ECLI:NL:RBZWB:2022:4857

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 augustus 2022
Publicatiedatum
22 augustus 2022
Zaaknummer
AWB- 21_388
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering bijstandsuitkering op basis van ontvangen erfenis en belangenafweging door bestuursorgaan

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het dagelijks bestuur van Orionis Walcheren. De eiser had een bijstandsuitkering ontvangen, die door Orionis werd ingetrokken en teruggevorderd op basis van een ontvangen erfenis. De rechtbank behandelde de vraag of Orionis terecht de bijstandsuitkering had ingetrokken en of er een belangenafweging had plaatsgevonden bij de terugvordering.

De rechtbank oordeelde dat Orionis bevoegd was om de bijstandsuitkering in te trekken met ingang van 15 januari 2019, omdat de eiser een erfenis had ontvangen die zijn vermogen boven de geldende vermogensgrens bracht. De rechtbank constateerde dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat er dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. Orionis had volgens de rechtbank een zorgvuldige belangenafweging gemaakt en het beleid gevolgd dat in beginsel teruggevorderd wordt, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn.

De rechtbank concludeerde dat de terugvordering niet leidde tot onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen voor de eiser. De rechtbank verwierp ook het beroep van de eiser op het vertrouwensbeginsel, omdat hij niet had aangetoond dat er toezeggingen waren gedaan door Orionis die hem deden geloven dat de bijstandsuitkering niet zou worden teruggevorderd. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/388 PW

uitspraak van 19 augustus 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] (eiser), te [woonplaats] , gemachtigde: mr. W.R. Aerts,

en

het dagelijks bestuur van Orionis Walcheren (Orionis), verweerder.

Procesverloop

In een besluit van 28 september 2020 (primair besluit) is Orionis overgegaan tot het intrekken en terugvorderen van eisers bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet.
In een besluit van 14 december 2020 (bestreden besluit) heeft Orionis eisers bezwaren tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Middelburg op 25 mei 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Orionis werd vertegenwoordigd door mr. N.M. Feijtel.
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.

OverwegingenRelevante feiten en omstandigheden

1. Orionis heeft in een besluit van 15 februari 2019 aan eiser een bijstandsuitkering toegekend met ingang van 15 februari 2019. Destijds was bij Orionis al bekend dat eiser recht had op een onverdeelde erfenis, in de vorm van een woning die van zijn – op 1 december 2017 overleden – vader was. Zolang de partner van eisers vader hier nog woonde zou de woning niet worden verkocht. Eiser heeft op een 29 juli 2020 een inkomstenformulier ingeleverd, waarin hij meldt dat zijn vaders erfenis is afgewikkeld.
In het primaire besluit is Orionis overgegaan tot het intrekken van eisers bijstandsuitkering met ingang van 15 januari 2019, in verband met de op 1 december 2017 ontvangen erfenis. Door deze erfenis overstijgt eisers vermogen de geldende vermogensgrens. Orionis heeft eisers vermogen (voorlopig) vastgesteld op € 96.497,18, en de aan hem verstrekte bijstand teruggevorderd over de periode van 15 januari 2019 tot en met 30 juni 2020 op grond van artikel 58, tweede lid, onder f, van de Participatiewet. Het gaat hierbij om een bedrag van € 21.757,02. In het bestreden besluit heeft Orionis eisers bezwaren tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eisers standpunt
2. Volgens eiser heeft Orionis ten onrechte geen belangenafweging gemaakt met betrekking tot de terugvordering van de aan hem verleende bijstand. Hij wijst daarbij op een aantal omstandigheden, die in het hiernavolgende worden besproken.
Relevante regelgeving
3. Ingevolge artikel 54, derde lid, tweede volzin, van de Participatiewet kan Orionis bijstand herzien of intrekken, indien de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, anders dan door schending van de inlichtingenverplichting.
Ingevolge artikel 58, tweede lid, aanhef en onder f, ten eerste, van de Participatiewet kan Orionis kosten van bijstand terugvorderen, voor zover de bijstand anderszins onverschuldigd is betaald, waaronder begrepen dat de belanghebbende naderhand met betrekking tot de periode waarover bijstand is verleend, over in aanmerking te nemen middelen als bedoeld in paragraaf 3.4 beschikt of kan beschikken.
Vaste rechtspraak van de CRvB
4. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 15 februari 2022 (ECLI:NL:CRVB:2022:323) is in geval van een ontvangen erfenis voor de toepassing van artikel 58, tweede lid, aanhef en onder f, ten eerste, van de Participatiewet de datum van overlijden van de erflater de datum waarop de aanspraak op het erfdeel ontstaat.
Waar gaat het in deze zaak (niet) over?
5. Niet in geschil is dat Orionis bevoegd was om eisers recht op bijstand in te trekken met ingang van 15 januari 2019, en de over de periode van 15 januari 2019 tot en met 30 juni 2020 verleende bijstand terug te vorderen. Partijen zijn evenmin verdeeld over de hoogte van het terugvorderingsbedrag. Het geschil spitst zich toe op de vraag of Orionis een belangenafweging heeft gemaakt, en zo ja, of dit op een correcte manier is gebeurd.
Beoordeling
6. Orionis voert blijkens de dossierstukken en het verhandelde ter zitting bij de uitoefening van de gehanteerde terugvorderingsbevoegdheid het beleid dat er (in beginsel) wordt teruggevorderd, tenzij dringende redenen bestaan om hiervan af te zien. Dit strookt ook met de "Beleidsregels terug- en invordering Orionis Walcheren", zoals vastgesteld op 7 mei 2020. In artikel 4 van deze beleidsregels is opgenomen dat het dagelijks bestuur slechts afziet van terugvordering vanwege dringende redenen, indien bijzondere omstandig-heden in het individuele geval ertoe leiden dat de (mede)belanghebbende minderjarige gezinsleden in dusdanige behoeftige omstandigheden verkeren dat afzien van (verdere) terugvordering onvermijdelijk is. Naar het oordeel van de rechtbank gaat dit beleid de grenzen van een redelijke beleidsbepaling niet te buiten. De rechtbank wijst hierbij op uitspraken van de CRvB van 25 juni 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2116, en van 2 februari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:304.
7. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de dossierstukken en het verhandelde ter zitting dat Orionis een voldoende zorgvuldige belangafweging heeft gemaakt, door te beoordelen of sprake is van dringende redenen in de zin van het door Orionis gevoerde beleid. Reeds op de hoorzitting van de bezwaarschriftencommissie van 23 november 2020 heeft eiser de omstandigheden aangevoerd die volgens hem maken dat Orionis had moeten afzien van de bestreden terugvordering. Hij heeft met name gesteld dat hij het teruggevor-derde geld nodig heeft om in zijn levensonderhoud te voorzien, en om te investeren in verschillende (zakelijke) projecten. In het advies van de bezwaarschriftencommissie is naar aanleiding hiervan terecht overwogen dat de besteding van eisers erfenis niet kan worden gekwalificeerd als dringende reden waar de Participatiewet op doelt. De rechtbank acht – met Orionis – ook overigens niet aannemelijk dat de bestreden terugvordering in eisers geval leidt tot onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen. Ook anderszins is de rechtbank niet gebleken van onredelijk bezwarende gevolgen voor eiser. Daarbij merkt de rechtbank op dat de financiële gevolgen van de terugvordering zich in het algemeen pas voordoen als daadwerkelijk tot invordering wordt overgegaan. In dat verband kan eiser als schuldenaar rekenen op de bescherming die de regels over de beslagvrije voet zoals neergelegd in de artikelen 475b tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering hem biedt.
8. Eisers stelling dat Orionis ten tijde van de toekenning van zijn bijstandsuitkering de indruk heeft gewekt dat verleende bijstand niet zou worden teruggevorderd vat de rechtbank op als een beroep op het vertrouwensbeginsel. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 20 januari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:146) is voor een geslaagd beroep op dit beginsel vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en, zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat in zijn geval sprake is geweest van een toezegging, uitlating of gedraging als hiervoor bedoeld, op basis waarvan hij redelijkerwijs kon en mocht afleiden dat Orionis in zijn geval niet tot terugvordering zou overgaan. Daarbij wijst de rechtbank erop dat op de tweede pagina van het toekenningsbesluit het volgende is opgenomen:
"Als u alsnog gaat beschikken over dit vermogen en uw totale vermogen zou hoger zijn dan het Vrij te laten bedrag, dan zal de bijstand (deels) worden teruggevorderd op grond van artikel 58 lid 2 onderdeel f Participatiewet".
9. Mede in aanmerking genomen de hiervoor aangehaalde feiten en omstandigheden van het geval en de ratio van de toepasselijke regelgeving, kan een toetsing op geschiktheid, noodzakelijkheid en evenwichtigheid van het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank evenmin tot de conclusie leiden dat Orionis niet mocht overgaan tot de bestreden terugvordering.

Conclusie

10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. M.I.P. Buteijn, griffier, op 19 augustus 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.