Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Inleiding
2.Feiten
3.Beoordeling door de rechtbank
4.Conclusie en gevolgen
5.Beslissing
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 november 2022, zaaknummer 20-6666, is de aansprakelijkstelling van belanghebbende voor omzetbelastingschulden van een fiscale eenheid aan de orde. De ontvanger van de belastingdienst had belanghebbende aansprakelijk gesteld op grond van artikel 43 van de Invorderingswet 1990, voor een totaalbedrag van € 175.408. De rechtbank oordeelt dat de aansprakelijkstelling terecht is, omdat er geen strijd is met het evenredigheidsbeginsel of het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel. Belanghebbende had aangevoerd dat de aansprakelijkstelling onevenredig was, omdat de belastingschulden voortkwamen uit de activiteiten van slechts één vennootschap binnen de fiscale eenheid en dat zij geen voordeel had gehad van de fiscale eenheid. De rechtbank concludeert echter dat de wetgever heeft beoogd dat lichamen die deel uitmaken van een fiscale eenheid hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de omzetbelastingschulden, om te voorkomen dat er geen verhaalsmogelijkheid is. De rechtbank wijst ook op het toetsingsverbod van artikel 120 van de Grondwet, dat het toetsen van de formele wet aan algemene rechtsbeginselen verbiedt. Het beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat de aansprakelijkstelling in stand blijft en dat belanghebbende geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.