikel 11, eerste lid, van de Participatiewet is bepaald dat iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, recht heeft op bijstand van overheidswege.
In artikel 17, eerste lid, eerste zin, van de Participatiewet is bepaald dat de belanghebbende aan het Werkplein op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
In het tweede lid is bepaald dat de belanghebbende het college desgevraagd de medewerking verleent die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.
In artikel 43, eerste lid, van de Participatiewet is bepaald dat het college het recht op bijstand op schriftelijke aanvraag of, indien een schriftelijke aanvraag niet mogelijk is, ambtshalve vast stelt.
In artikel 44, eerste lid, van de Participatiewet is bepaald dat indien door het college is vastgesteld dat recht op bijstand bestaat, de bijstand wordt toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen.
ALGEMENE WET BESTUURSRECHT
In artikel 4:6, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden is nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
In het tweede lid is bepaald dat wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag kan afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.