ECLI:NL:RBZWB:2022:5117

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 september 2022
Publicatiedatum
2 september 2022
Zaaknummer
AWB- 22_2286
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure omtrent de oplegging van een Lichte Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer door het CBR na constatering van te hoog ademalcoholgehalte

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 september 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). De eiser had bezwaar gemaakt tegen de oplegging van een Lichte Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer (LEMA) door het CBR, na een constatering van een te hoog ademalcoholgehalte van 395 µg/l. De rechtbank heeft de feiten vastgesteld, waarbij de politie op 11 november 2021 de eiser had aangehouden wegens rijden onder invloed. De eiser betwistte de juistheid van de ademanalyse en stelde dat de twintig minutentermijn, zoals voorgeschreven in de regelgeving, niet in acht was genomen. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser en het CBR tegen elkaar afgewogen. Ondanks de betwisting van de eiser, oordeelde de rechtbank dat het CBR terecht had gehandeld en dat de LEMA op basis van de beschikbare informatie kon worden opgelegd. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat de eiser geen recht had op restitutie van griffierecht of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/2286

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 september 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam] , eiser,

en

De algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, het CBR

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).

Inleiding

Bij besluit van 18 november 2021 heeft het CBR eiser een Lichte Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer (hierna: LEMA) opgelegd.
Bij besluit van 15 maart 2022 heeft het CBR het door eiser daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Het CBR heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 26 juli 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van het CBR.

Feiten

De Politie Eenheid Zeeland-West-Brabant heeft CBR op 12 november 2021 mededeling gedaan van het vermoeden dat eiser niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van categorieën motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven. Aan dit vermoeden ligt ten grondslag dat eiser op 11 november 2021 als bestuurder van een bromfiets (GO-scooter) is aangehouden terwijl hij te veel alcohol had gedronken. Bij hem is door middel van een ademanalyse een ademalcoholgehalte van 395 µg/l geconstateerd.
Omdat het geconstateerde ademalcoholgehalte tussen de 350 µg/l en de 435 µg/l ligt, heeft het CBR eiser een LEMA opgelegd. Dit is een verplichte (lichte) cursus over de risico’s van alcoholgebruik in het verkeer.

Beoordeling door de rechtbank

De rechtbank beoordeelt of het CBR op basis van de informatie van de politie terecht een LEMA heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Is er sprake van procesbelang?
Eiser heeft de LEMA inmiddels gevolgd. Eiser heeft verzocht om restitutie van de voor en in verband met de LEMA gemaakte kosten. Gelet hierop heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank procesbelang en komt de rechtbank toe aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep.
Is de twintig minutentermijn van artikel 10, tweede lid, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in acht is genomen?
Eiser heeft aangevoerd dat de ademanalyse niet op een juiste wijze is verricht, omdat de in artikel 10, tweede lid, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen neergelegde twintig minutentermijn (hierna: de twintigminutentermijn) niet in acht is genomen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat hij niet om 23:37 uur, maar om 23:47 uur is gevorderd mee te werken aan een voorlopig ademonderzoek. Eiser heeft ter onderbouwing onder meer verwezen naar een afschrift van zijn bankrekening, gegevens van de deelscootermaatschappij " [naam deelscooter] ", routebeschrijvingen en whatsappberichten. Mede gelet op deze bewijsstukken is het volgens eiser onmogelijk dat hij op de in het proces-verbaal aangehaalde locaties en tijden aanwezig was.
Het CBR stelt dat uit het door twee verbalisanten van de Politie Eenheid Zeeland-West-Brabant op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van rijden onder invloed (hierna: proces-verbaal) blijkt dat zij eiser op 11 november 2021 om 23:35 uur als bestuurder van een bromfiets ( [naam deelscooter] ) hebben zien rijden. Zij hebben eiser vervolgens doen stilhouden en een onderzoek ingesteld. Eiser is om 23:37 uur gevorderd medewerking te verlenen aan een voorlopig ademonderzoek. Eiser is vervolgens overgebracht naar het politiebureau waar op 12 november 2021 om 00:01 uur een ademanalyse heeft plaatsgevonden. Het CBR stelt dat daarmee de twintigminutentermijn in acht is genomen. Het CBR heeft er verder op gewezen dat de twintigminutentermijn er toe strekt het risico weg te nemen dat niet het ademalcoholgehalte wordt gemeten maar het mondalcoholgehalte. Niet gebleken is dat eiser twintig minuten voorafgaand aan de ademanalyse nog alcohol heeft geconsumeerd. Gelet hierop kan eventuele mondalcohol evengoed verdwenen worden geacht om 00:01 uur, zodat de materiële betrouwbaarheid volgens het CBR voldoende is gewaarborgd. Het CBR heeft verder aangevoerd dat een bestuursrechtelijke procedure losstaat van de strafrechtelijke procedure. Eiser heeft onder invloed van een te hoog alcoholgehalte een motorrijtuig bestuurd, waaruit het vermoeden van ongeschiktheid volgt. Daarbij heeft het CBR in aanmerking genomen dat in het proces-verbaal van verhoor verdachte is vermeld dat eiser heeft verklaard in de afgelopen 24 uur ongeveer zeven bier te hebben gedronken.
De rechtbank overweegt als volgt. Volgens vaste rechtspraak mag het CBR in beginsel afgaan op de juistheid van de bevindingen in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend proces-verbaal, voor zover deze eigen waarnemingen van de opsteller van het proces-verbaal weergeven. Indien die bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan het vermoeden als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Wvw 1994 ten grondslag kunnen worden gelegd. [1]
Tot de door eiser overlegde bewijsstukken behoort onder meer een bankafschrift van een door hem op 11 november 2021 om 23:27 uur betaalde bestelling bij een vestiging van de [naam bedrijf] in het centrum van [plaatsnaam] . Eiser heeft daarnaast een routebeschrijving bijgevoegd waaruit volgt dat de loopafstand van de voornoemde vestiging van de [naam bedrijf] tot aan de [adres] 48 te [plaatsnaam] , zijnde de locatie van de [naam deelscooter] met kenteken [kenteken nummer] , twee minuten is. Uit de door eiser overlegde gegevens van de deelscootermaatschappij " [naam deelscooter] " blijkt verder dat hij op 11 november 2021 een rit met de [naam deelscooter] in de applicatie heeft gestart om 23:44 uur en beëindigd om 23:49 uur.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de gemotiveerde betwisting van eiser van het tijdstip waarop hem is gevorderd medewerking te verlenen aan een voorlopig ademonderzoek grond voor twijfel bestaat aan de bevindingen van het proces-verbaal, waarin is vermeld dat de verbalisanten eiser 23:35 uur als bestuurder van een bromfiets ( [naam deelscooter] met kenteken [kenteken nummer] ) hebben zien rijden en hem om 23:37 uur medewerking hebben gevorderd aan een voorlopig ademonderzoek. Het CBR heeft daartegen aangevoerd dat de tijdsregistratie van de verbalisanten niet synchroon hoeft te lopen met de tijdregistratie van de gehuurde scooter. Verder heeft het CBR verwezen naar het aanvullend op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van 18 februari 2022, waarin de betreffende verbalisanten hebben verklaard dat de tijdstippen zoals opgenomen in het proces-verbaal juist zijn. De rechtbank is echter van oordeel dat voornoemde twijfel daarmee onvoldoende is weggenomen. Het voorgaande brengt met zich mee dat het proces-verbaal van 11 november 2021 niet (volledig) aan het vermoeden als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Wvw 1994 ten grondslag kan worden gelegd, zodat niet kan worden vastgesteld bestaat of de twintigminutentermijn volledig in acht is genomen.
Dat sprake is van een bestuursrechtelijke procedure maakt niet dat de in het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen neergelegde procedure niet volledig hoeft te worden nageleefd. In dat verband is van belang dat artikel 1 Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 onder ademalcoholgehalte verstaat het ademalcoholgehalte dat wordt geconstateerd tijdens een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, onder a van de Wegenverkeerswet 1994. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt echter dat het niet volgen van voornoemde procedure niet in alle gevallen hoeft te leiden tot de conclusie dat het CBR niet bevoegd is om een LEMA op te leggen. [2]
Indien wordt uitgegaan van het door eiser ingenomen standpunt dat hij om 23:47 uur is gevorderd medewerking te verlenen aan het voorlopige ademonderzoek, brengt dit met zich mee dat de twintigminutentermijn niet volledig in acht is genomen. De rechtbank acht het in het onderhavige geval echter niet aannemelijk dat indien de volledige twintigminutentermijn zou zijn verstreken de waarde door eventueel nog aanwezige resten mondalcohol dusdanig zou zijn beïnvloed dat geen LEMA had mogen worden opgelegd. Dat eiser na zijn bezoek aan de [naam bedrijf] onderweg naar de door hem gereserveerde [naam deelscooter] nog een half blikje bier heeft gedronken, acht de rechtbank niet geloofwaardig. De rechtbank overweegt daartoe dat eiser die verklaring voor het eerst ter zitting bij de rechtbank heeft afgelegd. Bij zijn beroepschrift heeft eiser een zeer gedetailleerd beschreven tijdsverloop opgenomen en daarin zegt hij niets over het halve blikje bier. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat eiser uiterlijk rond 23:30 nog alcohol kan hebben gedronken en de ademanalyse op het politiebureau vindt pas na middernacht plaats, zodat er geen strijd is met de twintigminutentermijn.Het CBR mocht naar het oordeel van de rechtbank dan ook uitgaan van het bij eiser gemeten ademalcoholgehalte van 395 µg/l. Aangezien deze waarde ruim boven het minimale ademalcoholgehalte voor het opleggen van een LEMA van 350 µg/l is gelegen, is de rechtbank van oordeel dat het in het belang van de verkeersveiligheid is dat het CBR eiser een LEMA heeft opgelegd.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. de Leeuw van Weenen, griffier op 6 september 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. De griffier is buiten staat deze uitspraak te ondertekenen.
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wegensverkeerswet 1994
Artikel 130
1. Indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, doen zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.
[…]
Artikel 131
1. Indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, besluit het CBR in de bij ministeriële regeling aangegeven gevallen, respectievelijk tot:
a. oplegging van een educatieve maatregel ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid,
[…]
Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011
Artikel 1
In deze regeling wordt verstaan onder:
ademalcoholgehalte: ademalcoholgehalte dat wordt geconstateerd tijdens een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel a, of derde lid, onderdeel a, van de wet;
[…]
Artikel 7
Het CBR besluit tot een lichte educatieve maatregel alcohol en verkeer indien:
a. bij betrokkene een adem- of bloedalcoholgehalte is geconstateerd dat gelijk is aan of hoger is dan 350 µg/l, respectievelijk 0,8‰, maar lager is dan 435 µg/l, respectievelijk 1,0‰;
[…]
Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer
Artikel 10
[…]
2. Het ademonderzoek wordt niet eerder verricht dan twintig minuten nadat de verdachte is gevorderd zijn medewerking te verlenen aan het voorlopig ademonderzoek of, indien die vordering niet is gedaan, binnen twintig minuten na het eerste contact tussen de opsporingsambtenaar en de verdachte dat aanleiding was om de verdachte te bevelen zijn medewerking te verlenen aan het ademonderzoek.
[…]

Voetnoten

1.Vgl. de uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van uitspraak van 24 juli 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2551), 3 juni 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1319) en 19 april 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1117).
2.Vgl. de uitspraken van de Afdeling van 18 december 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:4261) en 15 april 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1047).