ECLI:NL:CRVB:2014:3207

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 oktober 2014
Publicatiedatum
1 oktober 2014
Zaaknummer
13-474 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering teveel betaald voorschot WW-uitkering en eigen verantwoordelijkheid van de appellant

In deze zaak gaat het om de terugvordering van een teveel betaald voorschot op de WW-uitkering van appellant, die als zelfstandige is gestart. Appellant ontving vanaf 12 november 2007 een WW-uitkering en kreeg toestemming van het Uwv om gedurende een bepaalde periode met behoud van zijn uitkering een eigen bedrijf te starten. Het Uwv heeft appellant echter later medegedeeld dat hij te veel voorschot had ontvangen, omdat zijn inkomsten uit het bedrijf in mindering moesten worden gebracht op de WW-uitkering. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze terugvordering, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond, met de stelling dat appellant voldoende geïnformeerd was over de verrekening van zijn inkomsten.

De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. Appellant stelde dat hij onjuist was geïnformeerd door het Uwv, met name door de re-integratiecoach, die hem niet had gewezen op de gevolgen van zijn inkomsten voor de WW-uitkering. De Centrale Raad van Beroep heeft in hoger beroep geoordeeld dat het aan appellant zelf was om zich op de hoogte te stellen van de regelgeving omtrent de WW-uitkering en de gevolgen van zijn inkomsten. De Raad concludeert dat de informatie die het Uwv heeft verstrekt niet onjuist was en dat appellant niet voldoende actie heeft ondernomen om zijn situatie te verduidelijken.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De uitspraak benadrukt de eigen verantwoordelijkheid van de appellant in het begrijpen van de regelgeving en de gevolgen van zijn keuzes als zelfstandige. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

13/474 WW
Datum uitspraak: 1 oktober 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
13 december 2012, 12/2964 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats](appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L. Goudkade hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 augustus 2014. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J. van Steenwijk.

OVERWEGINGEN

1.1. Het Uwv heeft appellant met ingang van 12 november 2007 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Bij besluit van 13 december 2007 heeft het Uwv appellant toestemming verleend om gedurende de periode van 24 december 2007 tot en met 22 juni 2008, met behoud van zijn WW-uitkering, werkzaamheden te gaan verrichten om van start te gaan met zijn eigen bedrijf. Daarbij is het volgende vermeld:
“Tijdens de startperiode loopt uw WW-uitkering door. Op uw uitkering moeten we 70% van uw inkomsten als zelfstandige in mindering brengen. Omdat de hoogte van uw inkomsten als zelfstandige pas na de startperiode bekend zal zijn, betalen we over de startperiode uw uitkering uit als voorschot. Na de startperiode zullen we u nader informeren over de verrekening van uw inkomsten”.
1.2. Appellant is vervolgens daadwerkelijk gestart als zelfstandige. De WW-uitkering is met ingang van 3 maart 2008 geëindigd omdat appellant volledig in zijn eigen bedrijf werkzaam was. Appellant kende zichzelf als directeur-grootaandeelhouder van zijn BV vanaf de maand mei 2008 maandelijks een bedrag van € 3.950,- toe.
2.1. Bij besluit van 29 november 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat te veel voorschot is verstrekt en heeft het Uwv de aan appellant op voorschot verstrekte WW-uitkering over de periode van 24 december 2007 tot en met 2 maart 2008 ter hoogte van € 6.318,37 volledig teruggevorderd.
2.2. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 29 november 2011. Bij beslissing op bezwaar van 2 mei 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv dat bezwaar ongegrond verklaard. Het Uwv heeft daarbij overwogen dat appellant nog voor de ingang van de startersperiode in algemene termen op de hoogte had kunnen zijn van de nog komende verrekening. Het had volgens het Uwv op de weg van appellant gelegen om aan te geven dat hij nader geïnformeerd wenste te worden over de precieze verrekeningsmethodiek. Appellant had dan de tekst van het Inkomstenbesluit Werkloosheidswet toegezonden kunnen krijgen. Appellant had ook de website van het Uwv kunnen raadplegen en daar de verdere informatie kunnen vinden. Verder is in de folders van het Uwv een duidelijke uitleg over de berekeningsmethodiek gegeven. Het Uwv heeft daarom geconcludeerd dat appellant voldoende geïnformeerd was.
3.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank dat beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv appellant nog voor de aanvang van de startperiode erop gewezen heeft dat de
WW-uitkering op voorschotbasis zal worden voortgezet en de inkomsten uit zijn bedrijf in mindering zullen worden gebracht. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van
15 december 2010 (ECLI:NL:CRVB:2010:BO7695) heeft de rechtbank erop gewezen dat het op de weg van appellant had gelegen zich op de hoogte te stellen van de op de startperiode betrekking hebbende regelgeving als hij daaraan met het oog op de inrichting van zijn onderneming en zijn - al dan niet met de fiscus af te stemmen - beloning behoefte had. Appellant had desgewenst navraag kunnen doen en voorts kennis kunnen nemen van het door Uwv vervaardigde foldermateriaal. Daarbij heeft de rechtbank het standpunt van appellant dat het foldermateriaal niet voldoende duidelijk was, niet gevolgd.
4.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat hij door het Uwv, en dan met name de
re-integratiecoach van het Uwv, onjuist is voorgelicht over de regelgeving en de wijze van terugvordering. De re-integratiecoach wist dat hij als directeur-grootaandeelhouder in een BV werkzaam zou zijn en had hem er dus op moeten wijzen dat zijn inkomsten van invloed zouden zijn op zijn WW-uitkering. Verder is appellant van mening dat het foldermateriaal onvoldoende duidelijk is. In verband met zijn financiële mogelijkheden was hij in staat om de werkzaamheden in zijn BV te starten zonder dat hem een WW-uitkering zou worden worden verstrekt. Ter zitting is vastgesteld dat de gronden van appellant zich niet richten tegen de wijze van berekening van de terugvordering.
5.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Voor de van toepassing zijnde wettelijke bepalingen wordt verwezen naar onderdelen 3.1 en 3.2 van de aangevallen uitspraak.
5.2.
In een situatie als de onderhavige, waarin een betrokkene een aanvraag doet om in aanmerking te komen voor een regeling voor het verrekenen van inkomsten met een lopende WW-uitkering, is het in de eerste plaats aan betrokkene om zich op de hoogte te stellen van de inhoud en gevolgen van de regeling waarop hij een beroep wil doen.
5.3.
Wat dat betreft wordt er op gewezen dat de door het Uwv verstrekte informatie in de folder ‘Kan ik met een uitkering ook voor mezelf beginnen’ niet onjuist is. Weliswaar wordt daarin de specifieke situatie van betrokkene niet genoemd, maar wel wordt in die folder duidelijk gemaakt dat het niet alleen om winst gaat of kan gaan, maar ook om inkomsten. Ook uit het in die folder gegeven rekenoverzicht is dat af te leiden, waar in dat voorbeeld wordt gesproken over ‘inkomsten’.
5.4.
Ook uit het besluit van 13 december 2007 waarbij aan appellant de toestemming voor de startperiode werd verleend en waarvan de relevante passage onder 1.1 is weergegeven, volgt niet dat slechts de winst bepalend is voor de vraag of zal worden overgegaan tot verrekening. Immers, ondubbelzinnig wordt in die passage vermeld dat het gaat om inkomsten.
5.5.
Het besluit van 13 december 2007 dateert van voor het moment waarop appellant een start met zijn bedrijf zou maken. Hij was op dat moment nog in de gelegenheid om zelf de regelgeving te raadplegen, nadere informatie op te vragen, al dan niet bij een externe deskundige, dan wel bij het Uwv bezwaar te maken tegen de geschetste wijze van verrekening. Een raadpleging van de relevante regelgeving had appellant op dat moment kunnen leren dat zijn beloning als directeur-grootaandeelhouder, anders dan hij blijkbaar veronderstelde, onderdeel uitmaakte van de berekening van zijn inkomsten.
5.6.
Dat in de gesprekken met de re-integratiecoach van het Uwv de specifieke situatie bij appellant niet volledig aan de orde is geweest, dan wel dat de re-integratiecoach niet volledig op de hoogte was van de gevolgen van de fiscale keuze van appellant, doet niet af aan de onder 5.2 geschetste eigen verantwoordelijkheid en betekent niet dat appellant onjuist is geïnformeerd door het Uwv.
5.7.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
6.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.M. van Dun als voorzitter en H.G. Rottier en C.C.W. Lange als leden, in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2014.
(getekend) B.M. van Dun
(getekend) M. Crum

QH