ECLI:NL:RBZWB:2022:2013

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 april 2022
Publicatiedatum
15 april 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 549
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van toestemming voor beveiligingswerkzaamheden door korpschef na alcoholmisdrijf

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de korpschef van de politie. De eiser had toestemming gekregen om beveiligingswerkzaamheden te verrichten, maar deze toestemming werd ingetrokken na een incident waarbij hij onder invloed van alcohol had gereden. De korpschef had in een eerder besluit de intrekking van de toestemming gemotiveerd, maar de eiser was het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 10 maart 2022 heeft de rechtbank de zaak besproken, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn ouders en zijn gemachtigde, mr. N. Vollebergh, terwijl de korpschef werd vertegenwoordigd door mr. N.D.A.M. van Dorst.

De rechtbank heeft de feiten en beroepsgronden van de eiser in overweging genomen, evenals de wettelijke kaders die van toepassing zijn op de intrekking van de verleende toestemming. De rechtbank oordeelde dat de korpschef niet in redelijkheid de intrekking van de toestemming had kunnen handhaven, omdat er sprake was van een motiveringsgebrek. De rechtbank concludeerde dat de gevolgen van de intrekking onevenredig waren, gezien de persoonlijke omstandigheden van de eiser, zoals zijn jonge leeftijd, blanco strafblad en de impact op zijn opleiding en toekomst. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en het primaire besluit herroepen, waardoor de eiser weer toestemming kreeg om beveiligingswerkzaamheden te verrichten. Tevens werd de korpschef veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/549 WET

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 april 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam 1] , eiser

gemachtigde: mr. N. Vollebergh,
en

de korpschef van de politie, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 4 november 2020 (primair besluit) heeft de korpschef de toestemming om eiser beveiligingswerkzaamheden te laten verrichten als bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr) ingetrokken.
In het besluit van 5 januari 2021 (bestreden besluit) heeft de korpschef het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit gegrond verklaard en dit besluit onder verbetering van de motivering in stand gelaten.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.

Eiser heeft een nader stuk ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 10 maart 2022. Hierbij waren aanwezig eiser, vergezeld van zijn ouders en jongere broer, zijn gemachtigde, en namens de korpschef, mr. N.D.A.M. van Dorst.

Overwegingen

1. Feiten

De korpschef heeft bij besluit van 9 maart 2020 aan beveiligingsorganisatie [naam bedrijf 1] te [plaatsnaam 2] toestemming verleend om eiser beveiligingswerkzaamheden te laten verrichten als bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de Wpbr.
Uit politiesystemen is gebleken dat eiser op 12 september 2020 onder invloed van alcohol heeft gereden. Bij hem is een ademanalyse afgenomen waarbij een ademalcoholgehalte van 520 µg/l is gemeten. Aan eiser is een rijverbod opgelegd voor de duur van zeven uur.
Bij brief van 13 oktober 2020 heeft de korpschef eiser medegedeeld dat hij hem gelet op het voorgaande onvoldoende betrouwbaar acht om beveiligingswerkzaamheden te verrichten en hij voornemens is de verleende toestemming in te trekken.
Eiser heeft bij brief van 15 oktober 2020 zijn zienswijze daartegen ingediend. Eiser heeft hierin aangegeven dat hij op 12 september 2020 rond 02:30 uur na zijn werk bij [naam bedrijf 2] één corona en één glas cava heeft gedronken. Hij is daarna naar huis gefietst en met een vriendin achterop de scooter naar de stad gereden. Rond 03:30 uur heeft hij thuis wat gegeten en is hij vervolgens met de auto naar zijn vriendin in [plaatsnaam 3] gereden. Onderweg is hij staande gehouden, omdat het voorlicht van de auto waarin hij reed defect was. Tijdens de staande houding heeft een alcoholmeting plaatsgevonden. Eiser geeft aan zich op het moment dat hij de auto instapte er niet van bewust te zijn geweest dat hij alcohol had gedronken, omdat hij bijna nooit alcohol drinkt. Eiser is schuldbewust en accepteert de aan hem opgelegde rijontzegging van vier maanden en de kosten die hij heeft moeten maken voor de cursus over alcohol en verkeer bij het CBR. Bij zijn zienswijze heeft eiser een drietal verklaringen overgelegd van personen die zich in zijn persoonlijke kring bevinden en betrokken zijn geweest bij zijn opleiding en stage.
Bij het primaire besluit heeft de korpschef de verleende toestemming definitief ingetrokken.
Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt.
Op 14 december 2020 heeft een (telefonische) hoorzitting plaatsgevonden.
Bij het bestreden besluit heeft de korpschef het bezwaar gegrond verklaard, omdat de door eiser ingediende zienswijze ten onrechte niet is meegewogen bij het primaire besluit. De korpschef heeft de bestreden beslissing onder verbetering van de motivering in stand gelaten.

2. Beroepsgronden

Eiser betwist dat hij onvoldoende betrouwbaar is om voor een beveiligingsorganisatie werkzaamheden te verrichten. Eiser verwijst naar de door hem bij zijn zienswijze overlegde verklaringen. Bij het bestreden besluit heeft de korpschef deze verklaringen ten onrechte niet meegewogen. Eiser is schuldbewust en heeft aangevoerd dat zijn opleiding en een toekomstige baan afhangen van dit besluit. is bovendien een "first offender" en er bestaan volgens hem geen gronden om recidive aannemelijk te achten, mede gelet op de door hem ingenomen houding. Eiser stelt zich verder onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van de Raad van State (de Afdeling) van 23 februari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:564) op het standpunt dat uit het besluit niet volgt dat de korpschef heeft beoordeeld en gemotiveerd waarom intrekking van de verleende toestemming in dit geval een passende en noodzakelijke maatregel is. Eiser doet tot slot een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Ter onderbouwing hiervan heeft hij onder meer verwezen naar een verklaring van een specialist beveiliging die bekend is met een vergelijkbare situatie in het verleden waarin de korpschef niet is overgegaan tot intrekking van de verleende toestemming.

3. Wettelijk kader

Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage en maakt onderdeel uit van deze uitspraak.

4. Is de korpschef bevoegd tot intrekking van de verleende toestemming?

4.1
Bij de beoordeling of de desbetreffende persoon beschikt over de bekwaamheid en betrouwbaarheid die nodig zijn voor het te verrichten werk, komt de korpschef beoordelingsruimte toe die is ingevuld met de Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus 2019 (de Beleidsregels). In paragraaf 3.3, aanhef en onder b, van de Beleidsregels staat dat de toestemming kan worden geweigerd als op grond van over betrokkene bekende en relevante feiten kan worden aangenomen dat deze onvoldoende betrouwbaar is om voor een recherchebureau werkzaamheden te verrichten dan wel onvoldoende betrouwbaar is om de goede naam van de bedrijfstak niet te schaden. Dat zal met name, maar niet uitsluitend, het geval zijn wanneer de betrokkene er blijk van heeft gegeven rechtsregels naast zich neer te leggen waarvan de overtreding kan worden beschouwd als een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde.
4.2
Aan medewerkers in de beveiligingsbranche worden, gelet op de aard van deze branche, hogere eisen gesteld dan aan medewerkers in willekeurige andere betrekkingen. Dit betekent dat de korpschef als beoordelingsmaatstaf mag hanteren dat de betrouwbaarheid van beveiligingsmedewerkers boven iedere twijfel verheven moet zijn. [1] Van een beveiliger mag verwacht worden dat hij waakt over de veiligheid van personen. De korpschef mag ook verkeersdelicten, die juist gaan over veiligheid, betrekken in de beoordeling naar de betrouwbaarheid. Rijden onder invloed is een misdrijf en kan worden aangemerkt als een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde. [2] Vaststaat dat eiser onder invloed van alcohol heeft gereden en dus rechtsregels naast zich neer heeft gelegd. Gelet hierop heeft de korpschef zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de betrouwbaarheid van eiser niet boven iedere twijfel verheven was.
5.Heeft de korpschef redelijkerwijs gebruik kunnen maken van zijn bevoegdheid om de verleende toestemming in te trekken?
5.1
Artikel 7, vijfde lid, van de Wpbr heeft gezien de bewoordingen ervan, geen imperatief karakter. Dit verplicht de korpschef daarom niet om, indien zich omstandigheden voordoen of feiten bekend worden op grond waarvan de toestemming niet zou zijn verleend, de toestemming voor tewerkstelling bij een beveiligingsorganisatie in te trekken. Bij deze beoordeling bestaat dus ruimte voor een belangenafweging. [3]
5.2
Bij de toetsing van een besluit aan artikel 3:4, tweede lid, van de Awb, kunnen de geschiktheid, de noodzakelijkheid en de evenwichtigheid een rol spelen [4] .
5.3
Ter zitting heeft de korpschef aangevoerd dat het feit dat eiser onder invloed van alcohol heeft gereden maakt dat de betrouwbaarheid van eiser niet boven iedere twijfel verheven is en intrekking dus noodzakelijk moet worden geacht. Daarnaast wordt hiermee een signaal afgegeven. De gevolgen van de intrekking zijn volgens de korpschef niet dusdanig onevenredig dat van intrekking had moeten worden afgezien. Eiser was jong, volgde een opleiding tot beveiliger en stond daarmee aan het begin van zijn carrière. Hij was dan ook niet afhankelijk van de beveiligingsbranche en had nog alle ruimte om een andere weg te kiezen. Bovendien kan na vier jaar aan eiser opnieuw toestemming worden verleend. Eerst ter zitting heeft de korpschef aangevoerd dat bij de belangenafweging ook is betrokken dat eiser de politiemedewerkers heeft voorgehouden enkel één glas cava en één glas corona gedronken te hebben, terwijl dit niet overeenstemt met het nadien bij hem gemeten ademalcoholgehalte van 520 µg/l.
5.4
De rechtbank overweegt als volgt.
Motiveringsgebrek
5.4.1
De Afdeling heeft in een uitspraak van 23 februari 2022 [5] onder meer overwogen dat het intrekken van de verleende toestemming een bestuursrechtelijke maatregel is, die het maatschappelijk belang dat gediend is bij een betrouwbare veiligheidszorg ondersteunt. Daarvoor is van belang is dat degenen die in de beveiliging werkzaam zijn betrouwbaar zijn en blijven. Verder acht de Afdeling intrekking van de verleende toestemming op zichzelf geen onredelijk middel om het bovenstaande doel te bereiken. Daarbij blijft echter wel van belang dat de maatregel is afgestemd op een individueel geval. De korpschef dient daartoe te motiveren waarom de gekozen maatregel in het specifieke geval, een passende en noodzakelijke maatregel is. Bij de beoordeling van de noodzakelijkheid van de maatregel staat de vraag centraal of de maatregel noodzakelijk is om het doel te bereiken. Als het antwoord op die vraag is dat het gewenste doel van een betrouwbare veiligheidszorg ook kan worden bereikt met een minder ingrijpende maatregel dan intrekking van de toestemming, dan is dat laatste niet noodzakelijk.
Vaststaat dat uit het bestreden besluit niet volgt dat de korpschef een dergelijke beoordeling heeft gemaakt. Er is in zoverre sprake van een motiveringsgebrek.
Onevenredige gevolgen
5.4.2
Bij de beantwoording van de vraag of de korpschef – mede gelet op wat hij ter zitting heeft aangevoerd – redelijkerwijs gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om de verleende toestemming in te trekken, neemt de rechtbank het volgende in overweging.
De Afdeling heeft op 24 november 2021 [6] uitspraak gedaan in een zaak waarin de betrokkene eveneens onder invloed van alcohol heeft gereden. Aan het oordeel dat de gevolgen van de intrekking in dat geval onevenredig waren, heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling ten grondslag gelegd dat de betrokkene op jonge leeftijd moest stoppen met haar opleiding en dat het moeten stoppen met een opleiding waarvoor ze zeer gemotiveerd was, zeer ingrijpend is. Verder had de betrokkene een blanco strafblad, was geen sprake van alcoholmisbruik, had zij een educatieve cursus gevolgd en was zij tijdens het lopen van haar stage onder begeleiding aan het werk in de beveiligingsbranche.
De rechtbank overweegt dat deze zaak grote gelijkenis vertoont met de hiervoor genoemde zaak. Eiser is relatief jong, heeft een blanco strafblad en er was geen sprake van alcoholmisbruik. Hij volgde net als de betrokkene in de hiervoor aangehaalde zaak een opleiding tot beveiliger. Uit de door eiser overgelegde verklaringen van onder meer zijn stagebegeleider en mentor blijkt dat eiser een voorbeeld is voor vele medestudenten. Hij is erg gemotiveerd, werkt hard en komt afspraken na. Ook heeft zijn mentor aangegeven dat hij eiser graag zijn stage en opleiding ziet afmaken. Zijn stagebegeleider is bovendien bereid hem na zijn opleiding aan een baan te helpen. Verder blijkt uit diverse stukken en de houding van eiser ter zitting dat hij schuldbewust is. Het valt hem zwaar dat hij door één fout, waarvoor hij ook een strafbeschikking en vier maanden rijontzegging heeft gekregen, lange tijd niet in de beveiliging kan werken. Gelet op de hiervoor genoemde specifieke omstandigheden, in samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat de gevolgen van de intrekking voor eiser onevenredig zijn. De rechtbank volgt de korpschef niet in de door hem ter zitting ingenomen stelling dat deze zaak niet vergelijkbaar is met de hiervoor aangehaalde zaak, omdat het gemeten ademalcoholgehalte afwijkt. Het gemeten ademalcoholgehalte bij eiser bedraagt 520 µg/l en is lager dan het bij de betrokkene in de hiervoor aangehaalde zaak gemeten ademalcoholgehalte van 610 µg/l. Dat het OM in deze laatste zaak aanleiding heeft gezien een lagere straf op te leggen dan volgens de richtlijnen gebruikelijk is, acht de rechtbank in dit kader niet relevant.
Gelijkheidsbeginsel
5.4.3
De rechtbank overweegt verder dat deze zaak eveneens grote gelijkenis vertoont met de situatie waarnaar door eiser in het kader van zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel wordt verwezen. Uit het door de korpschef overgelegde besluit van 25 juni 2018 blijkt dat de korpschef ook in die zaak niet is overgegaan tot intrekking van de verleende toestemming. Daaraan heeft hij destijds ten grondslag gelegd dat de betrokkene spijt heeft betuigd, een Educatieve Maatregel Gedrag heeft gekregen, een brief van zijn docent heeft die in zijn voordeel was en er verder geen bijzonderheden speelden omtrent het gedrag van die betrokkene. De korpschef heeft aangevoerd dat de vaste gedragslijn nadien is gewijzigd. De rechtbank is echter van oordeel dat dit in dit geval niet in de weg staat aan een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel. Uit de al eerder aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 23 februari 2022 [7] volgt immers dat die gewijzigde vaste gedragslijn van de korpschef geen steun vindt in de wet en de Beleidsregels en om die reden niet mag worden toegepast.
5.5
Gelet op al het voorgaande, in samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat de korpschef niet in redelijkheid de verleende toestemming om eiser beveiligingswerkzaamheden te laten verrichten heeft kunnen intrekken.
6. Conclusie
6.1
Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat het primaire besluit wordt herroepen.
6.2
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet de korpschef aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
6.3
De rechtbank veroordeelt de korpschef in de door eiser gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit). De korpschef wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.518,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,00 en een wegingsfactor 1). Voor een vergoeding van kosten voor de bezwaarfase bestaat geen aanleiding, aangezien voor die fase niet is gebleken van kosten van rechtsbijstand of overige kosten die volgens het Besluit voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit;
  • draagt de korpschef op het betaalde griffierecht van € 181,00 aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt de korpschef in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Karsten-Badal, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. de Leeuw van Weenen, griffier, op 21 april 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:4
1. Het bestuursorgaan weegt de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.
2. De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus
Artikel 7
(…)
2. Een beveiligingsorganisatie of recherchebureau als bedoeld in het eerste lid stelt geen personen te werk die belast zullen worden met werkzaamheden, anders dan bedoeld in het eerste lid, dan nadat voor hen toestemming is verkregen van de korpschef. Indien de beveiligingsorganisatie of het recherchebureau dan wel een onderdeel daarvan is gevestigd op een luchtvaartterrein, wordt de toestemming, bedoeld in de eerste volzin, verleend door de commandant van de Koninklijke marechaussee.
(…)
5. De toestemming, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid kan worden ingetrokken indien zich omstandigheden voordoen of feiten bekend worden op grond waarvan de toestemming niet zou zijn verleend, indien zij zich hadden voorgedaan of bekend waren geweest op het tijdstip waarop de toestemming werd verleend.
[…]
Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus 2019
3.3.
Betrouwbaarheid personeel en leidinggevenden
De toestemming aan een beveiligingsorganisatie of recherchebureau om personen te werk stellen, zoals bedoeld in artikel 7, eerste, tweede en derde lid, van de wet wordt onthouden indien bij het onderzoek naar de betrouwbaarheid blijkt van:
a. veroordelingen en andere rechterlijke uitspraken;
b. andere omtrent de aanvrager bekende feiten.
(…)
Ad b. (andere omtrent de aanvrager bekende feiten)
De toestemming kan ook worden geweigerd wanneer op grond van andere omtrent betrokkene bekende en relevante feiten kan worden aangenomen dat deze onvoldoende betrouwbaar is om voor een beveiligingsorganisatie of een recherchebureau werkzaamheden te verrichten dan wel onvoldoende betrouwbaar is om de belangen van de veiligheidszorg of de goede naam van de bedrijfstak niet te schaden. Dit zal met name -maar niet uitsluitend- het geval zijn wanneer betrokkene er blijk van heeft gegeven rechtsregels naast zich neer te leggen waarvan de overtreding kan worden beschouwd als een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde.
Sepots, processen-verbaal en mutaties
Zo kunnen (tegen betrokkene) opgemaakte processen-verbaal of (dag/mutatie)rapporten ertoe leiden dat betrokkene onvoldoende betrouwbaar of geschikt wordt geacht om voor een beveiligingsorganisatie of een recherchebureau te werken. Uiteraard is daarbij van belang dat tegen betrokkene nog altijd een serieuze verdenking (of bedenking) bestaat.

Voetnoten

1.Afdeling 3 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:225 en 16 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:502.
2.Afdeling van 24 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2548.
3.Afdeling van 18 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:865.
4.Afdeling 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285
5.Afdeling 23 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:564
6.Afdeling 24 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2548
7.Afdeling 23 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:564