In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) aan hem uit te betalen. Het Uwv had op 23 maart 2021 besloten de uitkering met ingang van 22 februari 2021 blijvend en geheel te weigeren, omdat eiser verwijtbaar werkloos zou zijn geworden. Dit besluit volgde op een ontslag op staande voet van eiser door zijn werkgever, na een incident waarbij eiser een collega zou hebben mishandeld. Eiser betwistte de juistheid van de feiten zoals door de werkgever gepresenteerd en stelde dat het Uwv geen zorgvuldig onderzoek had verricht.
De rechtbank heeft het beroep op 10 augustus 2022 behandeld, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde en de gemachtigde van het Uwv aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat eiser verwijtbaar werkloos is geworden. De rechtbank oordeelt dat de gedragingen van eiser, die hebben geleid tot het ontslag, als een dringende reden kunnen worden gekwalificeerd. Eiser had kunnen weten dat zijn gedrag een dringende reden voor ontslag was. De rechtbank wijst erop dat het Uwv zich moet baseren op de feiten zoals vastgesteld door de kantonrechter, tenzij eiser kan aantonen dat deze feiten onjuist zijn.
De rechtbank komt tot de conclusie dat het Uwv terecht de uitkering heeft geweigerd, maar oordeelt ook dat het bestreden besluit niet zorgvuldig tot stand is gekomen. Eiser krijgt daarom een vergoeding van het griffierecht en proceskosten. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, maar erkent de tekortkomingen in de besluitvorming van het Uwv.