Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil
4.Beoordeling van het geschil
5.Proceskosten
6.Beslissing
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende, die een eenmanszaak drijft, en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende had samen met zijn broer en zoon een vennootschap in Bulgarije opgericht en verhuurde vrachtwagens aan deze vennootschap. De inspecteur voerde een boekenonderzoek uit en constateerde dat de verhuurprijzen voor de jaren 2013, 2015, 2016 en 2017 € 2.250 per maand per vrachtwagen bedroegen, terwijl voor het jaar 2014 deze prijs slechts € 1.250 was. Dit leidde tot een winstcorrectie voor het jaar 2014, omdat de inspecteur van mening was dat de lagere prijs niet zakelijk was en dat er sprake was van een verrekenprijsproblematiek. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur aannemelijk had gemaakt dat de belanghebbende om persoonlijke redenen zijn winstmogelijkheid in Nederland had prijsgegeven, wat een winstcorrectie rechtvaardigde.
Daarnaast werden er vergrijpboetes opgelegd voor de jaren 2012 en 2014, omdat de rechtbank van oordeel was dat de belanghebbende grove schuld kon worden verweten. De rechtbank matigde de boetes echter wegens overschrijding van de redelijke termijn. Tevens werd de belanghebbende recht toegekend op vergoeding van immateriële schade wegens deze overschrijding. De rechtbank concludeerde dat de (navorderings)aanslagen en de boetes terecht waren opgelegd, maar dat de boetes moesten worden verminderd. De rechtbank heeft de belanghebbende ook in de proceskosten veroordeeld en het griffierecht vergoed.