ECLI:NL:RBZWB:2022:6041

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 oktober 2022
Publicatiedatum
18 oktober 2022
Zaaknummer
C/02/393681 / HA ZA 22-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. Holierhoek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Financiële afwikkeling ex-samenwoners met samenlevingscontract en gevolgen voor verrekenposten

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 oktober 2022 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een man en een vrouw die een affectieve relatie hebben gehad en samenwoonden. De rechtbank behandelt de financiële afwikkeling na de ontbinding van hun samenlevingsovereenkomst. De partijen hebben samen een dochter en zijn gezamenlijk eigenaar van een woning. De man vordert onder andere de toedeling van de woning aan hem, terwijl de vrouw verzoekt om de woning te verkopen. De rechtbank oordeelt dat de man de woning kan overnemen, mits hij aan bepaalde voorwaarden voldoet, waaronder het ontslaan van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de hypotheek. Daarnaast worden de vorderingen van beide partijen met betrekking tot de verdeling van de gezamenlijke auto’s, bankrekeningen en inboedel besproken. De rechtbank wijst de meeste vorderingen toe, maar stelt ook dat partijen ieder voor de helft verantwoordelijk zijn voor de schulden aan Interbank. De rechtbank compenseert de proceskosten tussen partijen, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster II Handelszaken
Middelburg
zaaknummer / rolnummer: C/02/393681 / HA ZA 22-21
Vonnis van 12 oktober 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaatsnaam 1] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. R.E. Teusink te Roosendaal,
tegen
[eiseres],
wonende te [plaatsnaam 2] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. C.A.J.E. Habets te Sittard.
Partijen worden hierna de man en de vrouw genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding, met producties 1 t/m 52,
  • de conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie, met producties 1 t/m 23,
  • het tussenvonnis van 20 april 2022,
  • de conclusie van antwoord in reconventie, met producties 53 t/m 76.
1.2.
Op 8 juli 2022 heeft de mondelinge behandeling van de zaak plaatsgevonden. Daarbij zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten.
Van de mondelinge behandeling heeft de griffier aantekeningen gemaakt die in het procesdossier zitten.
1.3.
Na de mondelinge behandeling heeft de rechtbank nog ontvangen:
- het B-formulier van de man van 13 juli 2022;
- het B-formulier van de vrouw van 14 juli 2022.
1.4.
Ten slotte is de datum voor het vonnis nader op vandaag bepaald.
2. De feiten
2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Zij hebben vanaf
1 september 2003 met elkaar samengewoond en een gemeenschappelijke huishouding gevoerd.
2.2.
Partijen hebben samen één dochter, [naam dochter] (hierna: [naam dochter] ). [naam dochter] is op [geboortedatum] achttien jaar geworden.
2.3.
Partijen zijn op 1 april 2004 - ieder voor de helft - eigenaar geworden van de woning aan [adres]
2.4.
Partijen hebben op 11 juni 2004 ten overstaan van een notaris een samenlevingsovereenkomst gesloten. Hierin hebben zij, voor zover voor deze procedure van belang, het volgende afgesproken:

1.Begripsbepaling

(…)
B. Uitgaven ten behoeve van de gemeenschappelijke huishouding
Tot de uitgaven ten behoeve van de gemeenschappelijke huishouding worden behalve de kosten voor voeding en kleding onder meer gerekend:
a. de kosten van gebruikelijke verzekeringen met inbegrip van de premie voor een eventuele ziektekostenverzekering met uitzondering van de in artikel 3 bedoelde overlijdensrisico-verzekeringen;
b. de kosten van gezamenlijke vakanties;
c. de kosten van medische verzorging;
d. de kosten van verzorging en opvoeding van de uit de samenleving van partijen geboren kinderen, (…)
e. de kosten, met uitzondering van afschrijvingen, van de op naam van partijen staande vervoermiddelen;
f. de huur van de door partijen samen bewoonde woning;
g. de onroerendezaakbelasting (gebruikersgedeelte) en andere heffingen ter zake van het gebruik van het registergoed voor zover zij betrekking hebben op de gezamenlijk bewoonde woning en de uitgaven voor dagelijks onderhoud en verzekering daarvan;
h. de rentelasten van de onder artikel 5 lid 4.a. bedoelde hypothecaire schuld;
i. de belastingen drukkende op het inkomen;
j. de verschuldigde premies volksverzekeringen.

2. Kosten van de huishouding

1. a. De kosten van de gemeenschappelijke huishouding worden gedragen naar evenredigheid van ieders
inkomen.
b. Uitgaven ten behoeve van de gemeenschappelijke huishouding worden gedaan ten laste van een gemeenschappelijke bankrekening en/of kas waartoe maandelijks of wekelijks door ieder een bedrag beschikbaar wordt gesteld.
c. Wanneer een van partijen geen inkomen geniet komen de kosten van de huishouding volledig ten laste van degene die wel inkomen geniet.
2. Wanneer een van partijen meer heeft betaald dan waartoe deze volgens het in het vorige lid letter a verplicht was, ontstaat een vordering ter hoogte van het te veel betaalde. Dit vorderingsrecht vervalt, wanneer niet binnen drie maanden na het einde van het afgelopen kalenderjaar waarin deze vordering is ontstaan verrekening heeft plaatsgevonden.
(….)

5. Woning in gezamenlijk eigendom

1. De woning aan de [adres] is gemeenschappelijk eigendom van partijen ieder voor de helft. Het hierna bepaalde heeft zowel betrekking op deze woning als ook op een in de toekomst gezamenlijk te verkrijgen woning.
2. Als partijen voor de aanschaf van deze woning niet evenveel uit eigen middelen bijdragen of hebben bijgedragen, ontstaat voor degene die méér dan de ander bijdraagt, een vordering op de andere partij ter hoogte van de helft van hetgeen meer werd bijgedragen. Deze vordering is opeisbaar bij vervreemding van de woning (waaronder begrepen economische eigendomsoverdracht), bij het einde van de samenwoning, bij faillissement van de schuldenaar, zijn surséance van betaling of het op hem van toepassing worden van een regeling in het kader van de Schuldsaneringsregeling natuurlijke personen. (…)
3. Alle kosten en lasten met betrekking tot de eigendom van die gemeenschappelijke woning, daaronder begrepen de aflossingen op de in lid 4 bedoelde hypothecaire lening en de premies voor het spaargedeelte van de levensverzekering, komen voor rekening van beiden, ieder voor de helft, terwijl zij ook ieder voor de helft delen in de gevolgen van een waardevermeerdering of vermindering van de woning.
4. a. Als voor de financiering van die gemeenschappelijk bewoonde woning een hypothecaire lening wordt aangegaan, worden de rentelasten beschouwd als kosten van de gemeenschappelijke huishouding en overeenkomstig het bepaalde in artikel 2 lid 1 gedragen.
b. Het onder 4.a. bepaalde geldt ook als partijen voor deze lening hoofdelijk aansprakelijk zijn.
5. Als partijen in verband met de financiering van de hun in gemeenschappelijk eigendom toebehorende woning een levensverzekering hebben gesloten, komt de contante waarde van het spaardeel hun gezamenlijk, ieder voor de helft toe, ongeacht wie als verzekeringnemer optreedt. Als dit voor de toepassing van deze overeenkomst (artikel 3) of om andere redenen nodig is, zullen partijen zorgdragen voor premiesplitsing.

6. Roerende zaken

1. Partijen zijn eigenaar voor gelijke delen van de inboedel die nu of in de toekomst in de door partijen gezamenlijk bewoonde woning aanwezig is.
(…)

7. En/of-rekening

Een gemeenschappelijke bankrekening en/of kas behoort aan beide partijen toe en wordt op naam van beiden gesteld. Partijen stellen vast dat zij ieder voor de helft tot het saldo zijn gerechtigd.

11. Einde van de samenleving anders dan door overlijden

1. Als de samenleving anders dan door overlijden eindigt, heeft ieder het recht nog gedurende drie maanden te wonen in de door hen samen bewoonde woning. Het in artikel 5 bepaalde blijft gedurende die periode zoveel mogelijk van toepassing.
2. a. In onderling overleg zal worden uitgemaakt wie daarna in redelijkheid de meeste aanspraken heeft om de woning te blijven bewonen. (…)
b. Als een woning gemeenschappelijk eigendom is zal bij de verdeling de woning worden toebedeeld tegen een waarde in onbewoonde staat, aan degene die de woning blijft bewonen, onder verplichting de eventuele geldlening(en), aangegaan voor de financiering van de woning, geheel over te nemen en de eventuele vordering wegens overbedeling te voldoen. De verdeling van de gemeenschappelijke woning zal pas kunnen worden voltooid nadat de vertrekkende partij door de hypothecaire financier(s) van die woning van iedere aansprakelijkheid voor de desbetreffende lening(en) is ontslagen.
3. a. Als de redelijkheid dit gebiedt is degene die de bewoning voortzet verplicht een financiële bijdrage te leveren aan de verhuis- en herinrichtingskosten van de ander.
b. De (contante) waarde van het spaardeel van de eventuele polis van levensverzekering, gesloten in verband met de financiering van de woning in gemeenschappelijk eigendom, zal tussen partijen worden verdeeld in gelijke delen.
4. a. (…)
b. De overige gemeenschappelijke goederen, daaronder begrepen de gemeenschappelijke kas, bank- of girorekening, worden in twee gelijke delen verdeeld, voorzover in deze overeenkomst niet anders is bepaald.
c. De waardering van de overige gemeenschappelijke goederen geschiedt in onderling overleg en bij gebreke van overeenstemming door een in onderling overleg aan te wijzen deskundige.
2.5.
In artikel 9 van de samenlevingsovereenkomst is bepaald dat de overeenkomst eindigt wanneer partijen dit overeenkomen. Partijen zijn in onderling overleg overeengekomen dat zij 17 augustus 2019 aanhouden als datum waarop de samenleving is geëindigd.
2.6.
In werkelijkheid heeft de samenleving van partijen na 17 augustus 2019 onafgebroken voortgeduurd en zijn partijen op dezelfde voet als voorheen een gemeenschappelijke huishouding blijven voeren. Op 10 december 2020 zijn de samenleving en de gemeenschappelijke huishouding feitelijk beëindigd doordat de vrouw de gemeenschappelijke woning heeft verlaten.
2.7.
Partijen hebben gedurende de samenleving in afwijking van wat er in artikel 2 lid 1 van de samenlevingsovereenkomst is bepaald niet naar rato van hun inkomen, maar altijd ieder voor de helft bijgedragen in de kosten van de huishouding. Partijen hadden tot aan de geboorte van [naam dochter] een nagenoeg gelijk inkomen. Na de geboorte van [naam dochter] is de vrouw in verband met de zorg voor [naam dochter] minder gaan werken (24 uur in plaats van 36 uur) en was haar inkomen lager dan dat van de man.
2.8.
Partijen hebben een geschil over de financiële afwikkeling van de verbroken samenleving.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
De man vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I als de wijze van verdeling van de woning aan [adres] vast te stellen dat:
- de woning wordt toebedeeld aan de man tegen een onderhandse verkoopwaarde ten bedrage van € 265.000,00, althans tegen een door een door de rechtbank te benoemen taxateur te bepalen onderhandse verkoopwaarde en dat
- aan de man wordt toebedeeld de (waarde van) ASR Levensverzekering [polisnummer] ,
- onder de verplichting van de man om de vrouw te doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de hypothecaire geldleningen en
- onder de verplichting dat de man de hypothecaire geldleningen voor zijn rekening verder zal aflossen alsmede
- onder de verplichting van de man om aan de vrouw te voldoen de helft van de overwaarde, te weten de helft van het verschil tussen de waarde van de woning vermeerderd met de waarde van de polis en verminderd met het saldo van de hypothecaire geldleningen,
- indien onverhoopt de waarde van de woning en de polis lager is dan het totaal van de hypothecaire geldleningen, onder de verplichting van de vrouw om aan de man te voldoen de helft van het tekort c.q. de onderwaarde, te weten de helft van het verschil tussen de waarde van de woning vermeerderd met de waarde van de polis en verminderd met het saldo van de hypothecaire geldleningen,
- althans de verdeling van de woning en voormelde polis en de draagplicht van partijen voor de betaling van de hypothecaire schulden vast te stellen zoals de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren;
II de draagplicht van partijen ter zake het doorlopend krediet bij Interbank vast te stellen door te bepalen dat partijen gehouden zijn om ieder voor eigen rekening de helft van het saldo per 1 december 2021 van € 45.165,50 te voldoen en te bepalen dat de vrouw aan de man dient te vergoeden de helft van hetgeen de man meer betaalt dan zijn aandeel in voormeld doorlopend krediet althans de draagplicht van partijen voor de betaling van het doorlopend krediet bij Interbank vast te stellen zoals de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren;
III aan de man toe te delen de personenauto Mitsubishi ASX met kenteken [kenteken 1] en aan de vrouw de personenauto Mitsubishi Space Star met kenteken [kenteken 2] , zonder dat partijen aan elkaar hiervoor over en weer een vergoeding verschuldigd zijn;
IV te bepalen dat ieder van partijen de helft van het saldotekort op de en/of-rekening [rekeningnummer 1] , bedragend per 1 december 2021 debet € 1.996,47, dient aan te zuiveren waarna de rekening kan worden opgeheven;
V te bepalen dat de vrouw aan de man dient te voldoen een bedrag van € 255,00 ter zake de afwikkeling van de en/of bankrekening nummer [rekeningnummer 2] en de vrouw tot betaling daarvan aan de man te veroordelen;
VI te bepalen dat de vrouw aan de man dient te voldoen een bedrag van € 5.567,33 ter zake de door de man over de periode van 30 november 2020 tot en met 1 december 2021 doorbetaalde hypothecaire rente en de vrouw tot betaling hiervan aan de man te veroordelen alsmede te bepalen dat de vrouw aan de man dient te vergoeden hetgeen de man meer betaalt vanaf 1 december 2020 dan de helft van het maandbedrag aan hypothecaire rente totdat het aandeel van de vrouw in de woning notarieel aan de man is geleverd;
VII te bepalen dat de vrouw aan de man ter zake de door de man over de periode van 1 december 2020 tot 1 december 2021 doorbetaalde ASR-premie dient te vergoeden een bedrag van € 2.982,24 en de vrouw tot betaling hiervan aan de man te veroordelen alsmede te bepalen dat de vrouw aan de man dient te vergoeden, vanaf 1 december 2020 tot het aandeel van de vrouw in de woning notarieel aan de man is geleverd, hetgeen de man meer betaalt aan ASR-premie dan zijn aandeel van € 181,45 per maand;
VIII te bepalen dat de vrouw aan de man ter zake de door de man over de periode van
1 december 2020 tot 1 december 2021 aan Interbank betaalde maandtermijnen dient te vergoeden een bedrag van € 3.082,64 en de vrouw tot betaling hiervan aan de man te veroordelen;
IX te bepalen dat de vrouw aan de man ter zake het eigenaarsgedeelte OZB 2020 dient te vergoeden een bedrag van € 10,24 en ter zake het eigenaarsgedeelte 2021 een bedrag van € 105,40 ofwel totaal € 115,64 en de vrouw tot betaling hiervan aan de man te veroordelen en te bepalen dat partijen vanaf 1 januari 2022 gehouden zijn ieder de helft van het eigenaarsgedeelte van de onroerend zaakbelasting te voldoen totdat het aandeel van de vrouw in de woning notarieel aan de man is geleverd;
X te bepalen dat de vrouw aan de man ter zake de door de man over de periode van
1 december 2020 tot 1 december 2021 doorbetaalde bankkosten en debetrente dient te vergoeden een bedrag van € 99,30 en de vrouw tot betaling hiervan aan de man te veroordelen;
XI te bepalen dat de vrouw aan de man ter zake de teruggave inkomstenbelasting 2020 dient te vergoeden een bedrag van € 179,00 alsmede van € 1.969,00 ofwel een bedrag van totaal € 2.148,00 en de vrouw tot betaling hiervan aan de man te veroordelen;
XII te bepalen dat de vrouw aan de man ter zake het onderhoud van de personenauto van de vrouw Mitsubishi Space Star dient te vergoeden een bedrag van € 801,85 en de vrouw tot betaling hiervan aan de man te veroordelen;
XIII te bepalen dat de vrouw aan de man ter zake kosten van de ski-reis van de dochter van partijen dient te vergoeden een bedrag van € 545,00 en de vrouw tot betaling hiervan aan de man te veroordelen;
XIV te bepalen dat de vrouw aan de man ter zake de betalingen met de creditcard op naam van de man dient te vergoeden een bedrag van € 2.494,65 en de vrouw tot betaling hiervan aan de man te veroordelen;
XV te bepalen dat de vrouw aan de man ter zake de betalingen met de creditcard op naam van de vrouw dient te vergoeden een bedrag van € 750,00 en de vrouw tot betaling hiervan aan de man te veroordelen;
XVI te bepalen dat de vrouw aan de man ter zake de debetstand van de privérekening van de man [rekeningnummer 3] dient te vergoeden een bedrag van € 1.158,15 en de vrouw tot betaling hiervan aan de man te veroordelen;
XVII te bepalen dat de man aan de vrouw ter zake de debetstand van de privérekening van de vrouw [rekeningnummer 4] dient te vergoeden een bedrag van € 809,24 en de man tot betaling hiervan aan de vrouw te veroordelen;
XVIII ter zake de Aegon Levensloop Junior polis de vrouw te veroordelen om binnen vier weken na betekening van dit vonnis een bedrag van € 10.544,78 te storten op een door partijen samen te beheren en/en-bankrekening ten behoeve van de dochter van partijen [naam dochter] , op verbeurte van een dwangsom van € 100,00 voor iedere dag dat de vrouw hiermee in gebreke blijft althans subsidiair de vrouw te veroordelen aan de man te betalen een bedrag van € 5.272,39;
XIX de vrouw te veroordelen om binnen vier weken na dit vonnis aan de man af te geven de keukentrap van de overleden vader van de man en de rode steekwagen op verbeurte van een dwangsom van € 100,00 per dag voor het geval de vrouw hiermee in gebreke blijft.
3.2.
De vrouw voert verweer tegen de vorderingen van de man.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
De vrouw vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
Gezamenlijke woning
I
Primair, te bepalen dat de woning van partijen te koop wordt aangeboden en daartoe als volgt te bepalen:
a. Te bepalen dat de vraagprijs van de echtelijke woning, na een periode van drie maanden na het wijzen van dit vonnis, door de makelaar zal worden geëvalueerd waarna de vraagprijs zal worden aangepast indien de makelaar dit voorstelt conform diens voorstel en zulks telkens iedere periode van drie maanden te herhalen;
b. De man te veroordelen om de makelaar, al dan niet met koopgegadigden, op eerste verzoek toe te laten tot de woning, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag of deel van de dag, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag, dat de man hieraan niet voldoet;
c. De man te veroordelen zijn medewerking te verlenen aan de levering van de voornoemde woning aan derden bij gebreke waarvan dit vonnis in de plaats zal treden van de benodigde handtekening van de man onder de koopovereenkomst en onder de notariële leveringsakte;
d. De man te veroordelen tot betaling van de helft van de kosten van de makelaar en de kosten van de notaris;
e. Te bepalen dat gelden afkomstig uit verkoop van de woning aan een derde in depot blijven bij de desbetreffende notaris totdat duidelijkheid bestaat over de gehele financiële afwikkeling;
f. Te bepalen dat partijen (los van vorderingen, schulden en overbedeling) ten aanzien van de verkoopprijs van de woning gelijkwaardig gerechtigd zijn op de verkoopprijs verminderd met de makelaarskosten, de op dat moment resterende hypothecaire geldleningen en vermeerderd met het op dat moment saldo van de ASR Spaarpolis.
Subsidiair, bij toebedeling van de woning aan de man.
a. De man te veroordelen om mee te werken aan een waardebepaling c.q. taxatie van de woning door een door de rechtbank aan te wijzen erkend makelaar dan wel taxateur, die kennis heeft van de woningmarkt ter plaatse, een en ander op straffe van een dwangsom ad € 500,00 althans een ander door de rechter in goede justitie te bepalen bedrag voor elke dag dat de man niet aan deze veroordeling voldoet;
b. De man te veroordelen om binnen twee weken na betekening van dit vonnis, over te gaan tot het aan Florius overleggen van de noodzakelijke formulieren, inhoudende het verzoek tot wijziging van tenaamstelling alsmede ontslag uit hoofdelijke aansprakelijkheid van de vrouw, betreffende de op de woning rustende hypothecaire geldlening alsmede alles in het werk te stellen wat redelijkerwijs mogelijk is voor de behandeling van voormelde formulieren door Florius, op straffe van een dwangsom ad € 500,00 althans een ander door de rechter in goede justitie te bepalen bedrag, voor elke dag dat de man niet aan deze veroordeling voldoet;
c. De man te veroordelen om, slechts indien Florius bereid is haar
medewerking te verlenen aan hetgeen onder het voorgaande van het petitum is
gevorderd,
- mee te werken aan de verdeling en levering van de woning aan hem, door te verschijnen op plaats, datum en tijdstip dat zal worden bepaald door een door de vrouw aan te wijzen notaris, teneinde medewerking te verlenen aan het verlijden van de akte van verdeling en levering waarbij de vrouw haar onverdeeld aandeel in de woning in eigendom levert aan de man, mits de vrouw gelijktijdig wordt ontslagen als hoofdelijk schuldenaar voor voornoemde hypothecaire lening,
- alsmede onder de verplichting dat de man de kosten voor het doen opmaken en passeren van de benodigde notariële aktes geheel voor zijn rekening neemt;
- op straffe van een dwangsom ad € 500,00 althans een ander door de rechter in goede justitie te bepalen bedrag, voor elke dag dat de man niet aan deze veroordeling voldoet;
d. De man te veroordelen tot het betalen van een bedrag aan de vrouw bestaande uit de helft van het verschil tussen de getaxeerde waarde van de woning en het bedrag van de resterende hypothecaire schuld (verminderd met het opgebouwde spaargedeelte), uiterlijk per datum van de notariële levering van de woning aan de man, op straffe van een dwangsom ad € 500,00 althans een ander door de rechter in goede justitie te bepalen bedrag, voor elke dag dat de man niet aan deze veroordeling voldoet;
e. De man te veroordelen om - indien Florius niet bereid is te voldoen aan het onder het voorgaande van dit petitum bepaalde - binnen twee weken na het bericht van afwijzing ter zake medewerking c.q. toestemming van Florius samen met de vrouw een verkoopopdracht te verlenen aan een door uw rechtbank aan te wijzen makelaar die kennis heeft van de woningmarkt een en ander op straffe van een dwangsom ad € 500,00 althans een ander door de rechter in goede justitie te bepalen bedrag, voor elke dag dat de man niet aan deze veroordeling voldoet;
Interbank
II.
Primair,
a. De interne draagplicht tussen de man en de vrouw vast te stellen inhoudende dat de man draagplichtig is ten aanzien van deze schuld en derhalve onder vrijwaring van de vrouw verplicht is om tot aflossing van het krediet over te gaan;
b. De man te veroordelen tot vergoeding van alle door de vrouw gedane aflossingen c.q. betalingen aan Interbank met ingang van 10 december 2020;
c. De man ertoe te veroordelen om binnen twee weken na betekening van het vonnis, over te gaan tot het aan Interbank overleggen van de noodzakelijke formulieren, inhoudende het verzoek tot wijziging van tenaamstelling alsmede ontslag uit hoofdelijke aansprakelijkheid van de vrouw, alsmede alles in het werk te stellen wat redelijkerwijs mogelijk is voor de behandeling van voormelde formulieren door Interbank, op straffe van een dwangsom ad € 500,- althans een ander door de rechter in goede justitie te bepalen bedrag, voor elke dag dat de man niet aan deze veroordeling voldoet;
d. De man te veroordelen om - indien Interbank niet bereid is te voldoen aan het onder het voorgaande van dit petitum bepaalde - binnen twee weken na het bericht van afwijzing ter zake medewerking c.q. toestemming van Interbank tot volledige aflossing van het krediet over te gaan;
Subsidiair,
e. De interne draagplicht tussen de man en de vrouw vast te stellen inhoudende dat partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor het nog openstaande saldo van de schuld;
f. primair, de man te veroordelen om - samen met de vrouw - tot volledige aflossing van het krediet over te gaan (met de gelden vrijgekomen uit verkoop van de woning)
subsidiair, te bepalen dat partijen overgaan tot splitsing van het krediet bij Interbank ten einde een schuld te verkrijgen op eigen naam conform de door de rechtbank bepaalde interne draagplicht;
Auto's
III. Te bepalen dat de auto Mitsubishi Space Star met kenteken [kenteken 2] aan de vrouw wordt toebedeeld;
IV. Te bepalen dat de auto Mitsubishi ASX met kenteken [kenteken 1] aan de man wordt toebedeeld;
V. De man te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 2.742,50 in het kader van overbedeling;
Inboedel
Vl. De man te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 2.712,50 in het kader van overbedeling;
Vaste lasten woning
VII. Te bepalen dat de man gehouden is tot betaling van de aan de gezamenlijke woning verbonden vaste lasten (eigenaarslasten, hypothecaire lasten en verzekeringspremies) onder vrijwaring van de vrouw;
Gebruiksvergoeding
VIII.
Primair, de man te veroordelen tot betaling van een gebruiksvergoeding aan de vrouw, uiterlijk ter gelegenheid van de notariële levering van de woning aan een derde, met ingang van 10 december 2020 tot en met de datum van feitelijke levering van de woning, welke gebruiksvergoeding gelijk dient te worden gesteld aan de helft van de hypothecaire lasten en eigenaarslasten verbonden aan de woning in deze periode, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf veertien dagen na betekening van het vonnis;
Subsidiair, de man te veroordelen tot betaling van een gebruiksvergoeding aan de vrouw, uiterlijk ter gelegenheid van de notariële levering van de woning, met ingang van 10 december 2020 tot en met de datum van feitelijke levering van de woning, welke gebruiksvergoeding moet worden begroot op 4% per jaar over zijn aandeel in de nog vast te stellen overwaarde van de gezamenlijke woning althans een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen overwaarde;
Vergoedingsrecht
IX. De interne draagplicht tussen de man en de vrouw vast te stellen inhoudende dat de man draagplichtig is ten aanzien van hypotheekdeel nr. 1.566.257.105 ter hoogte van
€ 12.500,- en nr. 1.566.257.130 ter hoogte van € 32.500,- onder vrijwaring van de vrouw;
X. De man te veroordelen tot betaling van € 12.500,- en € 32.500,- aan de vrouw;
XI. De man te veroordelen tot betaling van € 21.800,- aan de vrouw;
Aflossing schulden/afwikkeling vorderingen
XII. Te bepalen dat bij de notariële overdracht van de woning aan een derde voorafgaand aan uitkering van gelden aan partijen eerst tot aflossing wordt overgegaan inhoudende aflossing van het krediet bij Interbank en de roodstand op de gezamenlijke bankrekeningen;
XIII. Tevens te bepalen dat de vorderingen van de vrouw ten tijde van overdracht van de woning aan de vrouw volledig worden betaald uit de opbrengst van de verkoop van de woning aan een derde danwel door de man aan de vrouw wordt betaald alvorens de woning aan hem wordt geleverd;
Verhuis en inrichtingskosten
XIV. De man te veroordelen tot betaling van € 2.629,89 aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verhuizing en herinrichting;
Pensioen
XV. Een verklaring voor recht af te geven inhoudende dat tussen partijen - conform samenlevingsovereenkomst - een verevening van het ouderdoms- en nabestaandenpensioen dient plaats te vinden;
XVI. De man te veroordelen om binnen zes weken na betekening van het vonnis op verbeurte van een dwangsom ad € 500,00 voor iedere dag dat de man na die termijn in gebreke blijft, de nodige informatie met betrekking tot de pensioenuitvoerders aan de vrouw te verstrekken waaruit blijkt het (bruto) aandeel van de vrouw in de pensioenaanspraak van de man;
XVII. De man te veroordelen om binnen zes weken na betekening van het vonnis op verbeurte van een dwangsom ad € 500,00 voor iedere dag dat de man na die termijn in gebreke blijft, een bewijs te overleggen waaruit blijkt dat de pensioenuitvoerders de vrouw correct hebben geregistreerd als nabestaande ten behoeve van het door haar te ontvangen nabestaanden c.q. weduwepensioen;
Kosten van het geding en nakosten
XVIII. De man te veroordelen in de kosten van het geding waaronder begrepen de nakosten alsmede de kosten verbonden aan het innen van de verbeurde dwangsommen.
3.5.
De man voert verweer tegen de vorderingen van de vrouw.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie

4.1.
Omdat de vorderingen van beide partijen betrekking hebben op de financiële afwikkeling van hun samenleving, zal de rechtbank de vorderingen in conventie en in reconventie gezamenlijk behandelen.
4.2.
Partijen twisten over een groot aantal zaken. Voor een deel gaat de discussie over de wijze waarop gemeenschappelijke zaken verdeeld moeten worden. Voor het overige gaat de discussie over vorderingen die de ene partij op de andere partij meent te hebben. De rechtbank zal hierna eerst de verdeling van de gezamenlijke zaken bespreken en daarna ingaan op de verrekenposten van de man, de vorderingen van de vrouw ter zake van de gebruiksvergoeding en het vergoedingsrecht en hetgeen overigens door partijen aan geschilpunten aan de rechtbank is voorgelegd.
Verdeling
4.3.
Op de grond dat het gemeenschappelijke zaken betreft hebben beide partijen de verdeling van de navolgende zaken aan de rechtbank voorgelegd:
- de woning;
- krediet Interbank;
- personenauto’s;
- bankrekeningen;
- inboedel.
Voor zover deze opsomming schulden bevat, merkt de rechtbank op dat schulden niet kunnen worden verdeeld. De rechtbank kan alleen iets bepalen over de onderlinge draagplicht van partijen voor deze schulden. Daarbij is het uitgangspunt dat partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn. Verder geldt dat pas indien een schuldenaar meer dan zijn deel van de schuld heeft voldaan aan de schuldeiser, hij dat meerdere van zijn medeschuldenaar kan vorderen (artikel 6:10 Burgerlijk Wetboek (BW)).
Met inachtneming hiervan zal de rechtbank hierna de vorderingen die partijen hebben ingediend beoordelen.
Gezamenlijke woning, hypotheken en spaarpolis
4.4.
Partijen zijn ieder voor de helft eigenaar van de woning aan [adres] . Ten aanzien van de woning is sprake van een eenvoudige gemeenschap in de zin van artikel 3:166 BW. Bij de aankoop van de woning op 1 april 2004 is een eerste hypotheek gevestigd van in totaal € 273.000,--. Deze hypotheek is in drie delen opgesplitst: deel 1 € 12.500,--, deel 2 € 62.500,-- en deel 3 € 198.000,--. Deel 3 betreft een spaarhypotheek met een daaraan gekoppelde spaarpolis bij ASR. Op 8 mei 2007 is er op de woning een tweede hypotheek gevestigd van € 32.500,--. De totale hypothecaire geldlening bij Florius bedraagt aldus € 305.500,--, waarvoor partijen hoofdelijk aansprakelijk zijn. De spaarpolis heeft een waarde per 3 december 2021 van € 79.397,63. De woning is op verzoek van partijen begin 2021 getaxeerd. Op de taxatiedatum 24 februari 2021 had de woning een waarde van € 265.000,--.
4.5.
Partijen zijn het erover eens dat de woning moet worden verdeeld. De man vordert toedeling van (het aandeel van de vrouw in) de woning aan hem. De vrouw heeft zich aanvankelijk op het standpunt gesteld dat de woning moet worden verkocht, maar op grond van wat de vrouw ter zitting naar voren heeft gebracht stelt de rechtbank vast dat zij er (thans) mee instemt dat de man (haar deel van) de woning overneemt. Zij verbindt daaraan wel de voorwaarden dat er een nieuwe actuele taxatie komt van de waarde van de woning en dat de man binnen 3 maanden na uitbrengen van het taxatierapport aantoont dat hij in staat is de toedeling aan hem van de woning tegen de getaxeerde waarde te financieren.
4.6.
Partijen zijn het er tijdens de mondelinge behandeling over eens geworden dat de man de gelegenheid krijgt om aan te tonen dat hij in staat is om de woning over te nemen tegen een door een makelaar/taxateur nog nieuw vast te stellen getaxeerde waarde. Daarbij heeft de rechtbank de naam van de taxateur genoemd die partijen zullen benaderen voor een nieuwe taxatie van de woning.
Partijen hebben de rechtbank na de mondelinge behandeling bericht dat er onduidelijkheid is over welke taxateur de rechtbank bedoeld heeft. Zij zijn onderling overeengekomen dat zij de taxatie zullen laten uitvoeren door [taxateur] , [adres makelaarskantoor] . De rechtbank heeft partijen laten weten dat dit akkoord is.
4.7.
Ervan uitgaande dat de man de benodigde financiering kan verkrijgen, zal de rechtbank de woning tegen de nog nieuw vast te stellen getaxeerde waarde toedelen aan de man. Deze toedeling vindt plaats onder de voorwaarden
- dat de man de hypotheekschuld als eigen schuld voor zijn rekening neemt en ervoor zorgt dat de vrouw wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid met betrekking tot deze hypotheekschuld en
- dat de man het deel van de overwaarde dat aan de vrouw toekomt aan haar betaalt en
- dat de toedeling van de woning op voormelde wijze uiterlijk op
1 november 2022heeft plaatsgevonden.
Partijen geven gezamenlijk opdracht aan een notaris om hen te begeleiden bij de afwikkeling van de levering van de woning en de overname van de hypotheek.
4.8.
Partijen zijn het er ook over eens dat de overwaarde van de woning moet worden berekend door de nieuw vast te stellen getaxeerde waarde van de woning plus de waarde van de spaarpolis bij ASR (op de datum van eigendomsoverdracht) te verminderen met de hypotheekschuld op de datum waarop de vrouw wordt ontslagen uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor die schuld. De man dient de helft van de aldus berekende overwaarde aan de vrouw te voldoen. Kosten die samenhangen met de toedeling van de woning aan de man, komen voor rekening van de man.
4.9.
Indien de man er niet in slaagt om de woning uiterlijk op 1 november 2022 over te nemen onder de hiervoor in r.o. 4.7 genoemde voorwaarden, dan dienen partijen, daar zijn zij het over eens, de woning aan derden te koop aan te bieden via de al aangewezen makelaar [taxateur] . De rechtbank gaat ervan uit dat de man, als hij niet in staat is om de woning over te nemen, zijn volledige medewerking zal verlenen aan de verkoop en levering van de woning aan een derde. De rechtbank ziet geen aanleiding voor toewijzing van de vordering die de vrouw in dit verband heeft gedaan, nu niet is gesteld of gebleken dat de man zich in de situatie dat overname van de woning voor hem financieel niet haalbaar is tegen een verkoop en levering van de woning aan een derde verzet.
4.10.
Bij verkoop aan een derde is iedere partij gehouden de helft van de kosten van de makelaar, de notaris en de overige kosten ter zake van de verkoop en levering te dragen. Partijen zullen in dat geval een vraagprijs hanteren van tenminste de door [taxateur] getaxeerde actuele waarde.
Na verkoop en overdracht van de woning komt aan ieder van partijen toe de helft van de overwaarde van de woning, berekend op de wijze zoals hierboven in r.o. 4.8 vermeld, waarbij de getaxeerde waarde dan wordt vervangen door de feitelijke verkoopprijs.
4.11.
In verband met de tijdens de mondelinge behandeling getroffen regeling en al hetgeen hiervoor is overwogen, gaat de rechtbank ervan uit dat de man en de vrouw hun vorderingen onder 3.1 I respectievelijk 3.4 I hebben gewijzigd, in die zin dat zij de rechtbank vragen te beslissen zoals zij zijn overeengekomen. De rechtbank zal daarom over de toedeling van de woning beslissen zoals hierna is bepaald.
Doorlopend krediet bij de Interbank
4.12.
Vast staat dat partijen op 6 november 2018 samen een krediet (persoonlijke lening) van € 65.850,-- hebben afgesloten bij Interbank. Het maandelijks aan Interbank te betalen termijnbedrag ter aflossing van het krediet bedraagt € 757,32. De schuld aan Interbank bedraagt per 3 juli 2022 € 40.819,57.
4.13.
De man vordert dat bepaald wordt dat ieder van partijen de helft van deze schuld voor eigen rekening aflost en dus dat zij daarin ieder voor de helft draagplichtig zijn. Aanvullend vordert de man te bepalen dat de vrouw aan hem dient te vergoeden hetgeen hij meer aan Interbank voldoet dan de helft van de vordering van Interbank op partijen.
4.14.
De vrouw betwist dat zij mede draagplichtig is voor de schuld aan Interbank. Met het krediet, zo stelt zij, zijn schulden die de man voorafgaand aan de samenwoning van partijen had (privéschulden) afgelost. Voor de onderbouwing van haar stelling verwijst zij naar de als productie 9 overgelegde kredietovereenkomst met Interbank uit 2014. Daarnaast stelt zij dat partijen zijn overeengekomen dat de man de aflossing op het krediet uit 2018 aan Interbank volledig voor zijn rekening neemt en de vrouw daarvoor vrijwaart.
4.15.
Tussen partijen is niet in geschil dat zij voor het krediet bij Interbank hoofdelijk zijn verbonden. Uitgangspunt is dat partijen de schuld (intern) ieder voor de helft dienen te dragen (artikel 6:10 BW). De rechtbank heeft geen aanknopingspunten om van dit uitgangspunt af te wijken. Uit het overzicht van het verloop van de schulden van partijen gedurende de samenwoning (productie 56 van de man), dat de man heeft overgelegd en dat door de vrouw niet is betwist, blijkt niet dat met het krediet uit 2014 privéschulden van de man zijn afgelost. Daaruit blijkt dat het krediet is gebruikt ter aflossing van eerdere leningen (bij DSB en Defam) die partijen samen afsloten voor de financiering van de aankoop van een eerste gezamenlijke auto en de betaling van voor die auto gemaakte herstelkosten.
Verder heeft de vrouw tegenover de betwisting door de man de door haar gestelde afspraak dat de man de schuld aan Interbank zou overnemen niet nader onderbouwd. Daardoor is niet vast komen te staan dat partijen een van de onderlinge draagplicht afwijkende afspraak hebben gemaakt. De rechtbank neemt dan ook als uitgangspunt dat partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de schuld aan Interbank. Tijdens de mondelinge behandeling is vastgesteld dat per 3 juli 2022 het openstaande saldo € 40.819,57 bedraagt. Partijen zullen, zo is tijdens de mondelinge behandeling afgesproken, vanaf die datum voor gelijke delen bijdragen in de aflossing van dit saldo. Dus ieder betaalt de helft van € 757,32, dat is
€ 378,66 per maand. De rechtbank zal de vordering van de man onder 3.1 II toewijzen zoals hierna is bepaald.
4.16.
De man heeft voor de schuld aan Interbank ook een regresvordering (onder 3.1 VIII) ingesteld. Vanwege de samenhang met wat hiervoor is besproken, zal de rechtbank deze vordering van de man hier gelijk beoordelen.
De vrouw heeft niet betwist dat de man vanaf 1 december 2020 de maandtermijn van
€ 757,32 alleen aan Interbank heeft betaald. Evenmin heeft zij betwist dat zij vanaf 1 augustus 2021 aan Interbank een bedrag van € 365,32 betaalt en de man een bedrag van
€ 392,--. Vast staat aldus dat de man vanaf 1 december 2020 tot 1 augustus 2021 de maandelijkse aflossing op de schuld alleen heeft betaald en dat hij vanaf 1 augustus 2021 tot in ieder geval 1 juli 2022 meer dan de helft van de aflossing op de schuld aan Interbank heeft voldaan. De man heeft voor dat meerdere regres op de vrouw (artikel 6:10 BW). De rechtbank zal daarom bepalen dat de vrouw aan de man dient te vergoeden hetgeen hij over de periode van 1 december 2020 tot 1 juli 2022 meer heeft voldaan dan de helft van de vordering van Interbank. De rechtbank berekent dit bedrag op € 3.176,02 en zal dit vaststellen. De rechtbank zal de vordering van de man onder 3.1 VIII in zoverre toewijzen.
Personenauto’s
4.17.
Partijen beschikken over twee auto’s. Zij hebben de verdeling daarvan aan de rechtbank voorgelegd. De rechtbank gaat er gelet op de toelichting van partijen van uit dat de auto’s gemeenschappelijk zijn.
4.18.
Partijen zijn het met elkaar eens dat ieder de auto zal behouden die hij/zij onder zich heeft. Dit betekent dat de auto Mitsubishi Space Star, kenteken [kenteken 2] op naam van de vrouw kan worden toebedeeld aan de vrouw en dat de auto Mitsubishi ASX, kenteken [kenteken 1] op naam van de man kan worden toebedeeld aan de man. In zoverre zal de rechtbank de vorderingen van de man (3.1 onder III) en de vrouw (3.4 onder III en IV) toewijzen.
4.19.
Partijen verschillen echter van mening over de waarde van beide auto’s en of zij het verschil in waarde onderling dienen te verrekenen.
4.20.
Als peildatum voor de waardering geldt de datum van de feitelijke verdeling. Vast staat dat partijen de auto’s die zij thans onder zich hebben na de verbreking van de samenleving op 10 december 2020 voor zichzelf zijn gaan rijden en dat zij zelf de kosten daarvan zijn gaan dragen. De feitelijke verdeling van de auto’s heeft dus al op 10 december 2020 plaatsgevonden. Voor de waardering van de auto’s op de peildatum sluit de rechtbank aan bij de door de man voor beide auto’s overgelegde uitdraai van de ANWB koerslijst (productie 57 van de man). Omdat partijen mede-eigenaar zijn van de auto’s hebben zij beiden recht op de helft van de daaruit volgende waardes. Zoals partijen tijdens de mondelinge behandeling al is voorgerekend was de auto van de man op de peildatum meer waard dan de auto van de vrouw en bedraagt het verschil in waarde € 850,--. Omdat de man daardoor wordt overbedeeld, zal de rechtbank bepalen dat de man aan de vrouw ter verrekening van de onderlinge waardes van de auto’s een bedrag van € 425,-- betaalt. De rechtbank zal de vordering van de vrouw (3.4 onder V) in zoverre toewijzen.
De gemeenschappelijke bankrekeningen
4.21.
In artikel 7 van de samenlevingsovereenkomst zijn partijen overeengekomen dat de op beider naam gestelde (en/of-) bankrekeningen gemeenschappelijk zijn.
En/of-rekening [rekeningnummer 1]
4.22.
Partijen zijn tijdens de mondelinge behandeling overeengekomen dat voor de peildatum kan worden aangesloten bij de datum van het feitelijk uiteengaan van partijen, 10 december 2020. Op die peildatum bedroeg het saldo € 1.970,73 negatief. Tijdens de mondelinge behandeling zijn partijen overeengekomen dat zij de roodstand bij helfte zullen aanzuiveren waarna de rekening kan worden opgeheven. De rechtbank volgt deze afspraak en zal de vordering van de man onder 3.1 onder IV toewijzen.
En/of-rekening [rekeningnummer 2]
4.23.
Uit de door de man overgelegde stukken (productie 22) blijkt dat deze op naam van beide partijen staande bankrekening op 23 september 2020 is opgeheven. Het saldo bedroeg op dat moment nihil. De man stelt dat hij op 6 april 2020 het negatieve saldo van de gezamenlijke rekening van partijen met een bedrag van € 510,-- heeft aangevuld, zodat deze kon worden opgeheven. De man vordert, de rechtbank begrijpt op de grond van artikel 6:10 BW, dat de vrouw de helft van dit bedrag aan hem betaalt.
4.24.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw erkend dat de man het negatieve saldo met privé-geld heeft aangezuiverd en dat zij aan de man een bedrag van
€ 255,-- moet voldoen. De rechtbank zal de vordering van de man (3.1 onder V) dan ook toewijzen.
Inboedel
4.25.
In artikel 6 van de samenlevingsovereenkomst zijn partijen overeengekomen dat de inboedel gemeenschappelijk is.
Partijen zijn het erover eens dat de inboedel in onderling overleg al is verdeeld. Bij verdeling dienen partijen ieder een gelijke waarde van de (inboedel)zaken toegedeeld te krijgen. In dit verband zijn partijen tijdens de mondelinge behandeling overeengekomen dat de man aan de vrouw nog een bedrag van € 1.000,-- voldoet. De rechtbank volgt deze afspraak en zal de vordering van de vrouw onder 3.4 VI in zoverre toewijzen.
Keukentrap overleden vader en rode steekwagen
4.26.
De man heeft zijn vordering tot afgifte van de keukentrap en rode steekwagen (3.1 onder XIX) ingetrokken, zodat de rechtbank daarop niet meer hoeft te beslissen.
Verrekenposten en vergoedingsrechten
4.27.
De rechtbank stelt bij de beoordeling van de vorderingen van partijen het volgende voorop. Partijen zijn niet met elkaar getrouwd geweest. Daarom is titel 6 van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) niet van toepassing en moet op basis van het algemene vermogensrecht worden vastgesteld welke rechten en verplichtingen er tussen partijen bestaan. Partijen hebben wel een samenlevingsovereenkomst gesloten. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat een samenlevingsovereenkomst moet worden uitgelegd conform de zogenoemde Haviltex-maatstaf (HR 10 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2931). Een samenlevingsovereenkomst is in het algemeen een duurovereenkomst. Voor de uitleg hiervan is niet alleen het moment van het sluiten van de samenlevingsovereenkomst van belang, maar ook de wijze waarop partijen in de loop van de tijd invulling aan de samenlevingsovereenkomst hebben gegeven (HR 18 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2741).
4.28.
Een overeenkomst kan stilzwijgend tot stand komen, maar kan ook stilzwijgend van inhoud veranderen op grond van de feitelijk tussen partijen bestaande situatie die zich in de loop van de tijd heeft ontwikkeld (HR 8 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV9539 en HR 2 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ3876). De rechtbank houdt bij de uitleg van de notariële samenlevingsovereenkomst daarom rekening met de wijze waarop partijen zich hebben gedragen en invulling hebben gegeven aan de tussen hen bestaande rechtsverhouding.
4.29.
De rechtsbetrekking tussen informeel samenwonenden (zonder contract) en formeel samenwonenden (met een contract) wordt mede beheerst door de redelijkheid en billijkheid (HR 10 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:707). Wat redelijk en billijk is, hangt af van alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. De rechtsbetrekking tussen samenwonenden kan op basis van de redelijkheid en billijkheid worden aangevuld of beperkt.
4.30.
De rechtbank zal hierna de vorderingen die partijen hebben ingediend beoordelen mede in het licht van de hiervoor genoemde uitgangspunten. Daarbij zal zij, zo nodig, per geschilpunt de relevante feiten uiteenzetten.
Verrekenposten van de man
4.31.
Het door de man gevorderde bedrag bestaat voor het grootste deel uit de aan de woning verbonden vaste lasten die door de man na het feitelijk verbreken van de samenleving zijn betaald, zoals de rente op de hypotheekschuld, de premie voor de spaarpolis bij ASR en het eigenaarsgedeelte van de onroerendezaakbelasting. De man vordert verdeling bij helfte van concrete bedragen die hij berekende over de periode van 1 december 2020 tot 1 december 2021. Hij vordert verder dat de bedragen die vanaf 1 december 2021 gemoeid zijn met deze kostenposten ook in de verrekening worden betrokken (3.1 onder VI, VII en IX). De man vordert vergoeding van de helft van de vaste lasten op grond van artikel 3:172 BW.
4.32.
Vanwege de samenhang met de vordering van de vrouw ter zake van een gebruiksvergoeding (3.4 onder VIII) zal de rechtbank eerst de vorderingen van de man wegens betaalde woonlasten beoordelen, en vervolgens de overige verrekenposten.
De lasten van de woning en de gebruiksvergoeding
4.33.
De man stelt dat hij vanaf 1 december 2020 de vaste kosten heeft betaald die verband houden met de gemeenschappelijke woning, dat hij dit nog steeds doet en dat hij ervan uitgaat dat hij dit moet blijven doen tot het moment van levering van de woning aan hem (of aan een derde). Hij becijfert de bedragen die hij ten behoeve van de vrouw heeft betaald in de periode tussen 1 december 2020 tot 1 december 2021 als volgt:
- aan rentelasten € 5.567,33;
- aan premie ASR € 2.982,24 en
- aan eigenaarsgedeelte OZB € 115,64.
4.34.
Voor een eenvoudige gemeenschap regelt artikel 3:172 BW dat beide eigenaren naar evenredigheid van hun aandeel, in beginsel dus de helft, moeten bijdragen in de uitgaven voor de woning. De door de man gevorderde kosten kwalificeren als zodanig, met uitzondering van de maandelijkse hypothecaire lasten. Deze vallen niet onder artikel 3:172 BW. Voor deze kosten zijn partijen hoofdelijk aansprakelijk op grond van de hypotheekakte. Daarbij is op grond van artikel 6:10 BW ieder aansprakelijk voor het gedeelte van de schuld dat hem/haar in hun onderlinge verhouding aangaat. De grootte van de bijdrageplicht hangt daarbij in de eerste plaats af van wat partijen zijn overeengekomen.
4.35.
Partijen hebben in de samenlevingsovereenkomst afspraken gemaakt over de verdeling van de woonlasten ten tijde van de samenwoning. Volgens artikel 5 lid 4 onder a worden de rentelasten in verband met de hypotheekschuld gerekend tot de kosten van de gemeenschappelijke huishouding, welke volgens artikel 2 lid 1 sub a naar evenredigheid van ieders inkomen gedragen worden. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat partijen aan deze afspraak tijdens de samenleving een andere invulling hebben gegeven; partijen hebben niet naar rato van ieders inkomen, maar altijd ieder voor de helft bijgedragen in de kosten van de huishouding en dus ook in de betaling van de hypotheekrente. Rekening houdende met de wijze waarop partijen zich hebben gedragen en invulling hebben gegeven aan hun afspraken en omdat niet is gebleken dat partijen na de verbreking van de samenleving andere afspraken hebben gemaakt, neemt de rechtbank als uitgangspunt dat partijen tot aan de datum van verkoop en levering van de woning aan de man (of een derde) ieder voor de helft moeten bijdragen in de hypotheeklasten van de woning. Daarbij stelt de rechtbank vast dat beide partijen dit zelf ook als uitgangspunt nemen.
Nu de vrouw op zichzelf niet betwist dat zij in beginsel voor de helft moet bijdragen in de uitgaven die door de man na 10 december 2020 zijn gedaan in verband met de lasten van de woning en de vorderingen van de man in overeenstemming zijn met de wet respectievelijk de tussen partijen gemaakte afspraken, zijn de vorderingen van de man ter zake de doorbetaling door hem van de rentelasten, de ASR-premie en de onroerendezaakbelasting dan ook in beginsel toewijsbaar.
4.36.
De vrouw stelt echter ook dat zij omdat zij sinds het verbreken van de samenwoning het gebruiksrecht van de woning heeft moeten missen op grond van artikel 3:169 BW een redelijke vergoeding van de man kan verlangen voor het feit dat hij de woning alleen bewoont. De vrouw vordert daarom een gebruiksvergoeding van de man vanaf 10 december 2020 (het moment waarop zij de woning verliet) tot de datum van levering van de woning (aan de man of een derde). Zij begroot de gebruiksvergoeding primair op de helft van de aan de woning verbonden lasten. Subsidiair stelt de vrouw dat de gebruiksvergoeding kan worden berekend door een fictief rendement te nemen van 4% van de nieuw getaxeerde overwaarde van de woning (3.4 onder VIII).
4.37.
De man verweert zich tegen de vordering van de vrouw. Volgens hem is het niet redelijk om aansluiting te zoeken bij de lasten van de woning. De man betwist bovendien het door de vrouw gestelde percentage van 4%. Omdat de rente al jaren laag staat, is het redelijker, aldus de man, uit te gaan van een rendementspercentage van 0,5%.
4.38.
De rechtbank overweegt als volgt. Nu de man met uitsluiting van de vrouw gebruik heeft gemaakt van de woning, kan de vrouw daarvoor in beginsel een redelijke vergoeding van de man verlangen. De rechtbank is van oordeel dat de vrouw daar in dit geval ook recht op heeft. De man heeft de woning immers vanaf het vertrek van de vrouw uit de woning exclusief in gebruik en de vrouw heeft niet het gebruik en genot waarop zij als deelgenoot recht heeft. Daar staat tegenover dat de vrouw in beginsel wel volledig moet bijdragen in de lasten die aan de eigendom van de woning zijn verbonden, terwijl het door haar op de huidige financiële markt te behalen rendement heel bescheiden is. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de financiële bijdrage van de vrouw het mogelijk heeft gemaakt de woning aan te kopen en de daarbij behorende hypothecaire lasten te betalen en te blijven betalen. Gelet ook op de omstandigheid dat de vrouw tijdens de samenleving van partijen feitelijk altijd meer aan de betaling van de hypotheeklasten heeft bijgedragen (voor de helft) dan waartoe zij op grond van de samenlevingsovereenkomst gehouden was (naar rato van haar inkomen), is er naar het oordeel van de rechtbank voldoende aanleiding om het recht van de vrouw op een gebruiksvergoeding weg te strepen tegen haar verplichting om bij te dragen in de woonlasten. Per saldo zijn partijen elkaar dan over en weer niets verschuldigd. De vorderingen van de man onder 3.1 VI, VII en IX en van de vrouw onder 3.4 VII en VIII zullen worden afgewezen.
Betaalde debetrente en kosten en/of rekening [rekeningnummer 1]
4.39.
De man stelt dat hij alleen vanaf december 2020 de debetrente en bankkosten die door de bank in rekening zijn gebracht voor de en/of-rekening van partijen heeft betaald. Tot 1 december 2021 heeft de man, zo stelt hij, in totaal € 198,60 betaald. Hij vordert dat de vrouw daarvan de helft, een bedrag van € 99,30, aan hem betaalt.
De rechtbank stelt vast dat de vordering door de vrouw niet is betwist. De vordering (3.1 onder X) wordt dus toegewezen.
Voorlopige aanslag Inkomstenbelasting 2020
4.40.
De man vordert betaling van de door hem voor de vrouw en aan de vrouw betaalde maandtermijnen ter zake de teruggave inkomstenbelasting 2020. De man stelt dat partijen uit praktische overwegingen ervoor hebben gekozen de totale teruggave voor 2020 enkel op naam van de man te zetten. De man stelt dat hij elfmaal € 179,-- aan de vrouw heeft betaald waarop hij driemaal bedragen heeft verrekend. Ook heeft hij het bedrag van € 179,-- dat de vrouw aan de belastingdienst diende terug te betalen voldaan. Omdat de vrouw over het jaar 2020 zelf een teruggave in verband met de hypotheekrenteaftrek heeft ontvangen, heeft de man, zo stelt hij, de voor en aan de vrouw betaalde termijnen onverschuldigd betaald.
4.41.
De vrouw erkent dat zij over het jaar 2020 een teruggave heeft verkregen van de belastingdienst, maar zij meent dat de vordering van de man toch moet worden afgewezen. Niet aangetoond is namelijk dat de man het bedrag dat hij aan de vrouw heeft betaald ook daadwerkelijk aan de belastingdienst zal moeten terugbetalen.
4.42.
Op grond van de stellingen van partijen staat vast dat zij beiden over 2020 de hypotheekrente hebben afgetrokken: de man voor 100%, de vrouw voor 50% en dat zij op grond daarvan beiden van de belastingdienst een teruggave hebben ontvangen. Dat betekent dat zij meer hebben teruggekregen dan waarop zij aanspraak konden maken. Verondersteld mag worden dat de belastingdienst de aangifte van de man zal corrigeren. Zolang dat niet is gebeurd, is er geen sprake van dat de man onverschuldigd aan de vrouw heeft betaald. Om die reden zal de rechtbank bepalen dat alleen voor het geval de belastingdienst de aangifte van de man corrigeert voor te veel afgetrokken hypotheekrente de vrouw verplicht is de man het door hem aan de vrouw betaalde terug te betalen. Daarbij berekent de rechtbank het door de man aan de vrouw betaalde bedrag op € 1.970,50 (9 x € 179,00 plus € 114,00, € 167,00 en € 78,50). De vordering onder 3.1 XI wordt in zoverre toegewezen.
Verrekenposten / kosten van de huishouding
4.43.
De rechtbank zal hierna de overige verrekenposten van de man bespreken. De vorderingen van de man strekken, zoals de rechtbank hierna nader zal toelichten, tot vergoeding van - volgens de man - te veel betaalde kosten ten behoeve van de gemeenschappelijke huishouding.
4.44.
Vaststaand feit is dat partijen na de ontbinding van de samenlevingsovereenkomst op 17 augustus 2019 nog tot 10 december 2020 in de woning hebben samengewoond en dat zij de gemeenschappelijke (financiële) huishouding zijn blijven voeren zoals zij dat voorheen deden. Gelet hierop neemt de rechtbank als uitgangspunt dat de samenlevingsovereenkomst tussen partijen stilzwijgend is voortgezet en dat de voor partijen daaruit voortvloeiende verbintenissen pas zijn geëindigd op het moment van vertrek van de vrouw uit de woning op 10 december 2020.
In artikel 2 van de samenlevingsovereenkomst is een regeling opgenomen voor het betalen van de kosten van de huishouding. Partijen zijn overeengekomen dat zij daarin bijdragen naar rato van ieders inkomen. In de praktijk hebben partijen altijd ieder de helft van de kosten van de huishouding betaald. Het tweede lid bevat een vervalbeding: het recht om te vorderen wat te veel is bijgedragen in de kosten van de huishouding vervalt wanneer niet binnen drie maanden na het einde van het afgelopen kalenderjaar waarin deze vordering is ontstaan verrekening heeft plaatsgevonden.
De rechtbank zal hierna de vorderingen die de man heeft ingediend beoordelen in het licht van de hiervoor genoemde uitgangspunten.
Betaalde rekeningen onderhoud Mitsubishi Space Star
4.45.
De man stelt dat hij in 2020 en in 2021 kosten van onderhoud heeft betaald voor de op naam van de vrouw staande auto. De man stelt dat hij voor de door hem betaalde facturen van 8 januari 2020 ad € 596,90 en van 25 januari 2021 ad € 204,95 een vordering heeft op de vrouw ter hoogte van deze facturen, in totaal € 801,85.
4.46.
De vrouw betwist dat de man een vordering op haar heeft ter zake van de factuur van 8 januari 2020, omdat de kosten van het onderhoud moeten worden gerekend tot de kosten van de huishouding. Volgens de vrouw heeft de man alleen aanspraak op betaling van de factuur van 25 januari 2021 en dan slechts voor de helft, omdat het een betaling voor een gemeenschappelijk goed betrof.
4.47.
De rechtbank zal de beide facturen afzonderlijk bespreken.
Factuur 8 januari 2020.
De rechtbank ziet geen grondslag voor toewijzing van de vordering van de man. De man wordt geacht de kosten voor het onderhoud van de auto’s te hebben voldaan in het kader van de uitgaven ten behoeve van de gemeenschappelijke huishouding (artikel 1 B onder e van de samenlevingsovereenkomst). Of de man met betaling van deze factuur meer dan de helft heeft bijgedragen aan de huishoudelijke kosten, op grond waarvan hem een verrekeningsvordering toekomt, kan de rechtbank niet vaststellen. Zij heeft namelijk geen zicht op wat de totale inleg van ieder van partijen is geweest. Daarbij komt dat voor zover de man al een vorderingsrecht heeft, dit recht is komen te vervallen, nu de man niet binnen de in artikel 2 lid 2 genoemde termijn de verrekening heeft ingeroepen. De rechtbank zal dit deel van de vordering dan ook afwijzen.
Factuur 25 januari 2021
4.48.
Deze factuur dateert van na de feitelijke verbreking van de samenwoning. De samenlevingsovereenkomst heeft dan haar werking verloren en de regeling van de kosten van de huishouding is hier dus niet van toepassing. De rechtbank heeft hiervoor in r.o. 4.20 overwogen dat bij het vertrek van de vrouw uit de woning op 10 december 2020 de auto’s feitelijk al zijn verdeeld. Hieruit volgt dat de vrouw de vanaf dat moment voor haar auto gemaakte onderhoudskosten ook voor haar rekening had moeten nemen. De man heeft dus aanspraak op vergoeding van het hele factuurbedrag. De rechtbank zal bepalen dat de vrouw aan de man een bedrag van € 204,95 dient te betalen. De rechtbank wijst de vordering van de man onder 3.1 XII in zoverre toe.
Ski-reis [naam dochter]
4.49.
De man stelt dat partijen zijn overeengekomen dat [naam dochter] mocht deelnemen aan een ski-reis en dat zij de kosten daarvan ieder voor de helft zouden dragen. De man stelt dat de kosten van deze ski-reis gedeeltelijk zijn voldaan van de gezamenlijke bankrekening, maar dat hij daarnaast van zijn privérekening een bedrag van € 90,-- heeft betaald. Hij vordert van de vrouw € 45,00 terug. Daarnaast stelt de man dat hij naar de privérekening van de vrouw een bedrag van € 500,--, afkomstig van zijn privérekening heeft overgeboekt, welk bedrag bedoeld was voor de ski-reis, terwijl de vrouw het bedrag van de factuur van de ski-reis ad € 440,-- na betaling van deze factuur vanaf haar privérekening heeft overgeboekt van de gezamenlijke rekening naar haar privérekening. Hij vordert dit bedrag van de vrouw terug.
4.50.
De vrouw stelt dat zij destijds geen geld had en dat daarom de afspraak is gemaakt dat de man de ski-reis reis volledig voor zijn rekening zou nemen. Daarnaast betwist de vrouw de stelling van de man dat zij gelden aan zichzelf zou hebben overgeboekt.
4.51.
De betalingen voor de ski-reis van [naam dochter] zijn, zo blijkt uit de stukken, gedaan op 10 oktober 2019 en 9 januari 2020. Betaling van de ski-reis heeft dus plaatsgevonden in de periode dat partijen feitelijk nog samen een huishouding voerden. Op grond van de samenlevingsovereenkomst (artikel 1 B onder d) waren beide partijen gehouden bij te dragen in de kosten van de ski-reis voor [naam dochter] . Of partijen in dit geval een afwijkende afspraak hebben gemaakt, in die zin dat de man de volledige reiskosten zou betalen, kan de rechtbank niet vaststellen. Maar ook als die afspraak niet zou zijn gemaakt is de vordering van de man niet toewijsbaar. De rechtbank kan namelijk niet vaststellen dat de man met de betaling van € 90,-- teveel heeft bijgedragen aan de kosten van de gemeenschappelijke huishouding. Zoals hiervoor al is overwogen moeten de betalingen die in het kader van de huishoudelijke kosten zijn gedaan in verband met elkaar worden bezien en kan er dus niet één betaling worden uitgelicht. Bovendien deelt deze vordering van de man hetzelfde lot als de factuur voor de onderhoudskosten van de auto; nu de man pas in deze procedure in rechte verrekening heeft gevorderd - derhalve ruim na het verstrijken van de vervaltermijn - kan hij geen aanspraak maken op enige vergoeding.
De stelling van de man dat de vrouw privégeld van de man ten behoeve van de ski-reis onverschuldigd heeft verkregen, staat gelet op de gemotiveerde betwisting door de vrouw en het gegeven dat het aandeel van ieder van partijen in de uitgaven van de gemeenschappelijke huishouding in de totaliteit van die uitgaven moet worden bezien, niet vast. De rechtbank wijst de vordering van de man onder 3.1 XIII dan ook af.
Creditcardschulden
4.52.
De man stelt dat er bij de ontbinding van de samenlevingsovereenkomst op 17 augustus 2019 een schuld was van € 4.989,30 op zijn creditcard. De man heeft de debetstand op zijn creditcard volledig ingelost. Hij stelt dat hij een vordering heeft op de vrouw gelijk aan de helft van het bedrag ofwel € 2.494,65. Omdat hij ook de debetstand op de creditcard van de vrouw van € 1.500,-- heeft ingelost, heeft de man, zo stelt hij, daarnaast een vordering op haar van € 750,--.
4.53.
De rechtbank ziet geen grondslag voor toewijzing van de vorderingen van de man. Uit de stellingen van partijen leidt de rechtbank af dat op beide kaarten gezamenlijke uitgaven zijn gedaan en dat hiervan onder andere vakanties, spullen voor [naam dochter] , autokosten en fast-food-uitgaven van het gezin zijn betaald. Dit zijn allemaal uitgaven die op grond van de samenlevingsovereenkomst behoren tot de kosten van de huishouding. Op grond van de samenlevingsovereenkomst is de man gehouden daarin bij te dragen. Of de man met het inlossen van de debetstand meer heeft bijgedragen aan de kosten van de huishouding dan waartoe hij gehouden was, kan de rechtbank niet vaststellen. Bovendien geldt ook hier dat de man zijn verrekenvorderingen te laat heeft ingesteld. De rechtbank zal de vorderingen onder 3.1 XIV en XV dan ook afwijzen.
Debetstand privérekening man [rekeningnummer 3]
4.54.
De man stelt dat bij de ontbinding van de samenlevingsovereenkomst het debetsaldo van zijn privé bankrekening € 2.316,30 bedroeg. Volgens de man is het debetsaldo ontstaan doordat partijen van deze rekening gedurende de samenleving gezamenlijke uitgaven hebben gedaan. Hij meent daarom dat hij een vordering op de vrouw heeft gelijk aan de helft hiervan, € 1.158,15.
4.55.
Voor deze vordering van de man geldt hetzelfde als hiervoor ten aanzien van de creditcardschulden is overwogen. Uit de voorbeelden die de man geeft blijkt dat het ook hier gaat om uitgaven die behoren tot de kosten van de gemeenschappelijke huishouding. Op grond van de samenlevingsovereenkomst is de man gehouden daarin bij te dragen. De rechtbank kan niet vaststellen of de man meer heeft bijgedragen dan de helft. Bovendien is de vordering te laat ingesteld. De rechtbank zal de vordering onder 3.1 XVI dan ook afwijzen.
Overigens heeft de man zijn aanbod om aan de vrouw te vergoeden de helft van de debetstand op haar privérekening ingetrokken. De rechtbank beschouwt de daarop betrekking hebbende vordering van de man onder 3.1 XVII ook als ingetrokken. Deze vordering behoeft geen beoordeling meer.
Polis Aegon Levensloop Junior Polis
4.56.
De man stelt dat de vrouw de ten behoeve van de dochter van partijen [naam dochter] afgesloten polis van levensverzekering (‘Aegon Levensloop Junior’) heeft afgekocht en de waarde aan zichzelf heeft laten overschrijven. De man stelt dat de premie door partijen gedurende hun relatie gezamenlijk is voldaan door de ontvangen kinderbijslag daarvoor te gebruiken. Volgens de man resteert er na diverse betalingen ten goede van [naam dochter] een bedrag van € 10.544,78. De man vordert dat dit bedrag door de vrouw op een door partijen samen te beheren en/en-bankrekening ten behoeve van [naam dochter] wordt gestort. Subsidiair vordert de man de vrouw te veroordelen de helft van dit bedrag aan hem te betalen.
4.57.
De rechtbank overweegt dat vaststaat dat de waarde van de polis op 6 maart 2020 aan de vrouw is uitgekeerd. Uit de overgelegde stukken (productie 15 van de vrouw) blijkt dat de polis uitsluitend op naam van de vrouw stond en dat er dus geen sprake is van een gemeenschappelijk goed. De omstandigheid dat de premie van de polis werd voldaan vanuit de ontvangen kinderbijslag maakt nog niet dat de polis om die reden gemeenschappelijk is geworden. De rechtbank ziet daarom geen rechtsgrond om de vrouw te dwingen het restant van de afkoopsom op een door partijen samen te beheren rekening te storten dan wel aan de man de helft van de afkoopsom te betalen. De rechtbank zal deze vordering van de man dan ook afwijzen.
4.58.
Overigens hebben partijen ter zitting wel een afspraak kunnen maken over de bestemming van het restant van de afkoopsom. Afgesproken is dat de vrouw het resterende bedrag op een op naam van [naam dochter] staande bankrekening zal storten. Omdat [naam dochter] op 31 juli 2022 meerderjarig is geworden, zal zij het geld zelf kunnen beheren en wordt het geld aangewend voor wie het is bedoeld namelijk voor [naam dochter] . Deze afspraak leent zich niet voor opname in het dictum, maar de rechtbank gaat ervan uit dat de vrouw zich aan de gemaakte afspraak houdt.
Vergoedingsrecht van de vrouw
4.59.
Tussen partijen staat het volgende vast. Bij de aankoop van de woning in april 2004 had de man diverse schulden. Deze vormden een belemmering voor het verkrijgen van een hypotheek. De vrouw heeft daarom met haar spaargeld een bedrag van € 21.800,-- afgelost op de schuld van de man bij Primeline van € 34.260,69. Voor het restant van de schuld is een extra hypotheekdeel van € 12.500,-- opgenomen (leningdeel I, zie hiervoor 4.4). De man had daarnaast een schuld bij Interbank/De IJssel van € 31.848,33. Die schuld is in 2007 afgelost via een verhoging van de hypotheek met € 32.500,-- (zie hiervoor 4.4).
4.60.
De vrouw stelt dat haar een vergoedingsrecht toekomt voor de door haar gedane investeringen bij de aankoop van de woning. Zij vordert de man daarom te veroordelen tot (terug)betaling van haar spaargeld ad € 21.800,--. Daarnaast, zo begrijpt de rechtbank uit de ter zitting door de vrouw gegeven toelichting, vordert zij, primair, vast te stellen dat zij niet draagplichtig is voor de twee hypotheekdelen van € 12.500,-- en € 32.500,-- en subsidiair, de man te veroordelen tot betaling van deze bedragen aan haar. De rechtbank zal de vorderingen van de vrouw onder 3.4 IX en X zo verstaan.
4.61.
De vrouw baseert zich voor haar vergoedingsrecht primair op artikel 5 lid 2 van de samenlevingsovereenkomst. Zij stelt dat deze bepaling moet worden uitgelegd met inachtneming van de Haviltex-maatstaf. Daarbij is volgens de vrouw van belang dat partijen de wens hadden om vermogensrechtelijk gezien een bepaalde mate van zelfstandigheid en onderscheid te behouden. Subsidiair meent de vrouw dat haar op grond van de redelijkheid en billijkheid (artikel 6:2 lid 1 BW) een vergoedingsrecht toekomt (Hoge Raad van 10 mei 2019 (ECLI:NL:HR:2019:707). Meer subsidiair stelt de vrouw dat de man zich ongerechtvaardigd heeft verrijkt.
4.62.
De man betwist dat de vrouw een vergoedingsrecht heeft. Hij stelt, kort gezegd, dat de samenlevingsovereenkomst daarvoor geen grondslag biedt, omdat deze pas na de aankoop van de woning is gesloten. Bovendien zijn, aldus de man, de investeringen niet gedaan voor de aanschaf van de woning, zoals artikel 5 lid 2 van de samenlevingsovereenkomst voorschrijft, maar voor het afbetalen van de schulden van de man. De man stelt dat partijen bij het sluiten van de samenlevingsovereenkomst geen afspraken hebben gemaakt over de terugbetaling door de man aan de vrouw van haar spaargeld en dat partijen het daar gedurende de samenwoning ook nooit meer over hebben gehad. De man betwist verder dat de vrouw op basis van de redelijkheid en billijkheid een vergoedingsrecht toekomt. Dat kan slechts in bijzondere gevallen en die heeft de vrouw niet gesteld. Van ongerechtvaardigde verrijking is volgens de man evenmin sprake.
4.63.
Gelet op de stellingen van partijen zal de rechtbank eerst beoordelen of de samenlevingsovereenkomst grondslag biedt voor het gestelde vergoedingsrecht van de vrouw. Partijen verschillen van mening over de uitleg van artikel 5 lid 2 van de samenlevingsovereenkomst.
4.64.
Zoals hiervoor in r.o. 4.27 al is overwogen volgt uit de rechtspraak van de Hoge Raad dat een samenlevingsovereenkomst moet worden uitgelegd conform de zogenoemde Haviltex-maatstaf (HR 10 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2931). Uitgangspunt is dat bij de uitleg van een overeenkomst dat wat partijen zijn overeengekomen niet kan worden beantwoord enkel op grond van een (zuiver) taalkundige uitleg van de bewoordingen van de overeenkomst. Steeds komt het ook aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen en aan de bepalingen van het betreffende contract mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij zijn telkens van beslissende betekenis alle omstandigheden van het concrete geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen.
4.65.
Het feit dat het spaargeld van de vrouw in 2004 is aangewend voor het (gedeeltelijk) afbetalen van de schulden van de man en niet voor de aankoop van de woning staat op zich niet aan toepassing van artikel 5 lid 2 in de weg. Strikt genomen heeft de vrouw niet met privégeld geïnvesteerd in de aankoopsom van de woning, maar vast staat wel dat de vermogensverschuiving nodig is geweest om de aanschaf van de woning mogelijk te maken. De vraag is dan of partijen in de samenlevingsovereenkomst een voorziening hebben willen treffen ten behoeve van de vrouw voor de door hen gekozen constructie waarbij de schulden van de man werden afbetaald of ondergebracht in de hypotheek. De letterlijke tekst van artikel 5 lid 2 van de samenlevingsovereenkomst biedt daarvoor geen aanknopingspunten. Vast staat dat de investeringen zijn gedaan enkele maanden voordat partijen de samenlevingsovereenkomst afsloten. Artikel 5 lid 2 van de samenlevingsovereenkomst vangt aan met de bewoordingen: “
Alspartijen voor de aanschaf van deze woning niet evenveel uit eigen middelen bijdragen”. Het artikel neemt dus een voorlopige waarheid aan als grondslag voor een vergoedingsrecht, terwijl de investeringen al hadden plaatsgevonden. Uit de letterlijke tekst kan de rechtbank dan ook niet opmaken dat artikel 5 lid 2 beoogt een vergoedingsrecht van de vrouw in het leven te roepen. Dat partijen die bedoeling destijds wél hebben gehad kan de rechtbank evenmin vaststellen. Uit wat partijen tijdens de mondelinge behandeling naar voren hebben gebracht, blijkt dat toen de schulden van de man werden afbetaald of ondergebracht in de hypotheek een samenlevingsovereenkomst niet aan de orde was en dat de aanstaande geboorte van hun dochter de reden is geweest om deze aan te gaan. Daarnaast hebben zij beiden bevestigd dat toen zij de overeenkomst bij de notaris opstelden de inbreng van eigen spaargeld van de vrouw niet aan de orde is geweest. Vast staat ook dat de vrouw gedurende de samenwoning nooit aanspraak heeft gemaakt op terugbetaling van haar investering en dit ook niet kenbaar heeft gemaakt. Dat de vrouw hier achteraf na de beëindiging van de relatie anders over denkt, maakt niet dat zij alsnog aanspraak op vergoeding kan maken.
4.66.
De vraag is dan of de vrouw op grond van de redelijkheid en billijkheid een vergoedingsrecht toekomt. Uit de uitspraak van de Hoge Raad van 10 mei 2019 blijkt dat de lat hoog ligt. Gelet hierop heeft de vrouw naar het oordeel van de rechtbank geen dusdanig bijzondere omstandigheden aangevoerd dat die ertoe moeten leiden dat haar op grond van de redelijkheid en billijkheid een vergoedingsrecht toekomt. De enkele omstandigheid dat als de vrouw haar spaargeld niet had aangewend om de schulden van de man af te lossen partijen dan de woning niet hadden kunnen kopen, is daarvoor niet voldoende.
4.67.
De rechtbank is van oordeel dat ook het beroep van de vrouw op ongerechtvaardigde verrijking niet slaagt. Van ongerechtvaardigde verrijking kan slechts sprake zijn als er voor de verrijking van de één en de verarming van de ander geen redelijke grond aanwezig was. Uit wat partijen naar voren hebben gebracht, blijkt dat de vrouw geheel onverplicht heeft ingestemd met de constructie waarbij de schulden van de man werden ondergebracht in de hypotheek of (gedeeltelijk) werden afbetaald met spaargeld van de vrouw. Omdat de vermogensverschuiving aldus berustte op instemming van de vrouw en bijdroeg aan de verdere invulling die zowel de vrouw als de man aan hun gezamenlijke toekomst wilden geven, is een rechtvaardigingsgrond aanwezig en is van een ongerechtvaardigde verrijking geen sprake.
4.68.
Gedurende de relatie, in 2007, is voor de schulden van de man nog een extra hypotheekdeel van € 32.500,-- afgesloten. Naar het oordeel van de rechtbank kan deze ophoging van de hypotheek niet worden gerelateerd aan een vermogensverschuiving die nodig is geweest om de aankoop van de woning mogelijk te maken. Alleen daarom al is artikel 5 lid 2 van de samenlevingsovereenkomst hier niet van toepassing. Bovendien geldt ook voor deze constructie dat dit een keuze is geweest van partijen waarmee de vrouw heeft ingestemd. Van ongerechtvaardigde verrijking is dan ook geen sprake.
4.69.
De rechtbank komt aldus tot de conclusie dat de vrouw geen vergoedingsrecht toekomt. De in verband daarmee ingestelde vorderingen van de vrouw onder 3.4 IX, X en XI zullen worden afgewezen.
Verhuis- en herinrichtingskosten
4.70.
De vrouw vordert veroordeling van de man tot betaling van een bedrag van
€ 2.629,89 aan verhuis- en inrichtingskosten (3.4 onder XIV) Zij stelt dat zij deze kosten heeft moeten maken om haar vertrek uit de gezamenlijke woning en haar intrek in haar huurwoning mogelijk te maken. Zij baseert zich daarbij op artikel 11 lid 3 sub a van de samenlevingsovereenkomst.
4.71.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn partijen overeengekomen dat de man aan de vrouw als bijdrage in haar verhuis- en inrichtingskosten een bedrag van € 1.500,-- betaalt. De rechtbank zal conform de door partijen bereikte overeenstemming beslissen.
Rekeningen van [naam dochter] bij de SNS bank
4.72.
Partijen hebben twee rekeningen voor [naam dochter] : de SNS Jongerenrekening ( [rekeningnummer 5] ) en de Zilvervloot spaarrekening ( [rekeningnummer 6] ). Partijen zijn het erover eens dat deze rekeningen waarop geld wordt gespaard voor [naam dochter] bestemd zijn voor [naam dochter] en buiten de financiële afwikkeling van de samenleving blijven. De rechtbank neemt daarom geen beslissing op dit punt.
Pensioen
4.73.
De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling haar vorderingen met betrekking tot het pensioen (de vorderingen onder 3.4 XV t/m XVII) ingetrokken, zodat de rechtbank daarop niet meer hoeft te beslissen.
De proceskosten
4.74.
Omdat partijen over en weer in het (on)gelijk zijn gesteld en omdat zij langdurig een relatie hebben gehad waaruit hun geschillen voortvloeien, zal de rechtbank bepalen dat de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd. Dat betekent dat iedere partij de eigen kosten moet betalen.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
aan de man wordt toegedeeld de gezamenlijke woning aan [adres] tegen een door [taxateur] te [adres makelaarskantoor] nieuw te taxeren waarde;
dit onder de opschortende voorwaarden dat:
1. de man in staat is de overname van het aandeel van de vrouw in de woning te financieren;
2. de man aan de vrouw de helft van de overwaarde voldoet;
3. de vrouw zal kunnen worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid uit hoofde van de hypothecaire geldlening;
4. de kosten van het notariële transport voor rekening van de man komen;
5. de toedeling van de woning op voormelde wijze uiterlijk op
1 november 2022heeft plaatsgevonden,
5.2.
voor zover de toedeling van de woning niet op 1 november 2022 heeft plaatsgevonden, bepaalt de rechtbank:
• dat partijen via [taxateur] te [adres makelaarskantoor] de woning aan derden te koop aanbieden;
• dat partijen in overleg met de makelaar de verkoopovereenkomst zullen aangaan met degene die de hoogste prijs biedt, indien en voor zover die prijs volgens beide partijen, gezien de onroerendgoedmarkt ter plaatse en de kwaliteit van de woning, de best mogelijke prijs is. In het geval partijen het niet eens kunnen worden over de vraag of een aanbod de best mogelijke prijs is, dan zal de makelaar, indien daartoe bereid, die naar beste weten en kunnen bindend bepalen;
• dat beide partijen verplicht zijn hun medewerking te verlenen aan het tekenen van de koopovereenkomst en aan het notariële transport van de woning;
• dat iedere partij gehouden is de helft van de kosten van de makelaar, de notaris en de overige kosten ter zake van de verkoop en levering van de woning te dragen;
• dat de hypotheekschuld zal worden afgelost uit de verkoopopbrengst van de woning;
• dat de verkoopopbrengst (na aftrek van de hypotheekschuld en vermeerderd met de waarde van de ASR-spaarpolis) gelijkelijk tussen partijen verdeeld dient te worden, een en ander zoals bepaald in r.o. 4.10;
5.3.
aan de man wordt toegedeeld de auto Mitsubishi ASX met kenteken [kenteken 1] tegen betaling aan de vrouw van een bedrag van € 425,-- wegens overbedeling;
5.4.
aan de vrouw wordt toegedeeld de auto Mitsubishi Space Star met kenteken
[kenteken 2] ;
5.5.
bepaalt dat ieder van partijen de helft van het negatieve saldo op de peildatum van € 1.970,73 op de en/of-rekening [rekeningnummer 1] aanzuivert, waarna de rekening zal worden opgeheven;
5.6.
veroordeelt de vrouw tot betaling aan de man van een bedrag van € 255,-- ter zake de afwikkeling van de en/of-rekening met nummer [rekeningnummer 2] ;
5.7.
veroordeelt de man aan de vrouw te betalen een bedrag van € 1.000,-- wegens overbedeling ter zake van de inboedel;
5.8.
stelt vast dat partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor het nog openstaande saldo per 3 juli 2022 van € 40.189,57 van de schuld aan Interbank, waarbij zij gehouden zijn om ieder voor eigen rekening de helft van dit saldo te voldoen, in die zin dat ieder van partijen maandelijks een bedrag van € 378,66 betaalt ter aflossing van dit saldo;
5.9.
veroordeelt de vrouw aan de man te betalen een bedrag van € 3.176,02 ter zake van de door de man over de periode van 1 december 2020 tot 1 juli 2022 aan Interbank betaalde maandtermijnen;
5.10.
veroordeelt de vrouw aan de man te betalen een bedrag van € 99,30 ter zake de door de man over de periode van 1 december 2020 tot 1 december 2021 doorbetaalde bankkosten en debetrente betreffende de en/of rekening [rekeningnummer 1] ;
5.11.
veroordeelt de vrouw tot betaling aan de man van een bedrag van € 1.970,50 ter zake de Inkomstenbelasting 2020, dit onder de opschortende voorwaarde dat de belastingdienst overgaat tot correctie van de aangifte van de man over 2020 in verband met te hoge hypotheekrenteaftrek;
5.12.
veroordeelt de vrouw tot betaling aan de man van een bedrag van € 204,95 ter zake het onderhoud van de personenauto van de vrouw Mitsubishi Space Star;
5.13.
veroordeelt de man tot betaling van € 1.500,-- aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verhuizing en inrichting;
5.14.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.15.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.16.
wijst al het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. [voorletters] Holierhoek en in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2022. [1]

Voetnoten

1.MK