In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 december 2022, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd over de jaren 2015 tot en met 2018, ter hoogte van € 13.219, met een bijkomende belastingrente van € 1.568. De rechtbank behandelt het beroep dat belanghebbende heeft ingesteld tegen deze naheffingsaanslag, die voortkwam uit een boekenonderzoek naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting. Belanghebbende, die als ondernemer hockeylessen verzorgt, stelt dat hij recht heeft op de onderwijsvrijstelling van artikel 11, eerste lid, letter o, van de Wet OB. De rechtbank oordeelt dat belanghebbende niet kan aantonen dat hij de hockeylessen geeft namens een onderwijsinstelling, en dat de vrijstelling daarom niet van toepassing is. Ook de aanvraag voor het verlaagde tarief van de Wet OB wordt afgewezen, omdat belanghebbende niet zelf de sportaccommodatie ter beschikking stelt. De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Daarnaast wordt de naheffing over het privégebruik van een auto behandeld, waarbij de rechtbank oordeelt dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt in welke mate de auto privé is gebruikt. De rechtbank wijst het beroep van belanghebbende af, maar kent wel een schadevergoeding toe wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.