ECLI:NL:GHSHE:2024:33

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 januari 2024
Publicatiedatum
10 januari 2024
Zaaknummer
22/01551
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijkverklaring van hoger beroep wegens niet-betaling griffierecht

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 10 januari 2024 uitspraak gedaan op het verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van het hof van 28 juni 2023. In die uitspraak was het hoger beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard omdat het verschuldigde griffierecht niet tijdig was betaald. Belanghebbende had verzet aangetekend tegen deze niet-ontvankelijkverklaring, maar is niet verschenen op de zitting van 21 december 2023. Het hof heeft het onderzoek gesloten en de gronden van de eerdere uitspraak opnieuw overwogen.

Belanghebbende had aangevoerd dat zij niet in staat was het griffierecht van € 136 te betalen vanwege betalingsonmacht. De griffier had echter vastgesteld dat het inkomen van belanghebbende en haar partner hoger was dan 95% van de maximale bijstandsuitkering, waardoor het beroep op betalingsonmacht werd afgewezen. Ondanks herhaalde aanmaningen en de mogelijkheid om het griffierecht te voldoen, heeft belanghebbende geen betaling gedaan. Het hof concludeert dat er geen omstandigheden zijn die erop wijzen dat belanghebbende niet in verzuim is geweest.

Uiteindelijk heeft het hof geoordeeld dat de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep terecht was en dat het verzet ongegrond is. De uitspraak is gedaan door raadsheer J.M. van der Vegt, in aanwezigheid van griffier M.A.M. van den Broek. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de uitspraak.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Enkelvoudige Belastingkamer
Nummer: 22/01551
Uitspraak op het verzet van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van het hof als bedoeld in artikel 8:54, lid 2, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van 28 juni 2023 (hierna: de uitspraak) op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 25 augustus 2022, nummer BRE 21/1568 in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.

De behandeling van het verzet

Belanghebbende is uitgenodigd om ter zitting van het hof van 21 december 2023 te worden gehoord op het verzet. De inspecteur is in kennis gesteld van de zitting. Belanghebbende en de inspecteur zijn, met kennisgeving, niet verschenen.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

Gronden

1. Bij de uitspraak van 28 juni 2023 is het hoger beroep van belanghebbende kennelijk nietontvankelijk verklaard op grond van de overweging dat het door belanghebbende verschuldigde griffierecht niet betaald is binnen de daarvoor door de wet gestelde termijn.
2. Belanghebbende is tegen deze uitspraak tijdig in verzet gekomen.
3. Van de indiener van het hoger beroepschrift wordt door de griffier van het hof een griffierecht geheven van € 136. [1] De griffier wijst de indiener van het hoger beroepschrift op de verschuldigdheid van het griffierecht en deelt mee dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de dag van verzending van de mededeling dient te zijn bijgeschreven op de rekening van het hof, dan wel ter griffie dient te zijn gestort. [2] Indien het bedrag niet binnen deze termijn is bijgeschreven of gestort, wordt het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4. Het hoger beroepschrift is ingediend door belanghebbende. Naar aanleiding van de aan belanghebbende op 11 oktober 2022 verzonden nota griffierecht heeft belanghebbende gemeld niet in staat te zijn het griffierecht te voldoen wegens betalingsonmacht. Belanghebbende is vervolgens bij brief van 24 oktober 2022 in de gelegenheid gesteld om het beroep op betalingsonmacht te onderbouwen. Daarbij is belanghebbende gewezen op de geldende criteria, namelijk dat het netto-inkomen van belanghebbende en haar eventuele fiscale partner gezamenlijk lager is dan 95% van een maximale bijstandsuitkering van een alleenstaande én dat zij beiden geen vermogen hebben waaruit het griffierecht kan worden betaald.
5. Belanghebbende stelt dat zij van de IOAW-uitkering die zij samen met haar partner ontvangt, het griffierecht niet kan voldoen, mede gezien de andere verplichte maandelijkse uitgaven zoals energiekosten, huur en verzekering en dergelijke. Blijkens de ingediende uitkeringsspecificatie ontvangt belanghebbende samen met haar partner een IOAWuitkering van € 1.493,20 netto per maand.
5. Het beroep op betalingsonmacht is voorlopig door de griffier afgewezen. De uitkering is hoger dan 95% van een maximale bijstandsuitkering van een alleenstaande, namelijk hoger dan € 1.046,72 (op 1 juli 2022). Daarom is het beroep op betalingsonmacht terecht afgewezen.
6. Vervolgens is een nieuwe nota griffierecht op 25 november 2022 aan belanghebbende gezonden. Daarbij is belanghebbende er ook op gewezen dat bij niet tijdige betaling het hoger beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard. Namens belanghebbende is het hof medegedeeld dat het verschuldigde griffierecht pas na 26 december 2022 kan worden voldaan.
7. Van belanghebbende is geen betaling griffierecht ontvangen. Nietontvankelijkheidverklaring kan alleen nog achterwege blijven, indien anderszins redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim is geweest. Er zijn geen omstandigheden aannemelijk geworden op grond waarvan redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat belanghebbende in verzuim is geweest.
8. Naar het oordeel van het hof is belanghebbende dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep, nu het verschuldigde griffierecht niet is voldaan.
9. De slotsom is dat het verzet tegen de uitspraak van 28 juni 2023 ongegrond is.
Ten aanzien van de proceskosten
10. Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Awb.

Beslissing

Het hof verklaart het verzet ongegrond.
De uitspraak is gedaan door J.M. van der Vegt, raadsheer, in tegenwoordigheid van M.A.M. van den Broek, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2024 en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
De griffier, De raadsheer,
M.A.M. van den Broek J.M. van der Vegt
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Artikel 8:41, lid 1, Awb, in samenhang met het bepaalde in de artikelen 8:108, lid 1 en 8:109, lid 1, letter a, Awb.
2.Artikel 8:41, leden 4 tot en met 6, Awb.