In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV, waarin haar Ziektewet (ZW)-uitkering per 18 september 2020 werd beëindigd. Eiseres, werkzaam als ouderverzorgende, was sinds januari 2019 arbeidsongeschikt door rugklachten en had eerder een ZW-uitkering ontvangen. Na een herbeoordeling door het UWV werd zij hersteld verklaard, wat leidde tot het bestreden besluit. Tijdens de zitting op 10 februari 2022 heeft eiseres haar gemachtigde laten vertegenwoordigen, terwijl het UWV werd vertegenwoordigd door mr. B.H.C. de Bruijn. De rechtbank heeft de medische rapportages van de verzekeringsartsen beoordeeld, die concludeerden dat eiseres geschikt was voor de eerder geduide functies, ondanks haar klachten. Eiseres voerde aan dat de verzekeringsartsen onvoldoende rekening hadden gehouden met haar beperkingen, maar de rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de UWV-beslissing op goede gronden was genomen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beëindiging van de ZW-uitkering.