ECLI:NL:RBZWB:2022:1838

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 april 2022
Publicatiedatum
7 april 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 2027
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep in belastingzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 april 2022 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. Het verzet was ingesteld door de gemachtigde van de belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin het beroep van de belanghebbende niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank had in die eerdere uitspraak vastgesteld dat het beroepschrift niet voldeed aan de wettelijke vereisten, omdat het niet de gronden van het beroep bevatte en er geen schriftelijke machtiging was overgelegd. De belanghebbende had op 29 oktober 2021 verzet aangetekend tegen deze uitspraak, maar de gemachtigde was niet verschenen op de zitting van 24 maart 2022, waar het verzet werd behandeld.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de gemachtigde niet had voldaan aan de eis om een schriftelijke machtiging over te leggen, wat een vereiste is voor het indienen van een beroepschrift. De gemachtigde voerde aan dat deze eis in strijd was met het Unierecht, maar de rechtbank verwierp dit argument. De rechtbank oordeelde dat het niet aan haar was om de indiener van het beroep te verontschuldigen voor het niet voldoen aan de ontvankelijkheidseisen. De rechtbank concludeerde dat het verzet ongegrond was, omdat de gemachtigde niet had aangetoond dat hij bevoegd was om namens de belanghebbende op te treden.

De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van de wettelijke vereisten bij het indienen van beroepschriften en de rol van de rechtbank in het waarborgen van een correcte procedure. De rechtbank heeft de beslissing genomen om het verzet ongegrond te verklaren, en de belanghebbende heeft de mogelijkheid om in cassatie te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 21/2027
uitspraak van 7 april 2022
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:55 Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het verzet van:
[gesteld gemachtigde] , die beweerdelijk beroep heeft ingesteld namens [belanghebbende], wonende te [plaats] ,
belanghebbende,
tegen de met toepassing van artikel 8:54 van de Awb gedane uitspraak van de rechtbank, van 24 september 2021, verzonden op 29 september 2021.

1.Behandeling van het verzet

1.1.
Bij genoemde uitspraak van deze rechtbank is het beroep van belanghebbende (met bovengenoemd zaaknummer) met toepassing van artikel 8:54 van de Awb niet-ontvankelijk verklaard, op grond van het indienen van een beroepschrift dat niet voldoet aan de wettelijke vereisten als bedoeld in artikel 6:5 van de Awb.
1.2.
Bij brief van 29 oktober 2021 heeft belanghebbende verzet gedaan tegen deze uitspraak.
1.3.
De heer [gesteld gemachtigde] (de gesteld gemachtigde), werkzaam voor (onder meer) [kantoornaam 1] en [kantoornaam 2] is in de gelegenheid gesteld over het verzet te worden gehoord en is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 3 februari 2022 aan [kantoornaam 1] t.a.v. de heer [gesteld gemachtigde] op zijn kantooradres [adres] , onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. De gesteld gemachtigde is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Nu voormelde brief niet ter griffie is terugontvangen en volgens de Track&Trace gegevens van PostNL is bezorgd op 4 februari 2022, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze tijdig op het juiste adres is aangeboden.
1.4.
De rechtbank heeft het verzet behandeld ter zitting van 24 maart 2022, alwaar niemand is verschenen. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

2.Feiten en de gronden van het verzet

2.1.
Het pro forma beroepschrift van gesteld gemachtigde is op 11 mei 2021 ontvangen ter griffie van de rechtbank.
2.2.
Bij brief van 12 mei 2021 heeft de griffier van de rechtbank de gesteld gemachtigde erop gewezen dat het beroepschrift naar de eisen van de wet niet volledig is omdat het niet de gronden van het beroep bevat en er geen schriftelijke machtiging is overgelegd. Daarnaast heeft de griffier verzocht om het toezenden van het besluit waartegen het beroep is gericht. De griffier heeft de gesteld gemachtigde in de gelegenheid gesteld het verzuim te herstellen binnen een daartoe gestelde termijn en heeft daarbij gewezen op de mogelijkheid van niet-ontvankelijkverklaring. De gesteld gemachtigde heeft geen gebruik gemaakt van die gelegenheid.
2.3.
Bij aangetekend schrijven van 15 juni 2021 heeft de griffier de gesteld gemachtigde nogmaals in de gelegenheid gesteld om uiterlijk 29 juni 2021 de verzuimen te herstellen. Wederom is geen gebruik gemaakt van de schriftelijk geboden gelegenheid de verzuimen te herstellen.
2.4.
Bij de in verzet bestreden uitspraak van de rechtbank is het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
2.5.
De gronden waarop het verzet is gebaseerd staan vermeld in het verzetschrift.

3.Beoordeling van het verzet

Machtiging
3.1.
De rechtbank heeft in de in verzet bestreden uitspraak vastgesteld dat bij het ingediende beroepschrift geen schriftelijke machtiging is overgelegd waaruit blijkt dat de gesteld gemachtigde namens belanghebbende gemachtigd is rechtsmiddelen aan te wenden en proceshandelingen te verrichten. Een schriftelijke machtiging had wel overgelegd moeten worden, omdat het beroepschrift niet is mede-ondertekend door [belanghebbende] en niet is gebleken dat de gesteld gemachtigde advocaat is. Ondanks dat de gesteld gemachtigde meermaals in de gelegenheid is gesteld een schriftelijke machtiging te overleggen, heeft hij van die gelegenheid geen gebruik gemaakt.
3.2.
De gesteld gemachtigde heeft in verzet niet betwist dat in de beroepsfase geen machtiging is overgelegd. Wel heeft hij aangevoerd dat de verplichting voor niet-advocaten tot het overleggen van een schriftelijke machtiging, waarvan advocaten bij wet zijn vrijgesteld, in strijd is met het Unierecht. De rechtbank volgt de gesteld gemachtigde niet in zijn stelling. Van een ongerechtvaardigde beperking van de toegang tot de rechter is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
3.3.
Voorts heeft de gesteld gemachtigde betoogd dat de rechtbank had moeten weten dat hij namens [belanghebbende] als gemachtigde optrad gelet op andere zaken die namens hem aanhangig zijn bij de rechtbank. De rechtbank verwerpt dat betoog. Het is niet aan de rechtbank, maar aan de indiener van het beroep om te voldoen aan de ontvankelijkheidseisen binnen de daarvoor gestelde termijn. Omdat het hier om een indieningsvereiste gaat, kan het verzuim niet alsnog in verzet worden hersteld. [1]
Onafhankelijk en onpartijdig
3.4.
De gesteld gemachtigde heeft nog aangevoerd dat niet onafhankelijk en onpartijdig recht wordt gesproken.
3.5.
De rechtbank heeft deze stelling niet opgevat als een wrakingsverzoek. Voor zover de gesteld gemachtigde dat wel zo heeft bedoeld, passeert de rechtbank dat verzoek en verwijst daarbij naar de in de voetnoot genoemde uitspraken. [2]
Gronden
3.6.
Gelet op de omstandigheid dat in de beroepsfase geen schriftelijke machtiging is overgelegd, is naar het oordeel van de rechtbank reeds om die reden het beroep terecht niet-ontvankelijk verklaard. De overige gronden van gesteld gemachtigde behoeven dan geen behandeling meer. Het verzet is ongegrond.

4.Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.H. van Schaik, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Krishnapillai, griffier, op 7 april 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan belanghebbende en de wederpartij in het bodemgeschil op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl
.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Hoge Raad 10 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:2
2.Rechtbank Zeeland-West-Brabant 6 januari 2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:66 en 29 september 2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:4928.