ECLI:NL:RBZWB:2022:7407
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-beschikking en aanslag rioolheffing
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 december 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen de WOZ-beschikking en de daarop gebaseerde aanslag rioolheffing. De belanghebbende, huurder van een woning, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde van zijn woning voor het jaar 2020, die door de heffingsambtenaar was vastgesteld op € 181.000. De heffingsambtenaar had het bezwaar van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende in beroep ging. De rechtbank heeft de zaak op 2 november 2022 behandeld, waarbij de gemachtigde van de belanghebbende aanwezig was, evenals de heffingsambtenaar.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar de waarde van de woning heeft bepaald aan de hand van de vergelijkingsmethode, waarbij referentieobjecten zijn gebruikt die vergelijkbaar zijn met de woning van de belanghebbende. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. De rechtbank heeft ook overwogen dat de belanghebbende niet heeft aangetoond dat zijn woning in een mindere staat verkeert dan de referentieobjecten.
Daarnaast heeft de rechtbank het verzoek van de belanghebbende om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn afgewezen, omdat het financieel belang in deze zaak zeer gering was. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat de vastgestelde waarde en de aanslag rioolheffing niet worden verminderd. De belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.