ECLI:NL:RBNHO:2021:4871

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 juni 2021
Publicatiedatum
16 juni 2021
Zaaknummer
HAA 20/705
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonsanctie opgelegd wegens onvoldoende re-integratie-inspanningen door werkgever

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 8 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen G4S Aviation Security B.V. en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiseres, G4S Aviation Security B.V., had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, waarin de loondoorbetalingsverplichting van eiseres jegens haar werknemer, de derde-partij, was verlengd tot 27 juni 2020. Dit besluit volgde op een eerdere beslissing van 24 december 2019, waarin het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond was verklaard.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat er geen sprake was van een wijziging van het bestreden besluit en dat de medische omstandigheden van de derde-partij niet expliciet konden worden besproken, aangezien er geen toestemming was gegeven voor het toezenden van medische stukken aan eiseres. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres, die aanvoerde dat verweerder onvoldoende re-integratie-inspanningen had verricht, beoordeeld aan de hand van de relevante wet- en regelgeving, waaronder de Wet WIA en de Werkwijzer Poortwachter.

De rechtbank concludeerde dat eiseres onvoldoende had gedaan om de derde-partij te re-integreren, ondanks dat er na een beoordeling door Icara op 15 november 2018 duidelijk was dat de derde-partij in staat was om passende arbeid te verrichten. De rechtbank oordeelde dat de loonsanctie terecht was opgelegd, omdat eiseres niet tijdig re-integratieactiviteiten had ondernomen. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/705

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 juni 2021 in de zaak tussen

G4S Aviation Security B.V., te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. C.E. Stals),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.

Als derde-partij neemt aan het geding deel: [derde-partij] , te Amsterdam

(gemachtigde: mr. W.J.A. Vis).

Procesverloop

In het besluit van 23 mei 2019 (primair besluit) heeft verweerder de zogenoemde loondoorbetalingsverplichting van eiseres jegens de derde-partij, haar werknemer, verlengd tot 27 juni 2020.
In het besluit van 24 december 2019 (bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij beslissing van de enkelvoudige kamer ex artikel 8:32, tweede lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 21 september 2020 is onder meer bepaald dat de gemachtigde van eiseres alsnog inzage dient te krijgen in de in deze procedure overgelegde medische stukken ten aanzien van de derde-partij, welke inzage hem wordt verstrekt door toezending van de stukken alsmede dat hij verplicht is tot geheimhouding daarvan tegenover eiseres.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 maart 2021. Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder, de derde-partij en de gemachtigde van de derde-partij zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank overweegt in de eerste plaats dat naar haar oordeel uit het dossier niet blijkt dat er sprake is van een besluit tot wijziging van het bestreden besluit. Bij het aanvullend beroepschrift van eiseres van 6 maart 2020 zit als bijlage een brief van verweerder van 4 februari 2020 gericht aan de gemachtigde van eiseres met als onderwerp: ‟Aanvulling op de beslissing op bezwaar d.d. 24 december 2019 inzake mevrouw [derde-partij] , (ex-)werknemer van uw cliënte G4S Aviation Security B.V.”. Uit de brief blijkt dat de gemachtigde van eiseres telefonisch contact met verweerder heeft opgenomen naar aanleiding van het bestreden besluit en dat verweerder door middel van deze brief hierop heeft gereageerd. De brief is enkel door eiseres ingebracht en bevat een uitleg van verweerders standpunt. De rechtbank ziet deze brief, ondanks de vermelding in het onderwerp van de tekst “Aanvulling op de beslissing op bezwaar” niet als een wijziging. Het behelst een uitleg van een door verweerder gevolgde werkwijze die impliciet uit het bestreden besluit volgt. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van dat een substantieel formeel gebrek het nodig maakte een nieuw besluit te nemen. Verweerder heeft het stuk ook niet onverwijld ter beschikking aan de rechtbank gesteld, zoals vermeld in artikel 6:19, derde lid, Awb. De rechtbank neemt de inhoud van de brief van 4 februari 2020 mee in de beoordeling, maar in de vorm van een verweer op het (nadere) beroepschrift van eiseres.
2. De rechtbank stelt bij de beoordeling van het beroep voorop dat zij de medische omstandigheden van de zaak niet expliciet kan bespreken, nu de derde-partij geen toestemming heeft gegeven voor het toezenden van stukken die medische gegevens bevatten aan eiseres.
3. De derde-partij heeft zich per 1 juli 2017 ziek gemeld bij eiseres voor haar werkzaamheden als visiteur. Op 8 april 2019 heeft de derde-partij een aanvraag gedaan voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Naar aanleiding daarvan heeft verweerder het re-integratieverslag beoordeeld en de onder ‘Procesverloop’ vermelde besluiten genomen.
4. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiseres niet voldoende heeft gedaan om de derde-partij te re-integreren. Volgens verweerder heeft eiseres na het rapport van icara van 15 november 2018, waaruit bleek dat de derde-partij belastbaar was voor passende arbeid conform de dan opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), nagelaten binnen de organisatie naar passende mogelijkheden te zoeken (spoor 1) en daarnaast geen spoor 2 opgestart. Verweerder heeft zich voor dit oordeel gebaseerd op arbeidskundige rapportages en een verzekeringsgeneeskundige rapportage.
5. Eiseres voert aan dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid, omdat verweerder de derde-partij niet heeft opgeroepen voor het spreekuur bij de verzekeringsarts. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aangegeven dat de bedrijfsarts op het moment van het actueel oordeel van 11 maart 2019 een re-integratiebelemmerend advies heeft gegeven. Volgens het beleid van verweerder roept de verzekeringsarts de werknemer altijd op als de bedrijfsarts per datum actueel oordeel een re-integratiebelemmerend advies geeft. Eiseres verwijst daarbij naar het beleid van verweerder zoals dat is vastgelegd in de “Werkwijzer Poortwachter” (hierna ook: de Werkwijzer). Ter onderbouwing van haar beroepsgrond verwijst eiseres naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 28 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2414.
Eiseres wijst er voorts op dat in de Werkwijzer staat dat het verplicht is een verzekeringsarts in te schakelen voor de beoordeling als de bedrijfsarts een urenbeperking heeft gesteld, perioden van geen re-integratiemogelijkheden of marginale mogelijkheden aan de orde achtte of mogelijk een re-integratiebelemmerend advies gegeven heeft. Volgens eiseres was dit ook allemaal aan de orde. Het niet inschakelen van de verzekeringsarts levert volgens eiseres een (formeel) gebrek op dat moet leiden tot vernietiging van het besluit. Herstel van het gebrek in bezwaar is volgens eiseres niet mogelijk. Het standpunt van verweerder dat uit de Werkwijzer volgt dat de inschakeling van een verzekeringsarts verplicht is indien er sprake is van medische vragen of onduidelijkheden en hiervan geen sprake was, kan eiseres niet volgen. Uit de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 24 december 2019 volgt namelijk onmiskenbaar dat de verzekeringsarts de bevindingen van de bedrijfsarts en Icara niet kan volgen.
5.1
Verweerder stelt zich hierover op het standpunt dat uit de Werkwijzer blijkt dat inschakeling van de verzekeringsarts verplicht is in bepaalde gevallen
indiener sprake is van medische vragen of onduidelijkheden. En daarvan was hier geen sprake. Verweerder verwijst naar de rapportage expertise van icara van 15 november 2018. In het kader van een Deskundigenoordeel heeft de arbeidsdeskundige van verweerder, R. Vermeulen, hierover contact gehad met eiseres en derde-partij. Verweerder verwijst naar zijn rapportage van 11 januari 2019. Er waren geen relevante medische vragen of onduidelijkheden. In de door eiseres genoemde uitspraak van de CRvB van 28 juni 2017 was wél sprake van medische vragen of onduidelijkheden. Onder punt 4.4 van deze uitspraak staat namelijk dat de bedrijfsarts bepaalde bijzondere omstandigheden had geconstateerd en dat de verzekeringsarts van verweerder desondanks geen gehoor had gegeven aan zijn uitdrukkelijke advies om een huisbezoek af te leggen.
6. Als uitgangspunt voor de beoordeling geldt dat op grond van artikel 65 van de Wet WIA het Uwv beoordeelt of de werkgever en de verzekerde in redelijkheid hebben kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht.
6.1
Indien bij de behandeling van de aanvraag, bedoeld in artikel 64 van de Wet WIA en de beoordeling, bedoeld in artikel 65 van de Wet WIA blijkt dat de werkgever zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht, verlengt het Uwv op grond van artikel 25, negende lid, van de Wet WIA het tijdvak gedurende welke de verzekerde jegens die werkgever recht heeft op loon op grond van artikel 7:629 van het Burgerlijk Wetboek, opdat de werkgever zijn tekortkoming ten aanzien van de bedoelde re-integratie-inspanningen kan herstellen. De verlenging bedraagt ten hoogste 52 weken.
6.2
De uitgangspunten voor de beoordeling van de re-integratie-inspanningen die van een werkgever en een werknemer mogen worden verwacht, zijn neergelegd in de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter en in de Werkwijzer Poortwachter.
6.3
Volgens de Werkwijzer van het Uwv wordt de beoordeling van het re-integratieverslag (RIV) in eerste instantie uitgevoerd door de arbeidsdeskundige. Medische vragen of onduidelijkheden worden voorgelegd aan de verzekeringsarts. Inschakeling van de verzekeringsarts is volgens de Werkwijzer onder meer verplicht in de situatie dat de bedrijfsarts (perioden) aan de orde achtte van geen re-integratiemogelijkheden of marginale mogelijkheden. Naar het oordeel van de rechtbank moet de hier neergelegde verplichting worden bezien tegen de achtergrond daarvan. In de situatie dat de medische situatie niet volstrekt helder is, moet de verzekeringsarts betrokken worden door de arbeidsdeskundige om het RIV te kunnen beoordelen. In dit geval heeft verzekeringsarts A. Mirza van icara derde-partij op 12 september 2018 gezien en een FML vastgesteld. Eiseres heeft niet betoogd, en dat is ook anderszins niet naar voren gekomen, dat de medische situatie van de derde-partij tussen september 2018 en mei 2019 enige wijziging heeft ondergaan. De arbeidsdeskundige heeft zich in dit geval dan ook kunnen baseren op de door de verzekeringsarts beschreven medische situatie. De rechtbank heeft daarbij betrokken dat de Werkwijzer moet worden beschouwd als een bestendige gedragslijn van verweerder over de wijze van toetsing van re-integratie-inspanningen. Uit de brief van A. Maatkamp, neuroloog, van 22 januari 2019 blijkt niet van een wezenlijke wijziging in de medische situatie. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 24 december 2019 aangegeven dat, weliswaar de psychische kant van de zaak bij de beoordeling door iacara in november 2018 onderbelicht is gebleven, maar de medische situatie in november 2018, maart 2019 en april 2019 niet wezenlijk van elkaar verschilden. Dat, zoals eiseres stelt de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 24 december 2019 de bevindingen van de bedrijfsarts en Icara niet kan volgen, volgt de rechtbank niet, omdat in het rapport expliciet staat: “De verzekeringsarts van Icara (mw Mirza) heeft in november 2018 een redelijk adequate inschatting gemaakt van de belastbaarheid”. De in de door eiseres aangehaalde uitspraak van de CRvB behandelde zaak betrof een geval waarin sprake was van een verschil van mening tussen de bedrijfsarts en de verzekeringsarts. Onder die omstandigheden achtte de CRvB het volgen van het gestelde in de Werkwijzer aangewezen. Onderhavige zaak verschilt wezenlijk van de door de CRvB beoordeelde zaak. Doordat de verzekeringsarts in november 2018 de medische situatie van de derde-partij uitgebreid heeft beschreven is er immers in dit geval geen sprake van vragen of onduidelijkheden. Dit zou alleen anders zijn als de stukken die eiseres / de bedrijfsarts hebben ingediend vragen zouden oproepen met betrekking tot de belastbaarheid van de derde-partij en daarvan was blijkens de rapportage van de arbeidskundige geen sprake. Dat het actueel oordeel re-integratiebelemmerend is, acht de rechtbank niet doorslaggevend. De verzekeringsarts bezwaar en beroep zegt dat het actueel oordeel als een re-integratie belemmerend advies moet worden gezien, maar de rechtbank ziet dit niet zonder meer zo, omdat niet expliciet gezegd wordt dat de derde-partij geen re-integratiemogelijkheden heeft. Het is de arbeidskundige, en niet de verzekeringsarts, die het RIV moet beoordelen. De beroepsgrond van eiseres treft daarom geen doel.
7. De rechtbank stelt verder vast dat tussen partijen niet in geschil is dat er tot het onderzoek door Icara op 15 november 2018 werd geadviseerd dat re-integratie van derde-partij niet mogelijk was. Tot op dat moment waren re-integratieinspanningen niet vereist. Na deze beoordeling door Icara op 15 november 2018 was echter duidelijk dat derde-partij in staat werd geacht passende arbeid te kunnen verrichten conform de opgestelde FML, zodat er vanaf dat moment re-integratie-activiteiten ondernomen dienen te worden. Eiseres heeft echter in plaats daarvan een deskundigenoordeel opgevraagd. Dat eiseres Icara heeft ingeschakeld, hetgeen heeft geleid tot een rapport en FML van 12 april 2019 en een rapport van arbeidsdeskundige R. Keppel van 18 april 2019, waaruit volgde dat re-integratie in het eerste en tweede spoor niet mogelijk is, en ook uit een rapport van Herenbos van 23 mei 2019 volgt dat een tweede spoor traject niet haalbaar wordt geacht, laat naar het oordeel van de rechtbank onverlet dat eiseres aanleiding had moeten zien om, in de tussentijd daarnaast re-integratieactiviteiten in te zetten. Daarbij overweegt de rechtbank dat in het rapport van icara van 12 april 2019 wel belastbaarheid is aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hebben deze gronden, die ook in bezwaar aangevoerd, ook betrokken bij hun rapporten maar geen aanleiding gezien voor een andere conclusie en de rechtbank kan dit gelet op het voorgaande volgen. De beroepsgrond faalt.
8. Eiseres stelt tot slot dat uit het arbeidsdeskundig onderzoek van 18 april 2019 en de bevindingen van Herenbos volgt dat re-integratie van werknemer aan het einde van de wachttijd niet mogelijk is. Volgens eiseres kan in dat geval de beoordeling van het re-integratieverslag niet leiden tot oplegging van een loonsanctie, omdat het herstelkarakter hiervan hieraan in de weg staat.
8.1
Hoofdstuk 11 van de Werkwijzer Poortwachter gaat over de verzekeringsgeneeskundige toetsingsaspecten. Hierin staat dat wanneer de bedrijfsarts gesteld heeft dat de werknemer geen re-integratiemogelijkheden heeft, de verzekeringsarts moet beoordelen of dat inderdaad het geval is en zo ja, of er sprake is geweest van de juiste sociaal-medische begeleiding. Als de verzekeringsarts bij zijn eigen onderzoek concludeert dat er op het moment van het actueel oordeel inderdaad geen duurzaam benutbare mogelijkheden zijn en die situatie is niet toe te schrijven aan het ontbreken van de juiste sociaal-medische begeleiding, dan wordt het re-integratieverslag akkoord bevonden. Uit de arbeidskundige toetsingsaspecten in hoofdstuk 10 van de Werkwijzer Poortwachter volgt dat als het ontbreken van benutbare mogelijkheden naar verwachting ten minste drie aaneengesloten maanden zal duren en het onzeker is of daarna weer re-integratiemogelijkheden zullen ontstaan, wordt aangenomen dat de tekortkomingen niet gerepareerd kunnen worden. In dat geval wordt er geen verlengde loondoorbetalingsverplichting opgelegd.
8.2
Dat uit het arbeidsdeskundig onderzoek van 18 april 2019 en de bevindingen van Herenbos volgt dat re-integratie van derde-partij aan het einde van de wachttijd niet mogelijk is, laat onverlet dat er geen sprake van is dat de bedrijfsarts bij de eindevaluatie of het actueel oordeel op medische gronden het standpunt heeft ingenomen dat derde-partij aan het einde van de wachttijd geen benutbare mogelijkheden had. Dit is niet te herleiden uit de eindevaluatie of het actueel oordeel dan wel de onderliggende stukken, en leidt er derhalve niet toe dat de verzekeringsarts de beoordeling zoals vermeld onder 8.1 had moeten maken. De rechtbank is van oordeel dat van verweerder – en specifiek van diens verzekeringsarts – niet gevergd kan worden dat hij in het kader van de beoordeling van de re-integratie-inspanningen zelfstandig zou nagaan of aan het einde van de wachttijd sprake was van geen benutbare mogelijkheden op medische gronden. Een dergelijke zelfstandige toets zou zich niet verhouden tot de aard van de beoordeling door verweerder van de re-integratie-verplichtingen van een werkgever, waarbij het initiatief en de verantwoordelijkheid gedurende de wachttijd ligt bij de werkgever en zijn bedrijfsarts. Dit komt overeen met de in de Werkwijzer Poortwachter opgenomen verzekeringsgeneeskundige toetsing zoals hierboven is beschreven. De beroepsgrond slaagt niet.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Lauryssen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H. Boomsma, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.