In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de korpschef van de politie. De eiser had toestemming gekregen om beveiligingswerkzaamheden te verrichten, maar deze toestemming werd ingetrokken na een incident waarbij hij onder invloed van alcohol had gereden. De korpschef had in een eerder besluit de intrekking van de toestemming gemotiveerd, maar de eiser was het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 10 maart 2022 heeft de rechtbank de zaak besproken, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn ouders en zijn gemachtigde, mr. N. Vollebergh, terwijl de korpschef werd vertegenwoordigd door mr. N.D.A.M. van Dorst.
De rechtbank heeft de feiten en beroepsgronden van de eiser in overweging genomen, evenals de wettelijke kaders die van toepassing zijn op de intrekking van de verleende toestemming. De rechtbank oordeelde dat de korpschef niet in redelijkheid de intrekking van de toestemming had kunnen handhaven, omdat er sprake was van een motiveringsgebrek. De rechtbank concludeerde dat de gevolgen van de intrekking onevenredig waren, gezien de persoonlijke omstandigheden van de eiser, zoals zijn jonge leeftijd, blanco strafblad en de impact op zijn opleiding en toekomst. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en het primaire besluit herroepen, waardoor de eiser weer toestemming kreeg om beveiligingswerkzaamheden te verrichten. Tevens werd de korpschef veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de eiser.