ECLI:NL:RBZWB:2022:7536

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 december 2022
Publicatiedatum
13 december 2022
Zaaknummer
BRE 21/3507
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de fictieve weigering van de ontvanger om op bezwaar te beslissen inzake aanmaningskosten en invorderingsrente

Op 13 december 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak BRE 21/3507, waarin belanghebbende beroep aantekende tegen de fictieve weigering van de ontvanger van de Belastingdienst om te beslissen op haar bezwaar tegen in rekening gebrachte aanmaningskosten en invorderingsrente. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ontvanger geen beslissing heeft genomen op het bezwaar van belanghebbende tegen de aanmaningskosten en invorderingsrente met betrekking tot de naheffingsaanslag OB met aanslagnummer [nummer 2]. De rechtbank oordeelt dat het beroep van belanghebbende gegrond is, omdat de termijn voor het doen van uitspraak op bezwaar is verstreken. De rechtbank heeft de ontvanger opgedragen om binnen twee weken na verzending van de uitspraak alsnog een beslissing te nemen op het bezwaar, met een dwangsom van € 100 per dag voor elke dag dat de ontvanger in gebreke blijft, tot een maximum van € 15.000.

Daarnaast heeft de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de ontvanger van 26 juli 2021 ongegrond verklaard, omdat de ontvanger volledig aan het bezwaar van belanghebbende tegemoet is gekomen met betrekking tot de in rekening gebrachte vervolgingskosten en rentekosten. De rechtbank heeft ook het beroep inzake de afwijzende dwangsombeschikking ongegrond verklaard, omdat belanghebbende niet voldoende duidelijk heeft gemaakt op welke aanvragen het betrekking had. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de ontvanger het griffierecht van € 49 aan belanghebbende moet vergoeden, maar dat er geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten zijn.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/3507
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 december 2022 in de zaak tussen
[belanghebbende], te [plaats], belanghebbende,
(gemachtigde: [gemachtigde])
en
de ontvanger van de Belastingdienst(de ontvanger).

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de fictieve weigering van de ontvanger om op het bezwaar van belanghebbende te beslissen tegen in rekening gebrachte aanmaningskosten en invorderingsrente.
1.2.
Daarnaast beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op het bezwaar van de ontvanger van 26 juli 2021.
1.3.
De ontvanger heeft met dagtekening 10 november 2021 een afwijzende dwangsombeschikking genomen op basis van artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 11 oktober 2022 op zitting behandeld. Hieraan heeft namens de ontvanger deelgenomen: [ontvanger]. De gemachtigde van belanghebbende heeft zich afgemeld voor de zitting.
1.5.
Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht zes weken later uitspraak te doen.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende heeft op 15 februari 2021 bezwaar gemaakt tegen de aan haar in rekening gebrachte aanmanings-, dwangbevelkosten en invorderingsrente. In het bezwaarschrift is een tekst van een e-mailbericht van een ambtenaar van de Belastingdienst overgenomen. In dit e-mailbericht worden benoemd ‘naheffingsaanslag [nummer 1]’ en ‘naheffingsaanslag [nummer 2]’.
2.2.
Belanghebbende heeft bij brief van 18 april 2021, ontvangen door de Belastingdienst op 21 april 2021, de ontvanger in gebreke gesteld. In deze ingebrekestelling wordt naar het bezwaarschrift van 15 februari 2021 verwezen.
2.3.
De Belastingdienst heeft bij brief van 26 april 2021 te kennen gegeven dat de ingebrekestelling niet aan bepaalde voorwaarden voldoet en dat daarom geen dwangsom is verschuldigd.
2.4.
De ontvanger heeft bij schrijven van 4 mei 2021 bevestigd dat het in 2.1 vermelde bezwaarschrift van belanghebbende is ontvangen. Daarin wordt aangegeven dat de ontvanger ernaar streeft binnen zes weken een beslissing te nemen op het bezwaar tegen de in rekening gebrachte aanmaningskosten en dwangbevelkosten voor onder meer de naheffingsaanslagen omzetbelasting (OB) met de aanslagnummers [nummer 1] en [nummer 2]. Tevens staat in de brief de referentie die de ontvanger hanteert.
2.5.
Bij brief van 14 mei 2021, ontvangen door de Belastingdienst op 17 mei 2021, wordt de ontvanger in gebreke gesteld. In die brief staat, voor zover van belang:
‘Middels dit schrijven dien ik mijn ingebrekestelling in over mijn ingediend bezwaar gedateerd 15 februari 2021 aangaande FN: [FN] inzake de mail van 10-02-2021 over kosten invordering volgend op uw besluit van 02 februari 2021. Officieel is hierover geen besluit genomen. U heeft mij een ontvangstbevestiging gestuurd gedateerd 4 mei 2021. U heeft niet binnen de daarvoor gestelde wettelijke termijn een besluit op bezwaar genomen. Ik dring er bij u op aan binnen twee weken na ontvangst van dit schrijven alsnog, een besluit te nemen. De dwangsom die ik van u vorder begint te lopen twee weken na ontvangst van dit schrijven.’
2.6.
In de uitspraak op bezwaar van 26 juli 2021, is de ontvanger inzake aanslagnummer [nummer 1] volledig aan het bezwaar van belanghebbende tegemoetgekomen. Volgens de ontvanger zijn de in rekening gebrachte vervolgingskosten en rentekosten (totaal € 172) teruggedraaid.
2.7.
De ontvanger heeft naar aanleiding van de in 2.5 vermelde ingebrekestelling een dwangsombeschikking genomen, met dagtekening 26 juli 2021. Volgens de ontvanger voldoet de inhoud van de ingebrekestelling niet aan de voorwaarden zoals die door de Hoge Raad [1] zijn geformuleerd.

3.Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt hierna over dat wat partijen verdeeld houdt. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3.2.
Voor zover het beroep van belanghebbende is gericht tegen de uitspraak van de ontvanger van 26 juli 2021, is de rechtbank van oordeel dat het beroep met betrekking tot de in rekening gebrachte vervolgingskosten en rentekosten bij de naheffingsaanslag OB met aanslagnummer [nummer 1] belanghebbende niet in een gunstigere positie brengt. De ontvanger is immers geheel aan het bezwaar van belanghebbende tegemoetkomen. In zoverre is het beroep dan ook ongegrond. Belanghebbende heeft wel een belang bij de daaraan verbonden dwangsombeschikking, [2] waarover de rechtbank in 3.5 beslist.
3.3.
Niet in geschil is dat de ontvanger geen beslissing heeft genomen inzake het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar in rekening gebrachte aanmaningskosten en invorderingsrente ter zake van de naheffingsaanslag OB met aanslagnummer [nummer 2]. Eveneens is niet in geschil dat de termijn voor het doen van uitspraak op bezwaar is verstreken. Dit betekent dat sprake is van het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar als bedoeld in artikel 6:12 van de Awb. Het beroep is daarom gegrond en de ontvanger zal worden opgedragen alsnog een beslissing op het bezwaar te nemen binnen twee weken na verzending van deze uitspraak. De rechtbank verbindt aan haar uitspraak een dwangsom van € 100 voor iedere dag dat de ontvanger in gebreke blijft deze uitspraak na te leven, met een maximum van € 15.000.
Dwangsombeschikking
3.4.
Voor het verbeuren van een dwangdom is vereist dat belanghebbende de ontvanger eerst in gebreke heeft gesteld. [3] Voor een ingebrekestelling als bedoeld in de wet geldt de eis dat uit een geschrift duidelijk is dat de belanghebbende het bestuursorgaan maant om alsnog een bepaald besluit te nemen. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad [4] volgt dat is vereist dat dit geschrift voldoende duidelijk maakt (i) op welke aanvraag het betrekking heeft, (ii) dat de belanghebbende zich op het standpunt stelt dat het bestuursorgaan niet tijdig op de aanvraag heeft beslist en (iii) dat de belanghebbende erop aandringt dat een zodanige beslissing alsnog wordt genomen.
3.5.
De rechtbank is van oordeel dat uit het geschrift (zie 2.5) niet duidelijk blijkt op welke aanvragen van belanghebbende het betrekking heeft. Zo volgt uit het geschrift niet duidelijk namens wie het is gedaan. Immers is de brief van 14 mei 2021 ondertekend door een participant van belanghebbende onder verwijzing naar (zo begrijpt de rechtbank) het fiscaal nummer van die participant. Ook de verwijzing naar een ontvangstbevestiging en een eerder bezwaar acht de rechtbank niet voldoende duidelijk. Enige specifieke verwijzing naar een lopende kwestie van belanghebbende ontbreekt. Het standpunt van belanghebbende dat zij niet kon weten hoe de ontvanger het een en ander heeft geadministreerd, wordt door de rechtbank verworpen. In de ontvangstbevestiging van de ontvanger inzake de door belanghebbende ingediende bezwaren staat namelijk duidelijk vermeld tegen welke kosten van welke aanslagnummers bewaar is gemaakt onder vermelding van een referentienummer. Belanghebbende heeft dus niet voldoende duidelijk aangegeven waarover zij een beslissing wilde. De ontvanger heeft derhalve terecht een afwijzende dwangsombeschikking genomen. Het beroep is inzake de dwangsombeschikking is ongegrond.

4.Conclusie en gevolgen

4.1.
Het beroep inzake het niet tijdig beslissen op het bezwaar tegen de in rekening gebrachte aanmaningskosten en invorderingsrente bij de naheffingsaanslag OB met aanslagnummer [nummer 2] is gegrond. Omdat het beroep gegrond is, moet de ontvanger het griffierecht aan belanghebbende vergoeden. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.
4.2.
Het beroep met betrekking tot de in rekening gebrachte vervolgingskosten en rentekosten ter zake van de naheffingsaanslag met aanslagnummer [nummer 1] is ongegrond.
4.3.
Het beroep inzake de afwijzende dwangsombeschikking is eveneens ongegrond.

5.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar betreffende de aanmaningskosten en invorderingsrente bij de naheffingsaanslag OB met aanslagnummer [nummer 2] gegrond;
  • draagt de ontvanger op, binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak, alsnog uitspraak te doen op het bezwaar van belanghebbende tegen de aanmaningskosten en invorderingsrente bij de naheffingsaanslag OB met aanslagnummer [nummer 2];
  • bepaalt dat de ontvanger aan belanghebbende een dwangsom van € 100 verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000;
  • verklaart de overige beroepen ongegrond;
  • bepaalt dat de ontvanger het griffierecht van € 49 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. B.W. Liu, griffier op 13 december 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Informatie over hoger beroep
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.

Voetnoten

1.Hoge Raad 10 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1121 en ECLI:NL:HR:2016:1124.
2.Zie Hoge Raad van 6 januari 2017, ECLI:NL:HR:2017:1.
3.Artikel 4:17, van de Awb
4.Zie noot 1.