ECLI:NL:RBZWB:2022:3435

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 juni 2022
Publicatiedatum
24 juni 2022
Zaaknummer
BRE_22-374-tm-376
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht

Op 24 juni 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaken BRE 22/374 tot en met 22/376, waarbij de rechtbank de beroepen van belanghebbende niet-ontvankelijk heeft verklaard. De belanghebbende had beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 28 december 2021. De rechtbank oordeelde dat de beroepen kennelijk niet-ontvankelijk zijn, omdat het griffierecht niet tijdig was betaald. Volgens artikel 8:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient een griffierecht van € 365,- te worden betaald, en als dit niet of niet tijdig gebeurt, kan de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaren, tenzij er sprake is van een verontschuldigbare reden.

De griffier had de gemachtigde van belanghebbende in de gelegenheid gesteld om betalingsonmacht te onderbouwen, maar de rechtbank oordeelde dat de ingediende gegevens niet voldoende waren om aan te tonen dat belanghebbende niet in staat was het griffierecht te betalen. De rechtbank volgde hierbij de lijn van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, dat stelt dat ook rechtspersonen een beroep op betalingsonmacht kunnen doen. De rechtbank concludeerde dat er geen reden was om aan te nemen dat belanghebbende niet in verzuim was geweest met betrekking tot de betaling van het griffierecht.

De rechtbank heeft de beroepen daarom kennelijk niet-ontvankelijk verklaard en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om een verzetschrift in te dienen als zij het niet eens zijn met de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht
zaaknummers: BRE 22/374 tot en met 22/376

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 juni 2022 in de zaken tussen

[belanghebbende] belanghebbende

(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels),
en

De heffingsambtenaar van [verweerder] , de heffingsambtenaar.

Procesverloop

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 28 december 2021 (de bestreden uitspraak op bezwaar) beroep ingesteld.

Overwegingen

Omdat de beroepen kennelijk niet-ontvankelijk zijn doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De rechtbank legt hierna uit waarom de beroepen kennelijk niet-ontvankelijk zijn.
Iemand die beroep instelt, moet griffierecht betalen. Dit staat in artikel 8:41, van de Awb. In een zaak als deze is het griffierecht eenmaal € 365,-. De griffier van de rechtbank stelt een termijn waarbinnen het griffierecht moet worden betaald. Het hele bedrag moet binnen die termijn zijn bijgeschreven op de rekening van de rechtbank of dan zijn betaald op de griffie van de rechtbank. Als het griffierecht niet of niet tijdig is betaald, verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als het niet of niet tijdig betalen van het griffierecht verontschuldigbaar is.
In verband met het beroep op betalingsonmacht heeft de griffier bij brief van 16 maart 2022 de gemachtigde in de gelegenheid gesteld om de betalingsonmacht te onderbouwen zowel van belanghebbende zelf als voor iedere bestuurder en aandeelhouder afzonderlijk.
De gemachtigde heeft bij brief van 23 maart 2022 gereageerd en desgevraagd bij brief van 30 maart 2022 informatie verstrekt. De griffier heeft vervolgens het beroep op betalingsonmacht afgewezen.
De griffier heeft bij aangetekend verzonden brief van 4 april 2022 belanghebbende in de gelegenheid gesteld het griffierecht te betalen binnen vier weken na dagtekening van die brief.
Uit de administratie van de rechtbank blijkt dat het griffierecht gedeeltelijk is ontvangen. Dit betekent dat het beroep niet-ontvankelijk is, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende niet in verzuim is geweest.
Belanghebbende heeft desgevraagd gesteld dat nog nimmer een geheel en al correct geformuleerde griffierechtnota is ontvangen. Zodra dat wel het geval is, zal tijdig tot betaling worden overgegaan, aldus belanghebbende.
Dat is geen verontschuldiging voor dit verzuim.
De griffierechtnota is conform artikel 6:17 van de Awb terecht verzonden naar de gemachtigde en gelet op de inhoud van de nota is correct uitvoering gegeven aan artikel 8:41, vierde lid, van de Awb [1] . De nota in deze zaak bevat de namen van partijen en het zaaknummer. Dat zaaknummer is samen met de ontvangstbevestiging van het beroep (waarin het aanslagnummer/kenmerk en in dit geval ook de WOZ-objecten zijn vermeld) te herleiden naar de aangevallen uitspraak op bezwaar en daarmee ook naar de WOZ-objecten. De stelling dat de nota niet correct zou zijn kan de rechtbank dan ook niet volgen.
Opmerking verdient daarbij dat het beroep op betalingsonmacht terecht is afgewezen. De rechtbank volgt de lijn van Gerechtshof ’s-Hertogenbosch dat rechtspersonen eveneens een beroep kunnen doen op betalingsonmacht [2] . Bij de beoordeling of een rechtspersoon met succes een beroep kan doen op betalingsonmacht, moet niet allen worden beoordeeld of de rechtspersoon inkomen of vermogen heeft waaruit het verschuldigde kan worden voldaan, maar ook of de aandeelhouders en/of bestuurders van de rechtspersoon in staat moeten kunnen worden geacht de financiële middelen te verstrekken om het verschuldigde griffierecht te voldoen [3] . Op basis van de door belanghebbende ingebrachte gegevens kan niet worden vastgesteld dat sprake is van betalingsonmacht. Er is enkel een draagkrachtverklaring ingediend van het kantoor van de gemachtigde. Met deze verklaring kan niet worden geoordeeld dat belanghebbende niet in staat is om het griffierecht te betalen.
De beroepen zijn daarom kennelijk niet-ontvankelijk.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. P. van der Hoeven, griffier, op 24 juni 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 26 januari 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:764
3.Vgl. Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 20 februari 2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:706 en Hoge Raad 27 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV2020