In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 september 2022, wordt het beroep van eiser tegen de intrekking van zijn toestemming om beveiligingswerkzaamheden te verrichten beoordeeld. De korpschef van politie had op 25 oktober 2021 de toestemming ingetrokken, omdat hij eiser onvoldoende betrouwbaar achtte. Dit besluit werd bevestigd in een bestreden besluit van 20 januari 2022. Eiser, vertegenwoordigd door mr. J.J. Vermaat, betwistte de intrekking en voerde aan dat de korpschef onvoldoende rekening had gehouden met de omstandigheden van zijn overtredingen en dat er minder ingrijpende maatregelen mogelijk waren, zoals een waarschuwing.
De rechtbank heeft de zaak op 10 augustus 2022 behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van de korpschef aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de korpschef in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om de toestemming in te trekken. De rechtbank oordeelt dat de korpschef voldoende argumenten heeft aangedragen om te stellen dat eiser's gedrag een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde vormde, gezien de overtredingen die hij had begaan, waaronder rijden onder invloed van drugs. De rechtbank benadrukt dat van beveiligers hoge eisen aan betrouwbaarheid worden gesteld en dat de korpschef deze eisen terecht heeft gehanteerd bij zijn besluitvorming.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, maar oordeelt dat de korpschef het griffierecht en proceskosten aan eiser moet vergoeden, omdat het bestreden besluit niet goed gemotiveerd was. De rechtbank wijst erop dat de intrekking van de toestemming niet onredelijk was, gezien de belangen van de veiligheid en betrouwbaarheid in de beveiligingssector.