ECLI:NL:RBZWB:2022:1843
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vastgestelde waarde onroerende zaak in het kader van de Wet WOZ
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van SaBeWa over de vastgestelde waarde van een onroerende zaak voor het kalenderjaar 2020. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres 1] te [plaats 2], vastgesteld op € 1.192.000. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking en het bezwaar werd op 29 oktober 2020 ongegrond verklaard. Hierop heeft de belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank.
Tijdens de zitting op 18 maart 2022 heeft de gemachtigde van de belanghebbende, [gemachtigde], deelgenomen via een beeldverbinding. De heffingsambtenaar werd vertegenwoordigd door [heffingsambtenaar 1], [taxateur 1] (taxateur) en [heffingsambtenaar 2]. De rechtbank heeft overwogen dat de heffingsambtenaar aannemelijk moet maken dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. De belanghebbende betwistte de waarde en stelde een lagere waarde van € 728.000 voor, waarbij hij verwees naar de effecten van de coronapandemie op de waarde van het pand.
De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar voldoende bewijs had geleverd voor de vastgestelde waarde en dat de belanghebbende niet had aangetoond dat de waarde te hoog was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de heffingsambtenaar de waarde op een juiste manier had onderbouwd met een taxatierapport, waarin gebruik was gemaakt van de huurwaarde-kapitalisatiemethode. De rechtbank kende de belanghebbende een schadevergoeding toe van € 500 wegens overschrijding van de redelijke termijn en een proceskostenvergoeding van € 541 voor de beroepsfase. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.