In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 10 januari 2024 uitspraak gedaan op het verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van het hof van 28 juni 2023. In die uitspraak was het hoger beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard omdat het verschuldigde griffierecht niet tijdig was betaald. Belanghebbende had verzet aangetekend tegen deze niet-ontvankelijkverklaring, maar is niet verschenen op de zitting van 21 december 2023. Het hof heeft het onderzoek gesloten en de gronden van de eerdere uitspraak opnieuw overwogen.
Belanghebbende had aangevoerd dat zij niet in staat was het griffierecht van € 136 te betalen vanwege betalingsonmacht. De griffier had echter vastgesteld dat het inkomen van belanghebbende en haar partner hoger was dan 95% van de maximale bijstandsuitkering, waardoor het beroep op betalingsonmacht werd afgewezen. Ondanks herhaalde aanmaningen en de mogelijkheid om het griffierecht te voldoen, heeft belanghebbende geen betaling gedaan. Het hof concludeert dat er geen omstandigheden zijn die erop wijzen dat belanghebbende niet in verzuim is geweest.
Uiteindelijk heeft het hof geoordeeld dat de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep terecht was en dat het verzet ongegrond is. De uitspraak is gedaan door raadsheer J.M. van der Vegt, in aanwezigheid van griffier M.A.M. van den Broek. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de uitspraak.