Uitspraak
1.Geding in cassatie
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 maart 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door belanghebbende, vertegenwoordigd door P. van Boven, tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft de betwisting van de ontvangst van een aangetekende nota griffierecht. De Rechtbank Den Haag had eerder op 9 januari 2020 het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard omdat het verschuldigde griffierecht niet was betaald. De Rechtbank baseerde deze beslissing op de stelling dat belanghebbende op 4 oktober 2019 was herinnerd aan de betaling van het griffierecht en dat uit informatie van PostNL bleek dat deze brief op 8 oktober 2019 was uitgereikt. Belanghebbende voerde echter aan dat de brief niet was ingeschreven of opgenomen in zijn digitale dossier en dat hij deze nooit had ontvangen.
De Rechtbank heeft het verzet van belanghebbende ongegrond verklaard zonder hem te horen op een zitting. De Hoge Raad oordeelde dat de Rechtbank had moeten zorgen voor kennisgeving van de gegevens van PostNL aan belanghebbende, zodat hij zich daarover kon uitlaten. Dit was een schending van de goede procesorde. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie gegrond, vernietigde de uitspraak van de Rechtbank en verwees de zaak terug naar de Rechtbank Noord-Holland voor een hernieuwde beoordeling van het verzet. Tevens werd de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van belanghebbende.