ECLI:NL:RBZWB:2021:2745

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 juni 2021
Publicatiedatum
2 juni 2021
Zaaknummer
AWB- 20_6605
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering en geschiktheid voor arbeid na medische beoordeling

Op 1 juni 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiseres en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de beëindiging van haar Ziektewet-uitkering. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. L.L. Ross, had beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV van 7 mei 2020, waarin haar uitkering per 22 februari 2020 werd beëindigd. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op 1 april 2021 gehouden, waarbij eiseres niet aanwezig was, maar haar gemachtigde via Skype deelnam. Het UWV was vertegenwoordigd door mr. T.P.A.W. Hanenberg.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV de ZW-uitkering van eiseres terecht heeft beëindigd. Eiseres was sinds 22 januari 2019 arbeidsongeschikt door rugklachten en had een ZW-uitkering ontvangen. Het UWV concludeerde na een medische beoordeling dat eiseres in staat was om met algemeen geaccepteerde arbeid meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de beperkingen van eiseres correct waren vastgesteld in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML).

Eiseres had aangevoerd dat haar klachten door het UWV werden onderschat en dat er meer beperkingen moesten worden aangenomen. De rechtbank oordeelde echter dat de subjectieve klachtbeleving van eiseres niet beslissend was en dat de vastgestelde beperkingen in de FML voldoende rekening hielden met haar medische situatie. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering door het UWV rechtmatig was.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/6605 ZW

uitspraak van 1 juni 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,

gemachtigde: mr. L.L. Ross,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 7 mei 2020 (bestreden besluit) van het UWV inzake de beëindiging van haar uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 1 april 2021.
Eiseres is niet verschenen. Zij heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, die de zitting via een Skype-verbinding heeft bijgewoond. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T.P.A.W. Hanenberg.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak met zes weken verlengd.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiseres is werkzaam geweest als ouderenverzorgster bij [naam onderneming] Zij is op 22 januari 2019 uitgevallen vanwege rugklachten met uitstraling naar het linkerbeen.
Eiseres was tot 13 september 2019 in dienst bij haar werkgever. Het UWV heeft met ingang van 13 september 2019 aan haar een ZW-uitkering toegekend. Bij besluit van 27 november 2019 (primair besluit) heeft het UWV na een zogeheten eerstejaarsbeoordeling de ZW-uitkering beëindigd met ingang van 22 februari 2020.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres beroep ingesteld.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de ZW-uitkering van eiseres heeft beëindigd
per 22 februari 2020.
3.
Wettelijk kader
De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht.
Als een verzekerde geen werkgever (meer) heeft en 52 weken arbeidsongeschikt is geweest heeft deze recht op ziekengeld als hij:
- ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19 én
- slechts in staat is ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur met algemeen geaccepteerde arbeid waartoe hij met zijn krachten en bekwaamheden in staat is (artikel 19aa, eerste lid, en artikel 19ab, derde lid, van de ZW).
De mate van arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek (artikel 19ab, eerste lid, van de ZW).
4.
Toetsingskader
Niet in geschil is dat eiseres 52 weken arbeidsongeschikt is geweest. Dit betekent dat het UWV terecht ook heeft beoordeeld of eiseres in staat is met algemeen geaccepteerde arbeid meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen. Bij een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35% bestaat er geen recht meer op een ZW-uitkering.
5.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
5.1
De verzekeringsarts heeft op 14 november 2019 gerapporteerd dat eiseres aan haar laatste bevalling in 2016 rug- en bekkenklachten heeft overgehouden. In 2018 stelde de reumatoloog de diagnose fibromyalgie. Eiseres heeft last van haar rug en uitstraling naar haar linker been. Verder zijn de rechter schouder en de linker pols pijnlijk en in de winter heeft ze last van astma. Ze heeft een revalidatietraject gevolgd, maar is nu niet meer onder behandeling. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat eiseres aangewezen is op rugsparend werk, waarbij het hanteren van zware gewichten vermeden moet worden. Vanwege haar astma moet contact met stoffen, rook, gas en dampen worden vermeden. Daarnaast is werken in tochtige omstandigheden en in natte en koude omstandigheden niet mogelijk.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiseres zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 13 november 2019.
De verzekeringsarts b&b heeft op 27 april 2020 een rapport opgesteld. Volgens hem heeft de primaire verzekeringsarts gedegen onderzoek verricht en de belastbaarheid grotendeels correct bepaald. Eiseres heeft niet medisch onderbouwd waarom het oordeel van de primaire verzekeringsarts niet juist zou zijn. Hij ziet evenwel aanleiding om de FML aan te passen, omdat de verzekeringsarts wel luchtwegbeperkingen heeft aangenomen (contact met stoffen, rook, gas en dampen vermijden en geen tochtige, natte of koude omstandigheden), maar deze niet in de FML heeft opgenomen. De verzekeringsarts b&b ziet ten slotte geen aanleiding voor het aannemen van beperkingen ten aanzien van het werken in de avond en nacht, omdat deze beperkingen niet rechtstreeks voortvloeien uit ziekte.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiseres zijn neergelegd in de (aangepaste) FML van 27 april 2020.
5.2
Eiseres heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat haar klachten en beperkingen door het UWV worden onderschat. Ten aanzien van aspect 3.6 (stof, rook, gassen en dampen) is aangegeven dat eiseres niet langdurig blootgesteld kan worden aan hoge concentraties. Maar omdat zij astma heeft is zij beperkt om te werken in stoffige of dampomgevingen, ook zonder dat sprake is van hoge concentraties en een langdurige blootstelling daaraan. Het UWV heeft ten onrechte aangenomen dat zij in haar werk als ouderenverzorgende werd blootgesteld aan stoffen en dampen, omdat die omgeving eerder schoner en meer stofvrij is dan gemiddeld. Het UWV moet concreter aangeven in hoeverre zij beperkt is (mate, duur en aard).
Ten aanzien van de aspecten 3.1 tot en met 3.3 (hitte, koude en tocht) dient ook specifieker te worden ingekaderd in hoeverre eiseres beperkt is. Het UWV kan niet volstaan met de toelichting bij punt 3.10.1, omdat zonder beperkende score de functies niet op die aspecten kunnen worden getoetst.
De verzekeringsarts b&b is volgens eiseres niet voldoende uitgebreid ingegaan op de bezwaargronden ten aanzien van de aspecten 4.7 (schroefbewegingen met hand en arm), 4.8 en 4.9 (reiken), 4.14 (tillen of dragen), 4.15 (frequent lichte voorwerpen hanteren en 4.20 (trappenlopen). Eiseres blijft erbij dat een extra beperking op deze punten gerechtvaardigd is.
Ter onderbouwing van haar standpunt dat zij ernstige schouderklachten heeft, heeft eiseres informatie van de oefentherapeut van 26 oktober 2020 overgelegd. Uit deze informatie blijkt volgens eiseres dat zij meer beperkt is op de aspecten 4.13 tot en met 4.16 en 5.7 dan is aangenomen.
5.3
Het UWV stelt zich op het standpunt dat de beperkingen van eiseres juist zijn weergegeven in de FML en dat er geen aanleiding is om de belastbaarheid te wijzigen. Ten aanzien van het werken in stoffige ruimtes heeft de verzekeringsarts b&b opgemerkt dat eiseres in haar werk waarschijnlijk aan (huis)stof is blootgesteld, omdat aangenomen mag worden dat ouderen gezien hun verminderde fysieke vermogens meer moeite hebben om hun leefruimte goed schoon en stofarm te houden en het tot de taken van eiseres behoorde om onder meer de bedden te verschonen en de badkamer schoon te maken. Er ligt wel een grens bij langdurig hoge concentraties, dat verder niet in maat of getal is uit te drukken. De verzekeringsarts b&b heeft ervoor gekozen om een beperking ten aanzien van koude en tocht op te nemen bij de specifieke arbeidsvoorwaarden onder 3.10 in plaats van 3.1 tot en met 3.3, omdat het gaat om het
werkenin tochtige, natte en koude omstandigheden. Er is geen beperking op hitte aangenomen, omdat eiseres in de zomer nauwelijks astmatische klachten heeft. De overige geclaimde verdergaande beperkingen kunnen door de fibromyalgie zonder objectieve afwijkingen bij klinisch, beeldvormend of bloedonderzoek, niet worden gerechtvaardigd.
5.4
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiseres gestelde klachten, waaronder haar rugklachten en luchtwegklachten/astma. De verzekeringsarts b&b heeft de FML aangevuld met de beperkingen die de primaire verzekeringsarts wel heeft onderkend, maar niet in de FML heeft opgenomen. De rechtbank begrijpt dat eiseres zich nog meer beperkt acht. De subjectieve klachtbeleving van eiseres is evenwel niet beslissend bij de beantwoording van de vraag welke beperkingen in objectieve zin bij haar zijn vast te stellen. Van belang zijn alleen de medisch te objectiveren beperkingen. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden. Eiseres heeft haar stelling dat meer beperkingen moeten worden aangenomen, onderbouwd door informatie van de oefentherapeut van 26 oktober 2020 over te leggen. De rechtbank merkt op dat deze informatie dateert van na de datum in geding en dat eiseres zich ook pas vanaf 21 september 2020 bij de oefentherapeut onder behandeling heeft gesteld. Het UWV heeft op de zitting aangegeven dat de beperkingen die uit de informatie van de oefentherapeut blijken (het reiken boven schouderhoogte, dragen en tillen en het hanteren van zware lasten), reeds in de FML zijn opgenomen. In deze informatie ziet het UWV dan ook een bevestiging van het ingenomen standpunt, terwijl deze geen aanknopingspunten geeft dat de beperkingen te laag zouden zijn vastgesteld.
Eiseres heeft bij de primaire verzekeringsarts aangegeven in beperkte mate last te hebben van astma, namelijk met name in de wintermaanden, waar zij dan medicatie voor gebruikt. In de zomermaanden heeft ze naar eigen zeggen nagenoeg geen klachten. De beperkingen als gevolg van de luchtwegklachten zijn door de verzekeringsarts b&b (alsnog) in de FML opgenomen. Eiseres is beperkt ten aanzien van contacten met stof, rook, gassen en dampen, in die zin dat zij niet langdurig kan worden blootgesteld aan hoge concentraties. Dit valt verder niet in maat of getal uit te drukken. Daarnaast is zij beperkt ten aanzien van het werken onder tochtige, natte of koude omstandigheden. Deze beperkingen passen bij de klachten van eiseres en de beschikbare informatie. Eiseres heeft niet met medische gegevens onderbouwd dat meer of verdergaande beperkingen zouden moeten worden aangenomen. Hier ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding toe. Verder heeft de verzekeringsarts b&b de beperking ten aanzien van koude en tocht opgenomen onder 3.10, omdat het gaat om een specifieke arbeidsvoorwaarde, in plaats van onder 3.2 en 3.3, waar het volgens eiseres thuishoort. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt, ongeacht onder welk aspect deze beperking is opgenomen, dat voldoende rekening is gehouden met deze beperking.
Daarnaast heeft de verzekeringsarts b&b aangegeven dat de geclaimde verdergaande beperkingen ten aanzien van schroefbewegingen, reiken, tillen, dragen, frequent lichte voorwerpen hanteren en traplopen, door fibromyalgie, een goedaardige aandoening van weke delen van het houdings- en bewegingsapparaat zonder objectieve afwijkingen bij klinisch, beeldvormend of bloedonderzoek, niet gerechtvaardigd kunnen worden. Bovendien heeft de verzekeringsarts waargenomen dat eiseres zich gedurende het spreekuur druk bezig heeft gehouden met het tot bedaren brengen van haar driejarig zoontje, waaruit hij heeft afgeleid dat eiseres fysiek tot een en ander in staat is.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen.
Nu niet is gebleken dat in de FML van 27 april 2020 de beperkingen van eiseres zijn onderschat, gaat de rechtbank voor de verdere beoordeling uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
6.
Geschiktheid voor de functies
6.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: samensteller kunststof en rubberproducten (Sbc-code 271130), productiemedewerker industrie (Sbc-code 111180) en monteur printplaten (Sbc-code 267051).
6.2
Eiseres heeft aangevoerd dat deze functies ten onrechte geschikt worden geacht. Hiertoe heeft eiseres aangevoerd dat in de functie van assembleur (samensteller kunststof en rubberproducten) lijmdamp vrijkomt. Deze wordt weliswaar afgezogen, maar komt telkens opnieuw vrij, waardoor er wel sprake is van langdurige blootstelling. In de functies van productiemedewerker industrie en monteur printplaten komt soldeerdamp vrij, waarvoor hetzelfde geldt.
6.3
De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de voor eiseres geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 7 mei 2020. Daarin is uitgebreid en inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiseres de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. In het bijzonder ten aanzien van het vrijkomen van lijmdamp in de functie van assembleur heeft de arbeidsdeskundige b&b opgemerkt dat er weliswaar lijmdamp vrijkomt, maar dat hiervoor afzuiging op de werkplek aanwezig is, waardoor eiseres niet langdurig blootgesteld wordt aan hoge concentraties. In de functies van productiemedewerker industrie en monteur printplaten is eveneens luchtafzuiging aanwezig op de werkplek, waardoor de vrijgekomen soldeerdamp wordt afgezogen en er geen sprake is van langdurige blootstelling aan hoge concentraties.
De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
7.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiseres met de geduide functies zou kunnen verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Omdat eiseres tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Omdat pas recht bestaat op een ZW-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de ZW-uitkering terecht beëindigd per 22 februari 2020.
Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
8.
Proceskosten en griffierecht
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard, is er geen reden om een proceskostenveroordeling uit te spreken.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé, rechter, in aanwezigheid van mr. N. Graumans, griffier, op 1 juni 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.