ECLI:NL:RBZWB:2022:5337

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 september 2022
Publicatiedatum
14 september 2022
Zaaknummer
AWB- 22_1280
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van toestemming voor beveiligingswerkzaamheden op basis van betrouwbaarheidseisen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 september 2022, wordt het beroep van eiser tegen de intrekking van zijn toestemming om beveiligingswerkzaamheden te verrichten beoordeeld. De korpschef van politie had op 25 oktober 2021 de toestemming ingetrokken, omdat hij eiser onvoldoende betrouwbaar achtte. Dit besluit werd bevestigd in een bestreden besluit van 20 januari 2022. Eiser, vertegenwoordigd door mr. J.J. Vermaat, betwistte de intrekking en voerde aan dat de korpschef onvoldoende rekening had gehouden met de omstandigheden van zijn overtredingen en dat er minder ingrijpende maatregelen mogelijk waren, zoals een waarschuwing.

De rechtbank heeft de zaak op 10 augustus 2022 behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van de korpschef aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de korpschef in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om de toestemming in te trekken. De rechtbank oordeelt dat de korpschef voldoende argumenten heeft aangedragen om te stellen dat eiser's gedrag een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde vormde, gezien de overtredingen die hij had begaan, waaronder rijden onder invloed van drugs. De rechtbank benadrukt dat van beveiligers hoge eisen aan betrouwbaarheid worden gesteld en dat de korpschef deze eisen terecht heeft gehanteerd bij zijn besluitvorming.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, maar oordeelt dat de korpschef het griffierecht en proceskosten aan eiser moet vergoeden, omdat het bestreden besluit niet goed gemotiveerd was. De rechtbank wijst erop dat de intrekking van de toestemming niet onredelijk was, gezien de belangen van de veiligheid en betrouwbaarheid in de beveiligingssector.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/1280 WET

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 september 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam 1] , eiser

(gemachtigde: mr. J.J. Vermaat),
en

de korpschef van politie (de korpschef)

(gemachtigde: mr. V. Vermeulen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de intrekking van de toestemming om hem beveiligingswerkzaamheden te laten verrichten als bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr). Met het besluit van 25 oktober 2021 heeft de korpschef de verleende toestemming ingetrokken, omdat hij eiser onvoldoende betrouwbaar acht om beveiligingswerkzaamheden te verrichten.
1.1
Met het bestreden besluit van 20 januari 2022 op het bezwaar van eiser is de korpschef bij dat besluit gebleven.
1.2
De korpschef heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 10 augustus 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de korpschef.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de intrekking van de toestemming om eiser beveiligingswerkzaamheden te laten verrichten. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. De korpschef heeft redelijkerwijs gebruik kunnen maken van zijn bevoegdheid om de toestemming in te trekken. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten:
De korpschef heeft met het besluit van 26 mei 2021 aan beveiligingsorganisatie [naam beveiligingsorganisatie] te [plaatsnaam 2] en [plaatsnaam 3] toestemming verleend om eiser beveiligingswerkzaamheden te laten verrichten als bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de Wpbr. De beveiligingswerkzaamheden zijn beperkt tot horeca-inrichtingen.
Op 7 juli 2021 om 08:16 uur is eiser door de politie op de locatie [naam locatie] aangehouden als verdacht van overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 (rijden onder invloed van alcohol of drugs). Op diezelfde dag werd bij hem bloed afgenomen in verband met een onderzoek naar het rijden onder invloed. Het vermoeden van drugsgebruik werd bevestigd door het onderzoek dat door het Nederlands Forensisch Instituut te [plaatsnaam 4] heeft plaatsgevonden. In het bloed van eiser werd 5,3 microgram THC per liter bloed aangetroffen. Eiser heeft erkend dat hij op 6 juli 2021 in de avond cannabis heeft gebruikt.
Op 11 juli 2021 is eiser door de politie staandegehouden op de [adres] te [plaatsnaam 5] . Hij kreeg een proces-verbaal aangezegd voor het overtreden van artikel 6.10 van de Waterwet. Eiser heeft erkend dat hij zich op het terrein van de spuisluis heeft bevonden terwijl hem de toegang was verboden. Bij strafbeschikking is aan eiser een geldboete opgelegd die hij inmiddels heeft betaald.
Met de brief van 14 september 2021 heeft de korpschef zijn voornemen kenbaar gemaakt om de verleende toestemming in te trekken.
Eiser heeft zijn zienswijze naar voren gebracht.
Met het besluit van 25 oktober 2021 heeft de korpschef de verleende toestemming ingetrokken.
5. Eiser betoogt dat er sprake is van een onjuiste beoordeling van de feiten. De geconstateerde overtredingen kunnen niet worden beschouwd als een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde. De korpschef heeft onvoldoende rekening gehouden met de wijze waarop cannabis door het lichaam wordt afgebroken. Eiser doet een beroep op het gelijkheidsbeginsel en wijst erop dat de incidenten in de privésfeer hebben plaatsgevonden. Eiser betoogt verder dat er sprake is van een buitenproportionele reactie. Er waren andere, minder ingrijpende mogelijkheden voorhanden, zoals het geven van een waarschuwing.
5.1
De korpschef stelt zich op het standpunt dat beide overtredingen door de wetgever worden gekwalificeerd als misdrijf en dat alleen al daarom het handelen van eiser is aan te merken als een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde. De korpschef heeft bij de belangenafweging rekening gehouden met de aard van de feiten, de omstandigheden waaronder deze werden gepleegd, de kans op recidive en recente persoonlijke ontwikkelingen van eiser. Mede gelet op de hoogte van de overschrijding, is de korpschef van oordeel dat eiser met diens handelen de verkeersveiligheid (potentieel) ernstig in gevaar heeft gebracht. Dat eiser in privétijd cannabis heeft gebruikt, brengt de korpschef niet tot een ander standpunt. Van eiser als beveiliger had immers verwacht mogen worden dat hij de veiligheid had bewaakt door zich verre te houden van het gebruik van cannabis in het verkeer. Eisers laconieke houding ten opzichte van de rechtsregels en de werking van de rechtsstaat acht de korpschef niet passend voor een persoon, werkzaam als beveiliger en verlengstuk van de politie. Het maatschappelijk belang van een betrouwbare veiligheidszorg prevaleert boven de belangen van eiser.
Is de korpschef bevoegd tot intrekking van de verleende toestemming?
6. Bij de beoordeling of de desbetreffende persoon beschikt over de bekwaamheid en betrouwbaarheid die nodig zijn voor het te verrichten werk, komt de korpschef beoordelingsruimte toe die is ingevuld met de Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus 2019 (de Beleidsregels). In paragraaf 3.3, aanhef en onder b, van de Beleidsregels staat dat de toestemming kan worden geweigerd als op grond van over betrokkene bekende en relevante feiten kan worden aangenomen dat deze onvoldoende betrouwbaar is om voor een recherchebureau werkzaamheden te verrichten dan wel onvoldoende betrouwbaar is om de goede naam van de bedrijfstak niet te schaden. Dat zal met name, maar niet uitsluitend, het geval zijn wanneer de betrokkene er blijk van heeft gegeven rechtsregels naast zich neer te leggen waarvan de overtreding kan worden beschouwd als een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde.
6.1
Aan medewerkers in de beveiligingsbranche worden, gelet op de aard van deze branche, hogere eisen gesteld dan aan medewerkers in willekeurige andere betrekkingen. Dit betekent dat de korpschef als beoordelingsmaatstaf mag hanteren dat de betrouwbaarheid van beveiligingsmedewerkers boven iedere twijfel verheven moet zijn. [1] Van een beveiliger mag verwacht worden dat hij waakt over de veiligheid van personen. De korpschef mag ook verkeersdelicten, die juist gaan over veiligheid, betrekken in de beoordeling naar de betrouwbaarheid. Rijden onder invloed is een misdrijf en kan worden aangemerkt als een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde. [2] Vaststaat dat eiser dit misdrijf heeft begaan. In het bloed van eiser werd 5,3 microgram THC per liter bloed aangetroffen terwijl de grenswaarde voor cannabis 3,0 microgram per liter bloed is. Anders dan eiser stelt, kan niet worden gesproken van ‘een residu’. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat er aanknopingspunten zouden zijn waaruit afgeleid zou kunnen worden dat hij in de veronderstelling mocht verkeren dat de THC reeds was uitgewerkt. De rechtbank merkt in dit verband nog op dat eiser volgens zijn verklaring bij de politie die bewuste nacht om 03.00 uur ook nog cannabis had gebruikt, hetgeen impliceert dat er pas 4 uren waren verstreken op het moment dat hij werd aangehouden. Drugs in het verkeer zijn absoluut taboe. Dit geldt voor alle hard- en softdrugs, dus ook voor cannabis. Een uitzondering geldt voor medicinale cannabis die op voorschrift van een arts wordt gebruikt en op recept van de apotheker is ontvangen, maar daarvan is bij eiser geen sprake. Rijden onder invloed van drugs levert een gevaar op voor de verkeersveiligheid waarbij de bestuurder, inzittenden en overige weggebruikers het risico lopen (ernstig) gewond te raken. Dat eiser het effect van cannabis op zijn gedrag goed zou kennen of dat eiser weet hoe hij met cannabis om moet gaan, doet hier niet aan af. Dat eiser een vriend behulpzaam wilde zijn door hem naar [naam locatie] te brengen, vormt evenmin een rechtvaardiging. Dat het incident in de privésfeer is voorgevallen, maakt niet dat dit incident niet betrokken mag worden bij de beoordeling. Ook gedragingen in de privésfeer geven immers een indicatie voor hoe nauw iemand (rechts)regels naleeft. Daarbij komt dat het bewaken van de veiligheid juist de hoofdtaak van een beveiliger is. [3] De rechtbank overweegt verder dat een goede verstandhouding tussen een beveiligingsmedewerker en de politie of andere gezagsdragers van groot belang is. Van beveiligingsmedewerkers mag bij uitstek een goede samenwerking met de politie en andere gezagsdragers verwacht worden, ook in het geval deze zich op dat moment niet direct kunnen vinden in hun optreden. Eiser heeft daarvan geen blijk gegeven door zich voor de tweede maal die dag op het terrein van de spuisluis te bevinden, terwijl dit niet was toegestaan en hij zich daarvan ook bewust was. De rechtbank is gelet op het proces-verbaal [4] en het mutatierapport/proces-verbaal van bevindingen [5] van oordeel dat de korpschef zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de betrouwbaarheid en integriteit van eiser niet boven iedere twijfel verheven zijn. De korpschef heeft in redelijkheid tot de conclusie kunnen komen dat het eiser aan de benodigde betrouwbaarheid ontbreekt.
6.2
Eiser veronderstelt ten onrechte dat hem het gebruik van cannabis in zijn vrije tijd en in de privésfeer wordt verweten. Het gaat immers om het gebruik van cannabis
in het verkeeren dat is voor iedere burger verboden. Alleen al hierom kan het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slagen.
Heeft de korpschef redelijkerwijs gebruik kunnen maken van de bevoegdheid om de toestemming in te trekken?
7. Artikel 7, vijfde lid, van de Wpbr heeft gezien de bewoordingen ervan, geen imperatief karakter. Dit verplicht de korpschef daarom niet om, indien zich omstandigheden voordoen of feiten bekend worden op grond waarvan de toestemming niet zou zijn verleend, de toestemming voor tewerkstelling bij een beveiligingsorganisatie in te trekken. Bij deze beoordeling bestaat dus ruimte voor een belangenafweging. [6]
7.1
Bij de toetsing van een besluit aan artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), kunnen de geschiktheid, de noodzakelijkheid en de evenwichtigheid een rol spelen. [7]
7.2
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling of ABRvS) heeft overwogen [8] dat het intrekken van de verleende toestemming een bestuursrechtelijke maatregel is, die het maatschappelijk belang dat gediend is bij een betrouwbare veiligheidszorg ondersteunt. Daarvoor is van belang dat degenen die in de beveiliging werkzaam zijn, betrouwbaar zijn en blijven. Verder acht de Afdeling intrekking van de verleende toestemming op zichzelf geen onredelijk middel om het bovenstaande doel te bereiken. Daarbij blijft echter wel van belang dat de maatregel is afgestemd op een individueel geval. De korpschef dient daartoe te motiveren waarom de gekozen maatregel in het specifieke geval, een passende en noodzakelijke maatregel is. Bij de beoordeling van de noodzakelijkheid van de maatregel staat de vraag centraal of de maatregel noodzakelijk is om het doel te bereiken. Als het antwoord op die vraag is dat het gewenste doel van een betrouwbare veiligheidszorg ook kan worden bereikt met een minder ingrijpende maatregel dan intrekking van de toestemming, dan is dat laatste niet noodzakelijk.
7.3
Vaststaat dat uit het bestreden besluit niet volgt dat de korpschef een dergelijke beoordeling heeft gemaakt. Het bestreden besluit is daarom in strijd met het motiveringsbeginsel. De rechtbank kan aan dit gebrek voorbijgaan met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Het is niet aannemelijk dat eiser door schending van het motiveringsbeginsel is benadeeld. Daarom passeert de rechtbank het gebrek.
7.4
Voor het eerst in het verweerschrift heeft de korpschef zich op het standpunt gesteld dat intrekking noodzakelijk en passend moet worden geacht. Een minder ingrijpende maatregel, zoals bijvoorbeeld een waarschuwing, acht de korpschef onvoldoende om het belang van een betrouwbare veiligheidszorg veilig te stellen. Ter zitting heeft de korpschef nader toegelicht waarom in dit geval niet kan worden volstaan met een waarschuwing; eiser was de bewuste dag op de [adres] eerder gewaarschuwd. De gevolgen van de intrekking zijn volgens de korpschef niet dusdanig onevenredig dat van intrekking had moeten worden afgezien. Daarbij acht de korpschef van belang dat eiser geen gezin hoeft te onderhouden. Verder zal het ook voor eiser, gelet op de spanning op de arbeidsmarkt, niet moeilijk zijn om op korte termijn passend werk te vinden. Bovendien staat het iedere beveiligingsorganisatie vrij om een aanvraag tot het verkrijgen van toestemming om eiser beveiligingswerkzaamheden te laten verrichten, in te dienen. De korpschef zal, in geval van een dergelijke aanvraag, steeds op basis van de hem op dat moment ter beschikking staande informatie een afweging maken.
7.5
De rechtbank is van oordeel dat de korpschef zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het gewenste doel van een betrouwbare veiligheidszorg niet kan worden bereikt met een minder ingrijpende maatregel dan intrekking van de toestemming. De korpschef mocht een zwaarder belang hechten aan het algemeen belang dat is gediend bij een betrouwbare beveiliging dan aan het belang van eiser. De wens van eiser om in de beveiliging te kunnen blijven werken is, hoewel voorstelbaar, onvoldoende om te oordelen dat het belang van eiser zwaarder zou moeten wegen. Gelet op de hoge eisen die gesteld mogen worden aan medewerkers in de beveiliging, hoefde de korpschef aan de wens van eiser en zijn financiële belangen geen doorslaggevend gewicht toe te kennen. Overigens is het de rechtbank niet gebleken dat eiser uitsluitend werkzaam kan zijn in de beveiliging. Door de intrekking van de toestemming wordt eiser dus niet belemmerd in het vinden van ander werk waarmee hij een inkomen kan verwerven. De korpschef heeft bij de afweging van de betrokken belangen in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik kunnen maken.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. De korpschef moet wel het griffierecht aan eiser vergoeden. Dit omdat het bestreden besluit niet goed is gemotiveerd. Eiser krijgt ook een vergoeding van zijn proceskosten. De korpschef moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.518,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- bepaalt dat de korpschef het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt de korpschef tot betaling van € 1.518,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both-Attema, griffier, op 14 september 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus
Artikel 7, tweede en vijfde lid
2. Een beveiligingsorganisatie of recherchebureau als bedoeld in het eerste lid stelt geen personen te werk die belast zullen worden met werkzaamheden, anders dan bedoeld in het eerste lid, dan nadat voor hen toestemming is verkregen van de korpschef. Indien de beveiligingsorganisatie of het recherchebureau dan wel een onderdeel daarvan is gevestigd op een luchtvaartterrein, wordt de toestemming, bedoeld in de eerste volzin, verleend door de commandant van de Koninklijke marechaussee.
(…)
5. De toestemming, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid kan worden ingetrokken indien zich omstandigheden voordoen of feiten bekend worden op grond waarvan de toestemming niet zou zijn verleend, indien zij zich hadden voorgedaan of bekend waren geweest op het tijdstip waarop de toestemming werd verleend.
Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus 2019
3.3.
Betrouwbaarheid personeel en leidinggevenden
De toestemming aan een beveiligingsorganisatie of recherchebureau om personen te werk stellen, zoals bedoeld in artikel 7, eerste, tweede en derde lid, van de wet wordt onthouden indien bij het onderzoek naar de betrouwbaarheid blijkt van:
a. (..)
b. andere omtrent de aanvrager bekende feiten.
Ad b. (andere omtrent de aanvrager bekende feiten)
De toestemming kan ook worden geweigerd wanneer op grond van andere omtrent betrokkene bekende en relevante feiten kan worden aangenomen dat deze onvoldoende betrouwbaar is om voor een beveiligingsorganisatie of een recherchebureau werkzaamheden te verrichten dan wel onvoldoende betrouwbaar is om de belangen van de veiligheidszorg of de goede naam van de bedrijfstak niet te schaden. Dit zal met name -maar niet uitsluitend- het geval zijn wanneer betrokkene er blijk van heeft gegeven rechtsregels naast zich neer te leggen waarvan de overtreding kan worden beschouwd als een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde.
Sepots, processen-verbaal en mutaties
Zo kunnen (tegen betrokkene) opgemaakte processen-verbaal of (dag/mutatie)rapporten ertoe leiden dat betrokkene onvoldoende betrouwbaar of geschikt wordt geacht om voor een beveiligingsorganisatie of een recherchebureau te werken. Uiteraard is daarbij van belang dat tegen betrokkene nog altijd een serieuze verdenking (of bedenking) bestaat. (..)

Voetnoten

1.bijvoorbeeld ABRvS 16 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:763 en 16 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:502
2.ABRvS 24 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2548
3.vergelijk ABRvS 8 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:576
4.Proces-verbaal rijden onder invloed van 21 juli 2021 met bijlagen, Dossiernr.: PL27RP/21-002068
5.Registratie-/Proces-verbaalnummer: PL1700-2021214987
6.ABRvS 16 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:763, 23 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:564 en 18 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:865
7.ABRvS 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285
8.in de uitspraken van 16 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:763 en 23 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:564