Op 15 september 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak over een naheffingsaanslag omzetbelasting die aan een theater is opgelegd. De rechtbank beoordeelt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst, die op 4 juni 2021 de naheffingsaanslag had opgelegd over de periode van 1 juli 2015 tot en met 31 december 2017. De belanghebbende, die een theater exploiteert, had bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag, omdat zij van mening was dat de alcoholische pauzedrankjes die zij verstrekt als een bijkomende prestatie moeten worden beschouwd en daarom onder het verlaagde btw-tarief vallen. De rechtbank oordeelt dat de verstrekking van alcoholische pauzedrankjes niet als een bijkomende prestatie kan worden gezien, maar als een zelfstandige prestatie die apart belast moet worden. De rechtbank concludeert dat de inspecteur de naheffingsaanslag terecht heeft opgelegd en dat het beroep van de belanghebbende ongegrond is. De rechtbank wijst ook het beroep op het vertrouwensbeginsel af, omdat er geen bewijs is dat de inspecteur een bewuste standpuntbepaling heeft gedaan.