Op 26 januari 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. E. Türk, een voorlopige voorziening heeft gevraagd tegen de beëindiging van haar Ziektewet (ZW) uitkering door het UWV. De beëindiging van de uitkering vond plaats per 22 november 2021, na een eerstejaarsbeoordeling door het UWV. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij in een acute financiële noodsituatie verkeert. Tijdens de zitting op 12 januari 2022 heeft de voorzieningenrechter de argumenten van verzoekster en het UWV gehoord. Verzoekster heeft aangevoerd dat de ZW-uitkering haar enige inkomstenbron is en dat zij niet over vermogen beschikt. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat er sprake is van een spoedeisend belang, maar dat het bestreden besluit, dat enkel een financiële kwestie betreft, niet zonder meer aanleiding geeft voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster geschikt is voor haar eigen werk als productiemedewerkster, en dat het UWV op goede gronden heeft besloten haar uitkering te beëindigen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat het bestreden besluit naar voorlopig oordeel kan standhouden in bezwaar. Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.