ECLI:NL:CRVB:2018:171

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 januari 2018
Publicatiedatum
19 januari 2018
Zaaknummer
16/1202-WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van medische beperkingen in het kader van WIA-uitkering na herbeoordeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de rechtbank het beroep van appellante tegen een besluit van het Uwv ongegrond heeft verklaard. Appellante, die zich sinds 2005 ziek heeft gemeld wegens spierkrachtverlies, was in 2007 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering. Na een herbeoordeling in 2014, waarbij een verzekeringsarts geen psychische pathologie constateerde, heeft het Uwv in 2014 besloten dat appellante per 1 januari 2015 niet langer recht had op een WGA-loonaanvullingsuitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de vastgestelde beperkingen. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de brief van PsyQ van 5 november 2015 aanleiding zou moeten geven tot verdergaande beperkingen, maar de Raad oordeelt dat er geen nieuwe medische gegevens zijn die deze stelling onderbouwen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de voor appellante vastgestelde functies medisch passend zijn.

Uitspraak

16/1202 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
18 januari 2016, 15/6898 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 5 januari 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W.A. Timmer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 november 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Timmer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.F. Bär.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was laatstelijk werkzaam als vertegenwoordiger/colporteur. Zij heeft zich op 13 oktober 2005 voor deze werkzaamheden ziek gemeld wegens spierkrachtverlies in het hele lichaam. Appellante is per 11 oktober 2007 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%. Deze uitkering is per
30 januari 2009 omgezet in een WGA‑loonaanvullingsuitkering, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%.
1.2.
Op verzoek van appellante heeft er een herbeoordeling plaatsgevonden. Zij is op
18 september 2014 onderzocht door een verzekeringsarts. Volgens deze arts zijn er bij appellante geen tekenen van pathologie op psychisch gebied en is er in haar persoonlijk functioneren een duidelijke verbetering opgetreden. Lichamelijk gezien is er sprake van een status na polymyositis en fibromyalgie. In verband daarmee heeft de verzekeringsarts beperkingen aangenomen en vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van
18 september 2014. Na arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 31 oktober 2014 vastgesteld dat appellante per 1 januari 2015 niet langer in aanmerking komt voor een WGA-loonaanvullingskorting, omdat appellante met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Appellante heeft tegen het besluit van 31 oktober 2014 bezwaar gemaakt. Zij heeft daarbij naar voren gebracht dat de verzekeringsarts de ernst van haar klachten heeft miskend. Op basis van de bij haar vastgestelde polymyositis, fibromyalgie, progressieve kortademigheid, het Fenomeen van Raynaud, sclerodermie, een carpaal tunnel syndroom rechts en overige lichamelijke aandoeningen, acht appellante zich verdergaand beperkt. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft appellante een brief van de reumatoloog van 31 maart 2015 ingebracht. Op basis van haar beperkingen acht appellante zich niet in staat de voor haar geselecteerde functies te vervullen.
1.4.
Appellante is op 9 juli 2015 onderzocht door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Deze arts heeft mede op basis van de informatie van de reumatoloog van 31 maart 2015 de bevindingen van de verzekeringsarts grotendeels onderschreven. Uit deze informatie blijkt dat de polymyositis in remissie is. De gestelde progressieve kortademigheid is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet geobjectiveerd en de fibromyalgie kan niet leiden tot een beperking in werktijden, omdat een activerend beleid van toepassing is. In verband met het Fenomeen van Raynaud is er een aanvullende beperking op het aspect werken in een koude omgeving toegevoegd aan de FML. Tot slot is vastgesteld dat er geen sprake is van een psychiatrische en/of psychologische behandeling zodat op dat vlak geen aanvullende beperkingen zijn aangenomen.
1.5.
Na arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv het bezwaar bij besluit van 19 augustus 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft zij overwogen dat het medisch onderzoek van de verzekeringsartsen zorgvuldig is geweest en dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat de beperkingen van appellante zijn onderschat. In de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 5 augustus 2015 en 2 december 2015 is gemotiveerd waarom in de ingebrachte medische stukken geen aanleiding wordt gezien om meer beperkingen aan te nemen. Verder heeft de rechtbank overwogen dat de voor appellante geselecteerde functies in medisch opzicht passend zijn voor haar.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante, kort samengevat, aangevoerd dat de in beroep overgelegde brief van PsyQ van 5 november 2015 voldoende aanknopingspunten biedt om verdergaande psychische beperkingen aan te nemen. Volgens appellante hadden, gelet op de informatie van de reumatoloog, verdergaande lichamelijke beperkingen moeten worden aangenomen. Tot slot is aangevoerd dat appellante zich niet in staat acht de voor haar geselecteerde functies te vervullen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Er is conform het reeds door de verzekeringsarts bezwaar ingenomen standpunt een nieuwe FML van 13 mei 2016, geldende per 1 januari 2015, ingebracht, waarin alsnog een beperking op aspect 3.2 (werken in een koude omgeving) is opgenomen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft de medische gronden die appellante in beroep tegen het bestreden besluit naar voren heeft gebracht afdoende besproken en terecht verworpen. In navolging van de rechtbank wordt geoordeeld dat er geen aanknopingspunten zijn voor het standpunt van appellante dat onvoldoende rekening is gehouden met haar beperkingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is in zijn rapporten van 5 augustus 2015 en 2 december 2015 ingegaan op de beschikbare medische gegevens en heeft gemotiveerd toegelicht waarom hij de voor appellante aangenomen beperkingen adequaat acht.
4.2.1.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding tot twijfel aan de vastgestelde medische beperkingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapporten van 2 december 2015 en 17 mei 2016 inzichtelijk gemotiveerd waarom de brief van PsyQ van 5 november 2015 geen aanleiding vormt om verdergaande beperkingen aan te nemen. Appellante is medio 2015 verwezen naar PsyQ en in november 2015 is voor appellante een aantal voorlopige diagnoses gesteld. Er kunnen echter geen aanwijzingen worden gevonden dat op basis van deze voorlopige diagnoses de psychische belastbaarheid per 1 januari 2015 onjuist is vastgesteld. In de FML zijn reeds diverse beperkingen in het persoonlijk functioneren aangenomen. In hoger beroep zijn geen nieuwe medische gegevens over de psychische belastbaarheid van appellante ingebracht.
4.2.2.
In hoger beroep zijn evenmin aanknopingspunten gevonden om te twijfelen aan de voor appellante vastgestelde lichamelijke beperkingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft uitvoerig en inzichtelijk gemotiveerd waarom er geen verdergaande lichamelijke beperkingen worden aangenomen. Daarbij is te kennen gegeven dat de polymyositis in remissie is en dat er voldoende beperkingen zijn aangenomen in verband met het Fenomeen van Raynaud. Bij lichamelijk onderzoek is geconstateerd dat de fijne motoriek van de vingers intact is en dat de handen en vingers er normaal uitzien. Er is behandeling voor de rechterpols en links is geen carpaal tunnel syndroom aanwezig. Om deze reden zijn er geen beperkingen voor hand- en vingergebruik aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder vermeld dat het ineens door de benen zakken bij lichamelijk onderzoek niet is geobjectiveerd. Daarnaast heeft hij inzichtelijk gemaakt waarom er geen beperking is aangenomen op het aspect boven schouderhoogte werken, ondanks de pijnklachten van appellante. Daarbij is rekening gehouden met de brief van de reumatoloog van 31 maart 2015, waarin staat dat sprake is van gewrichtspijnen zonder absolute bewegingsbeperking.
4.2.3.
Door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is verder uitvoerig gemotiveerd waarom er geen beperking op het aspect stof, rook en gassen is aangenomen. Appellante is niet allergisch voor bepaalde stoffen en staat niet onder behandeling van een longarts. Er is sprake van een nachtelijke dyspnoe, waarvoor zij medicatie krijgt.
4.2.4.
Met betrekking tot de stelling van appellante dat voorbij is gegaan aan de door de reumatoloog vastgestelde sclerodermie heeft het Uwv ter zitting het standpunt ingenomen dat de aanwezigheid van deze aandoening, wordt erkend, maar dat deze enkele diagnose niet leidt tot verdergaande beperkingen. Dit standpunt wordt gevolgd. Terecht is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor de vaststelling van de uit de sclerodermie voortvloeiende beperkingen doorslaggevende waarde gehecht aan de bevindingen van het lichamelijk onderzoek dat door hemzelf is uitgevoerd en de bevindingen van de reumatoloog, tijdens zijn onderzoek op 17 maart 2015.
4.2.5.
Nu er geen aanleiding bestaat te twijfelen aan het medisch oordeel van de verzekeringsartsen en aan de beperkingen die op basis hiervan zijn opgesteld, zal het verzoek om benoeming van een deskundige worden afgewezen.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 13 mei 2016 wordt met de rechtbank geoordeeld dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd, gelet op de aan deze functies verbonden belastende factoren, in medisch opzicht passend zijn voor appellante. Met het rapport van 12 augustus 2015 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is dit overtuigend en toereikend toegelicht.
4.4.
Uit wat onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum als voorzitter en
E.J.J.M. Weyers en D. Hardonk-Prins als leden, in tegenwoordigheid van R.H. Budde als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 januari 2018.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) R.H. Budde

NW