ECLI:NL:RBZWB:2022:4880

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 september 2022
Publicatiedatum
22 augustus 2022
Zaaknummer
20/9128
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanslag forensenbelasting 2019 en de beschikbaarheid van de woning voor eigen gebruik

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 september 2022, wordt het beroep van belanghebbende tegen de aanslag forensenbelasting 2019 beoordeeld. De heffingsambtenaar van de gemeente Veere had aan belanghebbende, die eigenaar is van een gemeubileerd appartement, een aanslag opgelegd voor het jaar 2019. De rechtbank behandelt het beroep dat is ingediend tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 10 september 2020, waarbij het bezwaar ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft de zaak op 3 augustus 2022 behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en de heffingsambtenaar aanwezig waren.

Belanghebbende, die niet in de gemeente Veere woont, stelt dat zij de woning in 2019 minder dan 90 dagen heeft gebruikt en dat de heffingsambtenaar ten onrechte forensenbelasting heeft geheven. De heffingsambtenaar daarentegen voert aan dat de woning in 2019 voor 96 dagen werd verhuurd, wat betekent dat belanghebbende de woning meer dan 90 dagen voor zichzelf ter beschikking heeft gehad. De rechtbank overweegt dat volgens de Gemeentewet forensenbelasting kan worden geheven van natuurlijke personen die zonder hoofdverblijf in de gemeente, een gemeubileerde woning voor meer dan 90 dagen beschikbaar houden.

De rechtbank concludeert dat de aanslag forensenbelasting 2019 terecht is opgelegd, omdat belanghebbende de woning in dat jaar meer dan 90 dagen voor eigen gebruik ter beschikking had. De rechtbank wijst het beroep van belanghebbende af en bepaalt dat zij geen griffierecht terugkrijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 20/9128

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 september 2022 in de zaak tussen

[belanghebbende] uit [plaats] (Duitsland), belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Veere, de heffingsambtenaar.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 10 september 2020.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende over het jaar 2019 een aanslag in de forensenbelasting opgelegd (de aanslag forensenbelasting 2019). De aanslag heeft betrekking op het object [adres] (de woning).
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 3 augustus 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende en, namens de heffingsambtenaar, [heffingsambtenaar] .

Feiten

Belanghebbende woont niet in de gemeente Veere en is eigenaar van de woning. Het betreft een gemeubileerd appartement. De woning wordt ook aan derden verhuurd door [naam] .

Beoordeling door de rechtbank

De rechtbank beoordeelt of de aanslag forensenbelasting 2019 terecht is opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Op grond van artikel 223, eerste lid, van de Gemeentewet kan – voor zover hier van belang – een forensenbelasting worden geheven van de natuurlijke personen die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, op meer dan negentig dagen van dat jaar voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden.
In de Verordening op de heffing en de invordering van forensenbelasting 2019 van de gemeente Veere (hierna: de Verordening) is gebruik gemaakt van de in artikel 223 van de Gemeentewet opgenomen mogelijkheid forensenbelasting te heffen. Artikel 2, eerste lid, van de Verordening bepaalt dat onder de naam forensenbelasting een directe belasting wordt geheven van de natuurlijke personen die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er op meer dan 90 dagen van het belastingjaar voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden.
Belanghebbende stelt dat door [naam] elk jaar aan de gemeente Veere wordt doorgegeven wanneer zij gebruik maakt van de woning. Belanghebbende heeft in het jaar 2019 minder dan 90 dagen gebruik gemaakt van de woning. Er is dan ook volgens belanghebbende ten onrechte forensenbelasting geheven. Belanghebbende heeft verder verwezen naar de door haar overlegde huurbemiddelingsovereenkomst.
De heffingsambtenaar heeft aangevoerd dat aangezien de woning in 2019 voor 96 dagen werd verhuurd, belanghebbende de woning op meer dan 90 dagen voor haarzelf ter beschikking heeft gehad. Het door [naam] vooraf doorgegeven aantal dagen waarop de woning door belanghebbende zou worden gebruikt, namelijk 21 dagen, maakt niet dat dat aantal bepalend is zoals ook blijkt uit het daadwerkelijke gebruik van de woning op 82 dagen. Uit de huurbemiddelingsovereenkomst blijkt evenmin een beperking van het eigen gebruik.
De rechtbank overweegt dat volgens vaste rechtspraak [1] onder het begrip "beschikbaar houden" het volgende moet worden verstaan. Indien een gemeubileerde woning is bestemd voor verhuur maar ook in enige mate door de eigenaar zelf wordt gebruikt, anders dan nodig is om deze voor verhuur gereed te maken en te houden, wordt die woning door de eigenaar voor zich of zijn gezin beschikbaar gehouden voor het gedeelte van het jaar dat eigen gebruik niet in verband met verhuur of aan derden toegekende rechten tot verhuur is uitgesloten.
Het voorgaande brengt met zich mee dat een woning in beginsel beschikbaar is voor de eigenaar op de dagen dat de woning niet wordt verhuurd aan derden, ook al maakt de eigenaar op die dagen feitelijk geen gebruik van de woning. Aangezien de woning van belanghebbende in 2019 voor 96 dagen werd verhuurd, heeft zij de woning in het jaar 2019 meer dan 90 dagen voor haarzelf ter beschikking gehad. Aangezien uit de huurbemiddelingsovereenkomst en ook overigens niet is gebleken dat het eigen gebruik was gemaximeerd, is overeenkomstig artikel 223, eerste lid, van de Gemeentewet in combinatie met artikel 2, eerste lid, van de Verordening terecht forensenbelasting geheven.
De omstandigheid dat de gemeente Veere op grond van artikel 224 van de Gemeentewet toeristenbelasting heft ter zake van het verblijf door niet-ingezetenen doet niet af aan de mogelijkheid om forensenbelasting te heffen van degene die een gemeubileerde woning voor zich beschikbaar houdt. [2] De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak van 9 november 2001 (ECLI:NL:HR:2001:AD5329) overwogen dat het onderscheid tussen ingezetenen en niet-ingezetenen, waarbij ingezeten gebruikers van in de gemeente gelegen onroerende zaken geen forensenbelasting betalen, gerechtvaardigd is door de omstandigheid dat de bijdrage die een gemeente ontvangt uit het gemeentefonds mede afhankelijk is van het aantal inwoners van die gemeente en woonforensen (zoals belanghebbende) daarbij niet tot de inwoners worden gerekend.

Conclusie en gevolgen

Gelet op wat hiervoor is overwogen is de aanslag forensenbelasting 2019 terecht opgelegd. Het beroep is ongegrond. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.A. Boersma, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. de Leeuw van Weenen, griffier op 7 september 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Vgl. Hoge Raad 24 juli 1995, ECLI:NL:HR:1995:AA1657 en Hoge Raad 22 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ4972.
2.vgl Hof ’s-Hertogenbosch 23 juli 2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:2354, overweging 4.7.4