Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 april 2022 in de zaak tussen
[naam eiseres] , te [plaatsnaam 1] , eiseres
Procesverloop
Feiten en omstandigheden
Omvang geschil
Wettelijk kader
Beoordeling
Conclusie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 april 2022, in de zaak tussen een eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), werd de loondoorbetalingsverplichting van de werkgever beoordeeld. De eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV, waarin werd gesteld dat zij onvoldoende re-integratie-inspanningen had verricht voor haar werkneemster, die sinds 1 mei 2017 in loondienst was en zich op 20 november 2017 ziek had gemeld. Het UWV had de loondoorbetalingsverplichting van de eiseres verlengd tot 16 november 2020, wat door de eiseres werd betwist. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van structurele werkhervatting door de werkneemster en dat de re-integratie-inspanningen niet tot een bevredigend resultaat hadden geleid. De rechtbank concludeerde dat het UWV op goede gronden de loonsanctie had opgelegd en dat de motivering van de tekortkoming voldoende deugdelijk was. Het beroep van de eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de werkgever voor de re-integratie van zieke werknemers en de noodzaak van adequate re-integratie-inspanningen.