ECLI:NL:RBZWB:2022:1502

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 maart 2022
Publicatiedatum
25 maart 2022
Zaaknummer
AWB- 20_10144
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ZW-uitkering en geschil over arbeidsongeschiktheidseisen

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV, waarin haar Ziektewet (ZW)-uitkering per 18 september 2020 werd beëindigd. Eiseres, werkzaam als ouderverzorgende, was sinds januari 2019 arbeidsongeschikt door rugklachten en had eerder een ZW-uitkering ontvangen. Na een herbeoordeling door het UWV werd zij hersteld verklaard, wat leidde tot het bestreden besluit. Tijdens de zitting op 10 februari 2022 heeft eiseres haar gemachtigde laten vertegenwoordigen, terwijl het UWV werd vertegenwoordigd door mr. B.H.C. de Bruijn. De rechtbank heeft de medische rapportages van de verzekeringsartsen beoordeeld, die concludeerden dat eiseres geschikt was voor de eerder geduide functies, ondanks haar klachten. Eiseres voerde aan dat de verzekeringsartsen onvoldoende rekening hadden gehouden met haar beperkingen, maar de rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de UWV-beslissing op goede gronden was genomen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beëindiging van de ZW-uitkering.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/10144 ZW

uitspraak van 24 maart 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,

gemachtigde: mr. L.L. Ross,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 23 november 2020 (bestreden besluit) van het UWV over haar aanspraak op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 10 februari 2022. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B.H.C. de Bruijn.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiseres is werkzaam geweest als ouderverzorgende voor 24,96 uur per week. Voor dat werk is zij op 22 januari 2019 uitgevallen vanwege rugklachten. Op 12 september 2019 is eiseres ziek uit dienst gegaan. Het UWV heeft eiseres per 13 september 2019 een ZW-uitkering toegekend.
Bij besluit van 27 november 2019 heeft het UWV, na de zogenoemde eerstejaarsherbeoordeling, de ZW-uitkering beëindigd per 22 februari 2020. Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Het bezwaar is bij besluit van 7 mei 2020 ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiseres beroep ingesteld bij deze rechtbank. De rechtbank heeft het beroep in de uitspraak van 1 juni 2021 [1] ongegrond verklaard.
Op 19 juni 2020 heeft eiseres zich, vanuit een werkloosheidssituatie, ziekgemeld vanwege rugklachten, nek- en schouderklachten en astma. Het UWV heeft aan eiseres een ZW-uitkering toegekend.
Bij besluit van 20 september 2020 (primair besluit) heeft het UWV eiseres hersteld verklaard en de ZW-uitkering beëindigd met ingang van 18 september 2020.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV op goede gronden de ZW-uitkering van eiseres heeft
beëindigd per 18 september 2020.
3.
Wettelijk kader
De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht.
Als een verzekerde geen werkgever (meer) heeft, wordt onder ‘zijn arbeid’ verstaan: de werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid (artikel 19, vijfde lid, van de ZW).
Heeft er al eerder een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling plaatsgevonden in het kader van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) of de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) en wordt de verzekerde op een later tijdstip weer arbeidsongeschikt, dan wordt naar vaste rechtspraak onder ‘zijn arbeid’ verstaan één van de geduide functies die gebruikt zijn bij die beoordeling. Het voorstaande geldt evenzeer indien een verzekerde een eerstejaars ZW beoordeling achter de rug heeft en zich vervolgens vanuit de WW ziekmeldt. [2]
4.
Arbeidsmaatstaf
De rechtbank stelt vast dat de geduide functies in het kader van de eerstejaarsherbeoordeling, te weten samensteller kunststof en rubberproducten (SBC-code 271130), productiemedewerker industrie (SBC-code 111180), monteur printplaten (SBC-code 267051), teamondersteuner (SBC-code 315100) en wikkelaar (SBC-code 267053), als ‘zijn arbeid’ in de zin van artikel 19 van de ZW moet worden aangemerkt. Daarbij is het voldoende dat eiseres geschikt is voor één van deze functies.
5.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
5.1
Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] heeft het dossier (inclusief alle daarin aanwezige medische informatie) bestudeerd en heeft eiseres telefonisch gesproken tijdens het telefonisch spreekuur op 3 september 2020. De verzekeringsarts overweegt dat de klachten aan de armen mogelijk toe te rekenen zijn aan fibromyalgie. Eiseres stond ten tijde van het telefonisch spreekuur onder behandeling van een neuroloog voor onderzoek naar carpaal tunnelsyndroom, nadat zij in juli 2020 al door een Duitse arts werd behandeld met injecties. Om die reden acht de verzekeringsarts het vooralsnog onzeker dat de claim van eiseres niet plausibel is. De ziekmelding wordt voorlopig geaccepteerd, in afwachting van door eiseres toe te zenden medische informatie.
Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] heeft van eiseres vervolgens foto’s van de onderzoeksresultaten van de Duitse arts, [naam arts] , ontvangen en informatie van de neuroloog. Uit de onderzoeksresultaten van [naam arts] blijkt een geringe scoliose en de neuroloog heeft geen afwijkingen gerapporteerd. In de aanvullende rapportage van 18 september 2020 heeft de verzekeringsarts vervolgens geconcludeerd dat er geen sprake is van carpaal tunnelsyndroom en dat de pijn in de armen past bij de diagnose fibromyalgie. Er is geen andere aandoening gevonden die maakt dat de geduide functies niet geschikt zijn. De verzekeringsarts acht eiseres dan ook geschikt voor de bij de eerstejaarsherbeoordeling geduide functies.
In bezwaar heeft verzekeringsarts b&b Van Maaren eiseres gezien op de hoorzitting op
17 november 2020 en heeft haar aansluitend lichamelijk onderzocht. Hij heeft het dossier met de daarin aanwezige medische informatie, waaronder de brief van [naam arts] en de brief van 26 oktober 2020 van [naam oefentherapeut] (oefentherapeut Cesar) bestudeerd. De verzekeringsarts b&b rapporteert dat de klachten van eiseres niet door een carpaal tunnelsyndroom verklaard kunnen worden. Het is dan ook niet verklaarbaar dat [naam arts] heeft vermeld dat sprake is van carpaal tunnelsyndroom. De verzekeringsarts b&b wijst er verder op dat bij het onderzoek van de neuroloog geen afwijkingen werden gevonden. Voor de rugklachten zijn voldoende beperkingen opgenomen. Dat geldt ook voor de fibromyalgie. Eiseres is op het aspect frequent zware lasten tillen al maximaal beperkt.
De verzekeringsarts b&b ziet daarom in hetgeen in bezwaar is aangevoerd geen reden af te wijken van de conclusie van de verzekeringsarts.
5.2
Eiseres heeft in beroep tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat
de verzekeringsartsen onvoldoende beperkingen hebben aangenomen ten aanzien van haar handklachten. Volgens eiseres wordt zij nu intensiever behandeld dan voorheen. In tegenstelling tot het UWV stelt eiseres dat er wel sprake is van carpaal tunnelsyndroom. Voorts wijst zij op de brief van de oefentherapeut waaruit blijkt dat de klachten aan de schouder, nek en arm nog altijd in grote mate aanwezig zijn. Volgens de oefentherapeut zijn er (grote) beperkingen met betrekking tot tillen/dragen en boven schouderhoogte reiken. Eiseres stelt dat zij op deze aspecten meer beperkt is dan is aangenomen.
Ter zitting heeft eiseres nog gewezen op de bij het lichamelijk onderzoek door de verzekeringsarts b&b geconstateerde afgenomen knijpkracht van de linkerhand. Volgens eiseres had – nu de knijpkracht met links is afgenomen – de verzekeringsarts b&b hiervoor beperkingen moeten aannemen en is eerder niet aangegeven tot welke duur er een beperking geldt voor het boven schouderhoogte werken.
5.3
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de verzekeringsarts b&b blijkt dat deze op de hoogte was van alle door eiseres gestelde klachten. Hij heeft eiseres gezien op de hoorzitting, haar onderzocht en hierbij de medische informatie uit het dossier getoetst. Verder heeft de verzekeringsarts b&b voldoende gemotiveerd waarom hij van mening is dat eiseres geschikt is om “zijn arbeid”, te weten de eerder geduide functies, te verrichten.
De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsarts b&b. De door eiseres in beroep overgelegde informatie betreft informatie die al bekend was en bij de bij de conclusie is betrokken. De verzekeringsartsen hebben beperkingen aangenomen voor tillen, dragen en boven schouderhoogte actief zijn. Anders dan eiseres ter zitting heeft gesteld, is in de FML van 27 april 2020 als (voldoende gespecificeerde) beperking op dit laatste onderdeel aangegeven “kan minder dan 5 minuten achtereen boven schouderhoogte actief zijn (gloeilamp verwisselen).”
Het is volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep [3] aan de verzekeringsarts om een vertaalslag te maken van de klachten van eiseres naar de in aanmerking te nemen beperkingen. Indien eiseres meent dat zij verdergaand beperkt is dan de door de verzekeringsarts is aangenomen, dient zij de deugdelijkheid van de daaraan ten grondslag gelegde medische onderbouwing te weerleggen. Daarvoor is voldoende dat eiseres medische gegevens naar voren brengt die twijfel doet rijzen aan de juistheid van de bevindingen van de verzekeringsarts.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres hier niet in geslaagd is. Dat geldt zowel voor de in de beroepsgronden gestelde aanvullend aan te nemen beperkingen als voor de ter zitting besproken klachten. De verwijzing naar (de enkele diagnose van) klachten betekent naar vaste rechtspraak van de CRvB nog niet dat daarom ook extra beperkingen aangenomen dienen te worden [4] . Bovendien geeft de oefentherapeut aan dat “de nek-, schouder- en armklachten en duizeligheid tot nu toe in gelijke mate aanwezig blijven”. Met deze klachten is bij het opstellen van de FML van 27 april 2020 rekening gehouden.
De omstandigheid dat de verzekeringsarts b&b na lichamelijk onderzoek vaststelt “met rechts een goede grijpfunctie, links is de knijpkracht iets minder” leidt de rechtbank ook niet tot het oordeel dat onvoldoende is onderbouwd dat eiseres nog steeds in staat is de geduide functies te verrichten. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat sprake is van slechts een ‘iets mindere’ knijpkracht van de linker hand zonder dat de verzekeringsarts b&b aangeeft dat de knijpkracht beperkt is, terwijl de rechterhand van eiseres bovendien de dominante hand is.
6.
Conclusie
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het UWV op goede gronden de ZW-uitkering van eiseres heeft beëindigd per 18 september 2020. Het beroep is ongegrond.
7.
Proceskosten en griffierecht
Omdat het beroep ongegrond is, is er geen reden om een proceskostenveroordeling uit te spreken.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M.J. Kok, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier, op 24 maart 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Rechtbank Zeeland – West-Brabant 1 juni 2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:2745.
2.Centrale Raad van Beroep 22 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1225.
3.Bijvoorbeeld CRvB 2 mei 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW4686 en CRvB 29 januari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:198.
4.Bijvoorbeeld CRvB 5 januari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:171.