ECLI:NL:RBZWB:2022:6841

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 mei 2022
Publicatiedatum
17 november 2022
Zaaknummer
21-019083
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op klaagschrift ex artikel 552a Sv inzake inbeslagname van een voertuig

Op 6 mei 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda uitspraak gedaan op een klaagschrift van een klager, die de teruggave van een in beslag genomen BMW X3 eiste. De inbeslagname vond plaats op 2 november 2021 in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar zijn zoon, [verdachte 1]. Klager stelde dat hij de eigenaar van het voertuig was en dat het beslag niet langer noodzakelijk was voor de waarheidsvinding in de strafzaak. De officier van justitie betwistte echter de eigendom van klager en stelde dat het voertuig in werkelijkheid toebehoorde aan zijn zoon en een medeverdachte, [verdachte 2]. Tijdens de behandeling in raadkamer op 22 april 2022 zijn zowel klager als zijn raadsman, mr. J.C. Sneep, en de officier van justitie, mr. K. Pieters, gehoord.

De rechtbank oordeelde dat het klaagschrift ongegrond was. De rechtbank overwoog dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat klager de eigenaar van het voertuig was. De omstandigheden, zoals het feit dat het voertuig in beslag was genomen onder [verdachte 1] en dat de auto en sleutels bij de woning van de verdachten waren aangetroffen, wezen erop dat de zoon feitelijk de eigenaar was. Klager had niet overtuigend aangetoond dat hij de eigenaar was, ondanks zijn beweringen en de bijgevoegde documenten. De rechtbank benadrukte dat het onderzoek in raadkamer een summier karakter heeft en dat het niet aan de rechter is om definitieve eigendoms- of bezitskwesties te beslechten.

De rechtbank verklaarde het klaagschrift ongegrond, wat betekent dat het beslag op het voertuig gehandhaafd blijft. Klager kan binnen veertien dagen in cassatie gaan tegen deze beslissing bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 02-280329-21
rk.nummer: 21-019083
Beslissing op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering van:
[klager]
geboortedatum en -plaats onbekend
wonende op het [woonadres]
woonplaats kiezende ten kantore van mr. J.C. Sneep, Stationslaan 1a2 te 4815 GW Breda
hierna te noemen: klager.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • de kennisgeving van inbeslagname op grond van artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv), waaruit blijkt dat op 2 november 2021 onder [verdachte 1] in beslag is genomen: een personenauto van het merk BMW, type X3 en voorzien van [kenteken] ;
  • het klaagschrift, ingediend op 8 december 2021 ter griffie van deze rechtbank ingevolge artikel 552a Sv;
  • het verweerschrift van de officier van justitie; en
  • de overige stukken uit het bijbehorende raadkamerdossier met voornoemd raadkamernummer.
Het klaagschrift is behandeld in raadkamer op 22 april 2022. Gehoord zijn de officier van justitie mr. K. Pieters, klager en mr. J.C. Sneep als raadsman van klager.
Het klaagschrift strekt tot opheffing van het gelegde beslag met last tot teruggave aan de klager. Daartoe is in het klaagschrift aangevoerd dat op 2 november 2021 een BMW X3 voorzien van [kenteken] in beslag is genomen. Door klager is gesteld dat hij eigenaar is van het inbeslaggenomen voertuig en niet zijn zoon. Ter onderbouwing zijn stukken bijgevoegd betreffende verzekeringspapieren, motorrijtuigenbelasting en correspondentie van de RDW. Gesteld wordt dat klager door het voortduren van het beslag ernstig hinder ondervindt. Naar het oordeel van klager verzet het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave en is de inbeslagneming niet langer noodzakelijk ten behoeve van de waarheidsvinding in de strafzaak.
De officier van justitie heeft zich schriftelijk op het standpunt gesteld dat het beslag gehandhaafd dient te blijven. Daartoe is aangevoerd dat, hoewel klager – zijnde de vader van [verdachte 1] – het voertuig op zijn naam heeft staan, het voertuig in werkelijkheid toebehoort aan verdachten [verdachte 1] en [verdachte 2] . Ter onderbouwing van dit standpunt zijn de volgende omstandigheden aangevoerd. De auto en beide sleutels van het voertuig zijn in/bij de woning van verdachten aangetroffen, bij het opstarten van de auto verschijnt op het navigatiesysteem “Welkom [verdachte 1] ”, uit e-mails blijkt dat de verzekering door [verdachte 2] is geregeld, op het polisformulier wordt ook haar e-mailadres genoemd en zij heeft ook het abonnement voor 24-uursservice bij diefstal van het navigatiesysteem aangevraagd, waarbij haar gegevens zijn geregistreerd als contactpersoon. Voorts blijkt uit de e-mails dat klager weliswaar de RDW-keuring heeft aangevraagd, maar dat deze aanvragen nog dezelfde dag per e-mail zijn doorgestuurd naar [verdachte 2] . Klager heeft bij de politie verklaard dat de BMW van hem is, maar ook dat hij niet wist hoeveel er voor het voertuig is betaald, waar dit voertuig is gekocht en dat zijn zoon misschien wel wat centjes heeft bijgelegd. Volgens TCI-informatie is [verdachte 1] in het bezit van een BMW X3.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat er een machtiging conservatoir beslag ligt waaruit blijkt dat er sprake is van een verdenking van een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd en waardoor op geld waardeerbaar voordeel van enig belang kan zijn verkregen. Het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt voorlopig geschat op € 1.037.444,45. Er is geen strafvorderlijk belang bij het handhaven van het beslag, maar het beslag dient te worden gehandhaafd teneinde het wederrechtelijk verkregen voordeel te kunnen ontnemen en een verplichting tot betaling van een geldboete te kunnen opleggen. Verzocht wordt dan ook het klaagschrift ongegrond te verklaren.
De advocaat heeft in raadkamer gepersisteerd bij het klaagschrift. In aanvulling daarop is opgemerkt dat uit de overgelegde stukken bij het klaagschrift blijkt dat alle vaste lasten voor rekening van klager komen. Het voertuig is ooit aangekocht als schade-auto, als project van klager. De zoon van klager en diens vrienden zijn deze auto gaan opknappen. Als de auto bij de zoon van klager stond voor het klussen aan de auto, kon klager gebruik maken van bijvoorbeeld de auto van [verdachte 2] . Zowel de zoon als meerdere kleinkinderen van klager konden gebruik maken van de inbeslaggenomen auto. Ook door corona heeft de auto voor langere tijd bij de zoon van klager gestaan. Klager heeft de auto aangeschaft zodat hij met de caravan weg kon, hetgeen door corona niet mogelijk was. Het voorgaande laat onverlet dat klager feitelijk eigenaar is van de auto.
Klager heeft in raadkamer te kennen gegeven dat zijn zoon ook de reservesleutel in zijn bezit had voor het geval hij de andere sleutel zou kwijtraken. Dat op het navigatiesysteem “Welkom [verdachte 1] ” verschijnt, komt omdat de telefoon van zijn zoon gekoppeld is met het systeem. Klager zelf is niet in het bezit van een smartphone. [verdachte 2] heeft zaken voor klager geregeld, omdat hij op leeftijd is en niet met een computer dan wel telefoon uit de voeten kan. Het klopt dat klager wel de RDW-keuring heeft aangevraagd, maar dit direct heeft doorgestuurd naar [verdachte 2] . Dat de officier van justitie zegt dat klager niet weet hoe veel voor de auto is betaald, klopt niet. Als dit in het verhoor bij de politie is opgenomen, komt dit omdat hij zich overvallen voelde vroeg in de ochtend. Zijn zoon heeft alles geregeld voor de auto met zijn vrienden.
In raadkamer heeft de officier van justitie gepersisteerd bij voornoemd schriftelijk standpunt. In aanvulling daarop is aangevoerd dat gelet op de in het schriftelijk standpunt omschreven en in raadkamer aan de orde gekomen omstandigheden niet gezegd kan worden dat buiten redelijke twijfel is komen vast te staan dat klager eigenaar is van het inbeslaggenomen voertuig. Los van de tenaamstelling lijken de omstandigheden erop te duiden dat zijn zoon feitelijk eigenaar is en het voertuig in gebruik heeft. Dat klager in raadkamer heeft bevestigd dat zijn zoon gebruik kon maken van en alles heeft geregeld voor het voertuig is al voldoende voor de conclusie dat niet buiten redelijke twijfel vast staat dat klager eigenaar is van het voertuig. De officier van justitie heeft tot slot opgemerkt dat er voor het verschijnen van de naam op het navigatiesysteem niet per een smartphone nodig is om verbinding te maken.

2.De beoordeling

De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot afdoening van het klaagschrift.
Het klaagschrift is tijdig ingediend en klager is ontvankelijk in het klaagschrift.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden.
De rechtbank overweegt over het klaagschrift tegen het conservatoir beslag dat is gelegd op grond van artikel 94a Sv als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad sinds HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654 r.o. 2.14, dient de rechter, in geval van een klaagschrift tegen een op grond van artikel 94a, eerste of tweede lid, Sv gelegd beslag te onderzoeken:
( i) of ten tijde van de beslissing op het klaagschrift sprake van een redelijk vermoeden van schuld van een misdrijf waarvoor een geldboete van
de vierde(in het geval van conservatoir beslag tot bewaring van het recht tot verhaal voor een schadevergoedingsmaatregel, artikel 94a lid 3 Sv)
of vijfde categorie(in het geval van conservatoir beslag tot bewaring van het recht tot verhaal voor een geldboete of ontnemingsmaatregel, respectievelijk artikel 94a lid 1 en 2 Sv) kan worden opgelegd; en
(ii) of zich het geval voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan de verdachte een verplichting tot betaling van een geldboete dan wel de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel dan wel een schadevergoedingsmaatregel zal opleggen.
Indien een derde – als zodanig kan ook gelden degene onder wie het beslag feitelijk is gelegd, maar tegen wie het strafrechtelijk onderzoek niet is gericht – die stelt eigenaar te zijn, op grond van artikel 552a (https://www.navigator.nl/document/openCitation/%20id44c5694ed623654d6ec264700281a798) Sv een klaagschrift heeft ingediend, dient de rechter als maatstaf aan te leggen of zich het geval voordoet dat buiten redelijke twijfel is dat de klager als eigenaar van het voorwerp moet worden aangemerkt en daarvan in zijn beslissing blijk te geven. Indien de klager als eigenaar wordt aangemerkt, zal de rechter tevens moeten onderzoeken en daarvan blijk moeten geven of zich de situatie van artikel 94a, vierde of vijfde lid, Sv voordoet. (HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654, r.o. 2.15)
Bij de beoordeling van de vraag of de klager die stelt eigenaar te zijn, inderdaad redelijkerwijs als rechthebbende op het inbeslaggenomene kan worden aangemerkt zal de rechter niet hoeven te treden in de beslechting van burgerrechtelijke eigendoms- en bezitskwesties, maar zal daarbij wel civielrechtelijke aspecten mogen betrekken (vgl, HR 6 mei 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF3826, NJ 2003, 459). Het gaat in de beslagprocedure om een voorlopig oordeel omtrent de eigendomsrechten ten aanzien van het in het geding zijnde voorwerp (HR 3 juni 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF6983).
Indien degene die in een artikel 552a Sv-procedure om teruggave heeft verzocht, niet redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt, dient de rechter – ook als het belang van strafvordering zich niet meer tegen teruggave verzet – het verzoek om teruggave af te wijzen (vgl. HR 31 maart 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH1478).
De rechtbank is van oordeel dat niet buiten redelijke twijfel is komen vast te staan dat klager als eigenaar van het inbeslaggenomen voertuig moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft daarbij in overweging genomen dat het voertuig onder [verdachte 1] , zijnde de zoon van klager, in beslag is genomen. De zoon van klager was in het bezit van het voertuig. Het bezit van een goed doet, behoudens tegenbewijs, eigendom veronderstellen. Het is aan klager om aan te tonen dat hij eigenaar is. De rechtbank overweegt dat er aanwijzingen zijn dat klager eigenaar is van het voertuig en dat het mogelijk is dat de in raadkamer genoemde omstandigheden verklaard kunnen worden door het geval dat [verdachte 1] aan het voertuig sleutelt en dat [verdachte 2] alles voor klager, gelet op zijn leeftijd, regelt. Echter is dit, gelet op de door de officier van justitie in het schriftelijk standpunt en de in raadkamer genoemde omstandigheden, onvoldoende om te kunnen vaststellen dat klager buiten redelijke twijfel eigenaar is van het inbeslaggenomen voertuig. Naast de genoemde omstandigheden stelt de rechtbank ook vast dat op het navigatiesysteem kennelijk ook “Welkom [verdachte 1] ” verschijnt wanneer de telefoon van [verdachte 1] niet in de buurt is van het voertuig.
De vraag of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, behoeft in het licht van het voorgaande geen verdere beantwoording meer.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het klaagschrift gericht tegen het op grond van artikel 94a Sv gelegde beslag ongegrond verklaren.

3. De beslissing

De rechtbank verklaart
- het klaagschrift ongegrond.
Deze beslissing is op 6 mei 2022 gegeven door mr. R.P. Broeders, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. van Grinsven, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 mei 2022.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na dagtekening van deze beslissing en door de klager binnen veertien dagen na de betekening van deze beslissing
beroep in cassatieworden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden te 's-Gravenhage (artikel 552d lid 2 Wetboek van Strafvordering).