Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Inleiding
2.Feiten
3.Beoordeling door de rechtbank
4.Conclusie en gevolgen
5.Beslissing
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 november 2022, zaaknummer 20-6665, is belanghebbende aansprakelijk gesteld voor de omzetbelastingschulden van een fiscale eenheid. De ontvanger van de belastingdienst had belanghebbende op grond van artikel 43 van de Invorderingswet 1990 aansprakelijk gesteld voor een totaalbedrag van € 19.661, bestaande uit naheffingsaanslagen omzetbelasting. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aansprakelijkstelling, maar de rechtbank oordeelt dat de aansprakelijkstelling terecht is. De rechtbank stelt vast dat er geen strijd is met het evenredigheidsbeginsel, noch met het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel. De rechtbank benadrukt dat het de bedoeling van de wetgever is dat lichamen die onderdeel uitmaken van een fiscale eenheid hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de omzetbelastingschulden, om te voorkomen dat er geen verhaalsmogelijkheid is. De rechtbank concludeert dat de omstandigheden die belanghebbende aanvoert niet zodanig bijzonder zijn dat ze niet door de wetgever zijn verdisconteerd. Het beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat de aansprakelijkstelling in stand blijft en dat belanghebbende geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.