In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 oktober 2022, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag tot herleving van de Werkloosheidswet (WW) uitkering beoordeeld. Eiser had eerder een WW-uitkering ontvangen, maar deze was beëindigd toen hij als zelfstandige ging werken. Na beëindiging van zijn werkzaamheden als zelfstandige, diende hij een aanvraag in voor herleving van zijn uitkering, welke door het UWV werd afgewezen. De rechtbank behandelt de argumenten van eiser, waaronder het beroep op het vertrouwensbeginsel en de vraag of het UWV de juiste criteria heeft toegepast bij de afwijzing van de aanvraag. De rechtbank concludeert dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor herleving van de uitkering, omdat hij in de maand voorafgaand aan zijn aanvraag meer dan 87,5% van het maandloon aan fictief inkomen heeft verdiend. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst erop dat er geen toezegging is gedaan door het UWV dat de aanvraag zou worden ingewilligd. De rechtbank benadrukt dat het aan de betrokkene is om zich op de hoogte te stellen van de voorwaarden voor het verkrijgen van een uitkering. De uitspraak wordt openbaar gemaakt en er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.