Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Inleiding
2.Feiten
3.Beoordeling door de rechtbank
4.Conclusie en gevolgen
5.Beslissing
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 november 2022, zaaknummer 20-6667, is de aansprakelijkstelling van belanghebbende voor omzetbelastingschulden van een fiscale eenheid aan de orde. De rechtbank oordeelt dat belanghebbende terecht aansprakelijk is gesteld voor de belastingschulden van de fiscale eenheid, ondanks haar stelling dat niet aan de voorwaarden voor deelname aan de fiscale eenheid is voldaan. De rechtbank stelt vast dat de wetgever heeft bedoeld dat lichamen die deel uitmaken van een fiscale eenheid hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de omzetbelastingschulden, om te voorkomen dat er geen verhaalsmogelijkheid is. De rechtbank wijst de argumenten van belanghebbende af, waaronder de claim dat de aansprakelijkstelling in strijd is met het evenredigheidsbeginsel en het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel. De rechtbank concludeert dat de aansprakelijkstelling rechtmatig is en dat het beroep van belanghebbende ongegrond is. De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van artikel 43 van de Invorderingswet 1990, die bepaalt dat natuurlijke personen en lichamen die als één ondernemer worden aangemerkt, hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de verschuldigde omzetbelasting. De rechtbank wijst erop dat de aansprakelijkheid ook bestaat als niet aan de materiële voorwaarden voor de fiscale eenheid is voldaan, zolang de inspecteur niet op de hoogte is gesteld van gewijzigde omstandigheden. De rechtbank bevestigt dat de aansprakelijkstelling in stand blijft en dat belanghebbende geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.