ECLI:NL:RBZWB:2022:1841

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 april 2022
Publicatiedatum
7 april 2022
Zaaknummer
AWB - 20 _ 9989
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep wegens niet betalen griffierecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 april 2022 uitspraak gedaan in het verzet van een belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van 23 juli 2021, waarbij het beroep van de belanghebbende niet-ontvankelijk was verklaard wegens het niet betalen van het griffierecht. De belanghebbende had op 14 december 2020 een beroepschrift ingediend, waarvoor een griffierecht van € 354 verschuldigd was. Ondanks een verzoek om uitstel van betaling en een beroep op betalingsonmacht, heeft de rechtbank de belanghebbende verzocht om aanvullende gegevens te overleggen ter onderbouwing van dit beroep. De belanghebbende heeft echter niet voldaan aan de verzoeken van de rechtbank en het griffierecht is niet betaald binnen de gestelde termijn.

Tijdens de behandeling van het verzet op 24 maart 2022 is de belanghebbende niet verschenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de brieven met betrekking tot de afwijzing van het beroep op betalingsonmacht en de herinneringsnota voor het griffierecht op regelmatige wijze zijn verzonden en ontvangen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de belanghebbende onvoldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat er sprake was van betalingsonmacht. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de eerdere uitspraak op goede gronden is gedaan en heeft het verzet ongegrond verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De rechtbank heeft de belanghebbende in de gelegenheid gesteld om beroep in cassatie in te stellen binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 20/9989
uitspraak van 7 april 2022
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:55 Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het verzet van:
[belanghebbende], gevestigd te [plaats] ,
belanghebbende,
tegen de met toepassing van artikel 8:54 van de Awb gedane uitspraak van de rechtbank, van 23 juli 2021, verzonden op 29 juli 2021.

1.Behandeling van het verzet

1.1.
Bij genoemde uitspraak van deze rechtbank is het beroep van belanghebbende (met bovengenoemd zaaknummer) met toepassing van artikel 8:54 van de Awb niet-ontvankelijk verklaard, op grond van het niet betalen van het griffierecht.
1.2.
Bij brief van 9 september 2021 heeft belanghebbende verzet gedaan tegen deze uitspraak.
1.3.
Belanghebbende is in de gelegenheid gesteld over het verzet te worden gehoord. De rechtbank heeft het verzet behandeld ter zitting van 24 maart 2022. Belanghebbende is, met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

2.Feiten en de gronden van het verzet

2.1.
Het beroepschrift van belanghebbende is op 14 december 2020 ontvangen ter griffie van de rechtbank. Voor het instellen van het beroep is belanghebbende griffierecht verschuldigd van € 354.
2.2.
Bij brief van 28 januari 2021 heeft belanghebbende verzocht om uitstel van betaling dan wel ontheffing van betaling van het griffierecht. De rechtbank heeft dit verzoek opgevat als een melding van belanghebbende niet in staat te zijn het griffierecht te voldoen wegens betalingsonmacht.
2.3.
Bij brief van 23 februari 2021 is belanghebbende verzocht om gegevens te overleggen om een beroep op betalingsonmacht te onderbouwen. Om de volgende gegevens is verzocht: (i) recente gegevens over het saldo van alle bankrekeningen van de vennootschap over de periode vanaf indiening van het beroepschrift; (ii) recente gegevens over het inkomen (of de winst) en het vermogen van de vennootschap; (iii) de in het bijgevoegde formulier gevraagde gegevens, voor iedere bestuurder en aandeelhouder afzonderlijk, ten behoeve van de beoordeling of bij de bestuurders en de aandeelhouders sprake is van betalingsonmacht.
2.4.
Met dagtekening 9 maart 2021 heeft belanghebbende gereageerd op de brief van de rechtbank. Daarbij zijn in het kader van de betalingsonmacht de volgende stukken overgelegd: (i) een ingevuld formulier ten name van de enig aandeelhouder [naam 1] , waarin is aangekruist dat hij een inkomen geniet en niet over vermogen beschikt; (ii) een salarisspecificatie ten name van [naam 2] en (iii) uittreksels uit het handelsregister van de Kamer van koophandel inzake belanghebbende.
2.5.
Naar aanleiding van de door belanghebbende verstrekte gegevens is het beroep op betalingsonmacht bij aangetekende brief van 12 maart 2021 afgewezen met de mededeling dat een nieuwe nota zal worden verzonden aan belanghebbende.
2.6.
Bij aangetekende brief van 12 april 2021 is belanghebbende nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht, met een laatste termijn van vier weken om het verschuldigde griffierecht van € 354 te voldoen. Volgens gegevens van Track&Trace van PostNL is de brief op 14 april 2021 afgeleverd op het door belanghebbende opgegeven (kantoor)adres.
2.7.
Het verschuldigde griffierecht is niet betaald.
2.8.
Bij de in verzet bestreden uitspraak van de rechtbank is het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard.
2.9.
De gronden waarop het verzet van belanghebbende is gebaseerd staan vermeld in het verzetschrift.

3.Beoordeling van het verzet

Vrijstelling griffierecht?
3.1.
Belanghebbende is voor het door haar ingestelde beroep € 354 aan griffierecht verschuldigd. [1] Het griffierecht dient binnen vier weken na de verzending van de mededeling van de griffier te zijn bijgeschreven op de rekening van het gerecht dan wel ter griffie te zijn gestort. [2] Indien het bedrag niet tijdig is bijgeschreven of gestort, is het beroep niet-ontvankelijk, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. [3]
3.2.
Vaststaat dat het griffierecht niet is betaald voor het einde van de daartoe gestelde termijn. Gelet op hetgeen is overwogen onder 3.1 zal een beroep dan niet-ontvankelijk worden verklaard, tenzij geoordeeld moet worden dat belanghebbende niet in verzuim is geweest.
3.3.
Belanghebbende heeft in verzet aangevoerd dat het verzoek bij brief van 28 januari 2021 betrekking had op een algehele vrijstelling van het griffierecht en onterecht door de rechtbank is aangemerkt als verzoek tot het niet hoeven betalen van het griffierecht wegens betalingsonmacht.
3.4.
De rechtbank stelt voorop dat vrijstelling of uitstel voor de betaling van het griffierecht op grond van de wet niet mogelijk is. Wel kan een rechtspersoon in aanmerking komen voor kwijtschelding van het griffierecht in verband met betalingsonmacht. Om te beoordelen of zich een situatie van betalingsonmacht voordoet, moet niet alleen worden beoordeeld of belanghebbende voldoende inkomen of vermogen heeft waaruit het griffierecht kan worden voldaan, maar ook moet worden gekeken of de bestuurder(s) of aandeelhouder(s) van belanghebbende in staat zijn om aan belanghebbende de financiële middelen te verstrekken om het verschuldigde griffierecht te voldoen. [4]
3.5.
Belanghebbende heeft geen stukken overgelegd om te kunnen beoordelen of bij belanghebbende (als rechtspersoon) sprake is van betalingsonmacht. Het enkel overleggen van een salarisspecificatie van [naam 2] en het ingevulde formulier zijn onvoldoende. In de in verzet bestreden uitspraak is op goede gronden geoordeeld dat het beroep op betalingsonmacht terecht is afgewezen.
Brief afwijzing beroep op betalingsonmacht en herinneringsnota griffierecht
3.6.
Belanghebbende heeft verder aangevoerd dat hij de aangetekend verstuurde brieven van de rechtbank in verband met de afwijzing van het beroep op betalingsonmacht (12 maart 2021) en de herinneringsnota voor het griffierecht (12 april 2021) niet heeft ontvangen.
3.7.
De rechtbank overweegt dat de onder 3.6 genoemde brieven niet retour zijn ontvangen door de rechtbank. Uit de Track&Trace informatie van PostNL volgt dat de aangetekend verzonden herinneringsnota is afgegeven bij het door belanghebbende opgegeven (kantoor)adres waarbij is getekend voor ontvangst. Daaruit leidt de rechtbank af dat de herinneringsnota op regelmatige wijze op het (kantoor)adres is aangeboden en in ontvangst is genomen. Daarbij verdient opmerking dat de ondertekening voor ontvangst van de herinneringsnota overeenkomt met eerdere ondertekeningen ( [naam 1] ) voor de ontvangst van stukken waarvan niet is betwist dat die zijn ontvangen. Belanghebbende heeft niet gevraagd om de gegevens van PostNL. De rechtbank heeft het verzet behandeld ter zitting en belanghebbende de gelegenheid geboden om kennis te nemen van die gegevens en zich eventueel daarover uit te laten [5] . Belanghebbende heeft echter geen gebruik gemaakt van die gelegenheid. Met de enkele stelling dat belanghebbende de aangetekende herinneringsnota niet heeft ontvangen, heeft zij naar het oordeel van de rechtbank niet het vermoeden ontzenuwd dat het desbetreffende stuk op regelmatige wijze op het (kantoor)adres van belanghebbende is aangeboden.
Conclusie
3.8.
De rechtbank is van oordeel dat in de in verzet bestreden uitspraak op de goede gronden de juiste beslissing is genomen. Het beroep is bij de in verzet bestreden uitspraak dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het verzet moet ongegrond worden verklaard.
3.9.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

4.Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.H. van Schaik, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Krishnapillai, griffier, op 7 april 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan belanghebbende en de wederpartij in het bodemgeschil op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl
.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Artikel 8:41, eerste en derde, lid van de Awb.
2.Artikel 8:41, vijfde lid, van de Awb.
3.Artikel 8:41, zesde lid, van de Awb.
4.Hoge Raad 27 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV2020 en 26 februari 2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:706.
5.Hoge Raad 11 maart 2022, ECLI:NL:HR:2022:343