In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 15 maart 2021, die het verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2015 had afgewezen. De inspecteur had een aanslag opgelegd op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 8.100, en het bezwaar tegen deze aanslag was eerder niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 10 augustus 2022 behandeld, waarbij belanghebbende zich had afgemeld.
De rechtbank overweegt dat de inspecteur niet bevoegd is om een tweede uitspraak op bezwaar te doen over dezelfde beslissing. Het beroep van belanghebbende is ongegrond verklaard, omdat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat de aanslag te hoog is vastgesteld. De rechtbank concludeert dat de inspecteur de aanslag terecht heeft gehandhaafd, en dat belanghebbende het griffierecht niet terugkrijgt. De rechtbank wijst erop dat de inspecteur ambtshalve een belastingaanslag kan verminderen zodra blijkt dat deze te hoog is vastgesteld, maar dat de last om feiten en omstandigheden te stellen bij belanghebbende ligt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur de IOAW-uitkering van belanghebbende correct heeft betrokken in de belastingheffing, en dat de voorlopige aanslag op basis van eerdere gegevens was vastgesteld, wat later is gewijzigd. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van onzorgvuldig handelen door de inspecteur en dat het beroep ongegrond is.