Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 juli 2022 in de zaak tussen
[Naam eiser] , te [Plaats] , eiser,
,verweerder.
Inleiding
13 oktober 2020 (bestreden besluit) eisers bezwaar ongegrond verklaard. Dit betekent dat het college bij het primaire besluit is gebleven. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij deze rechtbank. Het college heeft hierop gereageerd met een verweerschrift
Beoordeling door de rechtbank
van belanghebbende ondubbelzinnig is gebleken dat hij de verplichtingen, bedoeld in het vierde lid, nakomt. Dit wordt de inkeerregeling genoemd. In zo’n geval is sprake van een bijzondere omstandigheid die het college moet betrekken bij de beoordeling van de vraag of dringende redenen tot afstemming van de maatregel noodzaakten als bedoeld in artikel 18, tiende lid, van de Participatiewet. [3] Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 18, tiende lid, van de Participatiewet volgt dat het begrip ‘dringende redenen’ in deze bepaling anders en ruimer moet worden opgevat dan het begrip ‘dringende redenen’ zoals dat tot uitdrukking komt in de vaste rechtspraak over de toepassing van bijvoorbeeld artikel 18a, zevende lid, en artikel 58, achtste lid, van de Participatiewet. Het college heeft beoordelingsvrijheid bij de beantwoording van de vraag of, gelet op bijzondere omstandigheden, dringende redenen om de maatregel af te stemmen zich voordoen. [4]
Conclusie en gevolgen
Beslissing
mr. A.M. Pasmans, griffier, op 27 juli 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.